Tijdslijn:
Gelet op hetgeen in het procesdossier en dit proces-verbaal werd geverbaliseerd, heb ik de gebeurtenissen met betrekking tot het afhalen van de zending APAA in onderstaande tabel chronologisch weergegeven:
Bron*
Tijd
Wat
Histo [medeverdachte 1]
12:00
Opwaardering beltegoed [telefoonnummer 4]
Histo [medeverdachte 1]
12:35
Uitgaand gesprek met [bedrijf 1]
iPhone [verdachte]
12:38 / 12:39
Notitie [adres 2] !
[bedrijf 1]
12:41
Notitie [bedrijf 1] : de heer [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 4] ) meldt zich dat de zending de volgende dag zal worden opgehaald
Histo [medeverdachte 1]
13:28
uitgaand gesprek van 75 seconden naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (i.g.b. verdachte [verdachte] )
Histo [medeverdachte 1]
15:52
Uitgaand gesprek met [bedrijf 1]
[bedrijf 1]
15:54
Notitie [bedrijf 1] : de zendingen worden opgehaald door [bedrijf 4]
[bedrijf 1]
17:35
Inschrijfregister [bedrijf 1] : [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] )heeft zich ingeschreven. Bij het kenteken is [kenteken 1] genoteerd
[bedrijf 1]
17:42
Notitie [bedrijf 1] : [verdachte] (kenteken [kenteken 1] , voertuig: witte bakwagen 8 pallet posities)
* Histo [medeverdachte 1] betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 4] ; iPhone [verdachte] betreft de iPhone met het nummer [telefoonnummer 2] .
Opmerkelijk is dat op de iPhone van [verdachte] om 12.38 uur een notitie “ [adres 2] !” werd aangemaakt kort nadat [medeverdachte 1] telefonisch contact had met [bedrijf 1] (12.35 uur) en vóórdat [medeverdachte 1] telefonisch contact had met [verdachte] (13:28 uur).
15.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake verstrekte stukken/gegevens door [bedrijf 1] (AMB-002), opgemaakt d.d. 28 augustus 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
Van [bedrijf 1] , [adres 2] zijn onder meer (digitale) gegevens gevorderd m.b.t. een zending van circa 750 kilo met als omschrijving "sucralose”, afkomstig van [bedrijf 2] te Hong Kong. Op 19 augustus 2017 is door de supervisor van [bedrijf 1] , die tevens verantwoordelijk is voor de veiligheid, vestiging Maastricht het volgende verstrekt:
De zending is op 16 augustus om 15.41.06 uur ter verzending aangeboden in Hong Kong,
op 18 augustus om 06.19.45 uur vanuit Brussel vervoerd naar [plaats 2] waar de zending
om 08.07.02 uur is gearriveerd. De “klant’’ heeft om 08.04.28 uur
(het hof begrijpt: omstreeks 08.01 uur)gemeld dat hij de zending komt ophalen. Aangezien de zending op dat tijdstip nog niet gearriveerd was in [plaats 2] , was dit echter niet mogelijk. Om 17.38.00 uur heeft [bedrijf 1] in het track & tracesysteem gemeld dat de goederen klaar staan om op te halen.
Opmerking verbalisant: uit navraag bij [bedrijf 1] blijkt dat voornoemde melding door “de klant" is gedaan via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat eveneens staat vermeld op de uitdraai.
16.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende het gebruik van de bij [bedrijf 1] aan getroffen telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] (AMB-036), opgemaakt d.d. 7 december 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
Door een medewerker van [bedrijf 1] werd op 21 augustus 2017 aan opsporingsambtenaar [verbalisant 1] doorgegeven dat er 18 augustus 2017 om 08:01 uur met telefoonnummer [telefoonnummer 1] in track and trace was gecheckt waar de zending op dat moment was.
Dit is hetzelfde telefoonnummer als wat vermeld staat op de pakbon van de zending. Vervolgens zijn de verkeersgegevens van dit nummer opgevraagd over de periode 1 maart 2017 tot en met 22 augustus 2017. Uit deze gegevens komt onder meer naar voren dat beperkt gebruik is gemaakt van dit nummer. Er is in voornoemde periode één keer daadwerkelijk gebeld met de klantenservice van [bedrijf 1] :
“op 18 augustus 2017 is om 08.00:54 uur contact opgenomen vanuit [telefoonnummer 1] voor de duur van 329 seconden = 5 minuten en 29 seconden, dus tot en met 08.06:23 uur”. Dit komt overeen met het geverbaliseerde in AMB-002 waarin onder meer staat dat "de klant om 08.04.28 uur heeft gemeld dat hij de zending komt ophalen". Uit navraag bij [bedrijf 1] komt naar voren dat voornoemde melding door “de klant" is gedaan via het nummer [telefoonnummer 1] . Gezien de duur van de bevraagde periode, 1 maart 2017 tot en met 22 augustus 2017, is dit nummer kort in gebruik geweest en lijkt op 17 augustus 2017 voor het eerst in gebruik te zijn genomen.
Op 24 augustus 2017 zijn de pallets omstreeks 17:25 uur opgehaald door één persoon met een wit busje met laadklep (kenteken [kenteken 1] ) dat te naam is gesteld op de onderneming koeriersbedrijf [bedrijf 4] , [adres 1] . Voorafgaande hieraan heeft zich op dezelfde dag een persoon, die zich volgens [bedrijf 1] voorstelde als de heer [medeverdachte 1] , telefonisch gemeld met de mededeling dat beide zendingen zullen worden opgehaald. Voornoemde [medeverdachte 1] heeft dit gedaan via het telefoonnummer [telefoonnummer 4] .
Vervolgens zijn de verkeersgegevens van dit nummer opgevraagd over de periode 1 maart 2017 tot en met 4 september 2017. Uit deze gegevens komt onder meer het volgende naar
voren:
In deze periode is het gebruik van dit nummer beperkt tot 24 augustus tot en met 29 augustus, waarbij het gebruik hoofdzakelijk heeft plaatsgevonden op 24 - en 25 augustus;
De mastgegevens in de ontvangen verkeersgegevens komen hoofdzakelijk uit Apeldoorn (24x), in mindere mate uit [plaats 1] (3x) en uit Velp Gld (1x).
17.
Een proces-verbaal bevindingen doorzoeking (AMB-016), opgemaakt d.d. 5 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 1]:
Op 25 augustus 2017 werd een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in een woning aan [adres 5] . Deze woning betreft het woonadres van verdachte [medeverdachte 3] . Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen/bescheiden aangetroffen en in beslag genomen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben opgetreden als pand coördinator. Direct achter de woning lag een berging/schuur. Tijdens het openen van de deur van de schuur werd door mij een sterke zoete/weeïge geur waargenomen. Tevens raakten mijn slijmvliezen snel geïrriteerd in de directe omgeving van de stof. De geur en irritatie waren voor mij herkenbaar en eerder waargenomen bij het ompakken van de pallets zoals gerelateerd in AMB-001
(opmerking hof: het proces-verbaal bevindingen d.d. 21 augustus 2017 op dossierpagina 334 e.v.).
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , heb op 25 augustus 2017 als zoeker aan de doorzoeking in de woning aan [adres 5] deelgenomen. Bij het doorzoeken van de woonkamer trof ik, verbalisant [verbalisant 6] , een open haard aan waarboven een plank tegen de muur was bevestigd waarop diverse artikelen stonden.
Op deze plank zag ik onder andere een turquoise houten kandelaar staan met daarin een donkergrijze kaars. Ik heb deze kandelaar onderzocht en zag hierbij dat de kandelaar aan de binnenkant hol was. Diep weggestoken in de holle onderkant zag ik een wit opgevouwen papiertje zitten. Ik heb dit papiertje uit de kandelaar gehaald en zag toen ik het papier uit elkaar had gevouwen dat dit een stortingsbewijs was van de ING bank. Dit stortingsbewijs is in beslag genomen als A. 1.1.1.54.
Op de bovengenoemde plank boven de open haard zag ik, verbalisant [verbalisant 6] , rechts in de hoek een rond blad. Hierop zag ik 2 kaarsen staan en een Boeddha beeld. Ik heb het Boeddha beeld opgetild om te zien of hier mogelijk iets onder lag of was ingestopt. Hierbij zag ik dat er onder het Boeddha beeld een opgevouwen papiertje lag. Ik heb dit opgevouwen papiertje open gevouwen en zag toen dat er op dit papiertje notities stonden waarbij onder andere de chemische benaming "Acetic Anhydride” stond geschreven.
18.
Een proces-verbaal bevindingen doorzoeking ter inbeslagneming (AMB-007), met bijlagen, opgemaakt d.d. 28 augustus 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op 25 augustus 2017 werd door het team bijzondere bijstand FIOD voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [adres 5] (Gld.). De bewoner van de woning is de aangehouden verdachte [medeverdachte 3] , geboren [geboortedag 2] 1986 te [geboorteplaats 2] .
Tijdens de doorzoeking werd het volgende, vermeld op de lijst inbeslaggenomen voorwerpen, in beslag genomen: een lijst met een nadere specificatie van de in beslag genomen voorwerpen is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Volgnummer / Omschrijving / Vindplaats
12 laptop HP Probook 65508 + voeding A.1.1.4
34 diverse documenten + foto A.1.1.3
42 Alcatel doosje + simkaart houder prepaid A.1.1.3
54 stortingsbewijs ING, gevonden in kaarsenstandaard A.1.1.1
56 notitie chemicaliën, gevonden onder Boeddha A.1.1.1.
60 bankbescheiden Shanghai A.1.1.2
63 stortingsbewijs ING + visitekaartje autobedrijf Maatje A.1.1.2
64 € 500 in envelop A.1.3.2
69 diverse documenten A.2.2.2
76 1 x 30 zakken, gelige witte binnenkant A.1.5
77 1 x 20 papieren zakken, bruin van kleur A.1.5
A.1.1 = woonkamer
A.1.5 = schuur
A.2.2 = slaapkamer
A.2.2.2 = ladekast op slaapkamer
19.
Een proces-verbaal bevindingen fysiek beslag woning (AMB-010), opgemaakt d.d. 18 september 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 3]:
Tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres 5] werden diverse bescheiden in beslag genomen. Deze woning betreft het woonadres van verdachte [medeverdachte 3] . Tijdens de doorzoeking werden onder meer diverse bescheiden aangetroffen en in beslag genomen. De inbeslaggenomen bescheiden zijn vervolgens integraal vermeld op een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, welke lijst als bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking (AMB-007) werd gevoegd. In de inbeslaggenomen bescheiden zag ik onder meer het volgende:
[bedrijf 6](beslagcode A. 1.1.3.15):
Dit inbeslaggenomen item betreft een [bedrijf 6] met nummer “CT537336430CN” met betrekking tot 4 packages” met als aangegeven inhoud ‘sodium isethionate”.
Op deze waybill zag ik het volgende:
From: [naam 2]
Phone: [telefoonnummer 5]
City: Shtjiazhuang
Country: China
Company: [bedrijf 7] .
To: [naam 3]
City: Apeldoorn
Country: Netherlands
Company: [naam 3] car cleaning
Adress: [adres 8] , Netherlands
Phone: [telefoonnummer 6]
[bedrijf 6](beslagcode A.1.2.2.16)
Dit inbeslaggenomen item bevat meerdere bescheiden waaronder 4 [bedrijf 6] , een “commercial invoice” en een “certificate for Non-Dangerous Goods”. Op alle 4 de waybills zag ik het nummer “CT529572445CN” met als aangegeven inhoud “sodium isethionate”. Vermoedelijk betreft één waybill, gelet op de blauwe kleur van de tekst, het “origineel”, en betreffen 3 waybills een kopie.
Op de “originele” waybill zag ik het volgende:
Posting date: 2016 6 21
From: [betrokkene 3]
Phone: [telefoonnummer 7]
Company: [bedrijf 8]
To: [naam 4]
Company: [bedrijf 9]
Adress: [adres 9]
Phone: [telefoonnummer 8]
De “commercial invoice” d.d. 20 juni 2016 is afkomstig van [bedrijf 8] uit China en ziet op de facturatie van 110 kilogram “Sodium Isethionate” voor een bedrag van US $ 220.
De “certificate for Non-Dangerous Goods’ d.d. 20juni 2016 ziet op het product “Sodium Isethionate” met CAS-nummer 1562-00-1,
[bedrijf 6](beslagcode A.1.1.2.60)
Dit inbeslaggenomen item bevat meerdere bescheiden waaronder een [bedrijf 6] met nummer “CT264422466CN” waaruit niet is op te maken wat de aangegeven inhoud betreft.
Op deze waybill zag ik het volgende:
From: [betrokkene 3]
Phone: [telefoonnummer 7]
Company: [bedrijf 8]
To: [medeverdachte 3]
Adress: [adres 10]
[bedrijf 6](beslagcode A.2.2.2.69)
Dit inbeslaggenomen item bevat meerdere bescheiden waaronder een [bedrijf 6] met nummer “CT264360418CN” waaruit niet is op te maken wat de aangegeven inhoud betreft.
Op deze waybill zag ik het volgende:
From: [betrokkene 3]
Phone: [telefoonnummer 9]
To: [medeverdachte 3]
Adress: [adres 10]
Phone: [telefoonnummer 10]
“Betaal-instructie”(beslagcode A.1.1.2.60)
Dit inbeslaggenomen item bevat meerdere bescheiden waaronder de eerder genoemde [bedrijf 6] met nummer “CT264422466CN”. Tevens zag ik een A4-tje met daarop gegevens. Uit de gegevens maak ik op dat dit A4-tje een instructie is om geld over te boeken naar een off-shore bankrekening t.n.v. [bedrijf 8] .
Op de instructie zag ik onder meer het volgende nummer (Account No.): [rekeningnummer 5] .
Onder aan de betaalinstructie zag ik de naam: [betrokkene 3] .
“Betaal-instructie”(beslagcode A.2.2.2.69)
Dit inbeslaggenomen item bevat meerdere bescheiden waaronder de eerder genoemde [bedrijf 6] met nummer “CT264360418CN”. Tevens zag ik een gedeelte van een A4-tje met daarop gegevens. Uit de gegevens maak ik op dat dit een instructie is om geld over te boeken naar een off-shore bankrekening t.n.v. [bedrijf 8] .
Op de instructie zag ik onder meer het volgende nummer (Account No.): OSA11443631724778. Achter dit nummer stond in geschreven tekst “rekeningnr” en zag ik in geschreven tekst het bedrag €110,-.
Stortingsbewijs d.d. 25-08-2017ad € 6.600 (beslagcode A.1.1.1.54)
In de inbeslaggenomen voorwerpen zijn diverse stortingsbewijzen aangetroffen inzake contante stortingen op bankrekening [rekeningnummer 1] waaronder deze storting.
Stortingsbewijs d.d. 19-01-2016ad € 7.150 (beslagcode A.1.1.2.63)
Twee stortingsbewijzen d.d. 15-09-2016ad € 6.500 in totaal (beslagcode A.1.1.3.34)
CAS-nummers
In de inbeslaggenomen bescheiden zijn diverse benamingen van stoffen inclusief CAS-nummers aangetroffen die onder meer een gebruik kennen in het productieproces van synthetische drugs en zijn vermeld in Bijlage 1 behorende bij Verordening (EG) Nr.273/2004. Het betreft de volgende benamingen / aantekeningen:
- “ Nr 103-82-2 Phenyl acetic azid poevorm” (beslagcode A.2.2.2.69).
Deze stof waarvan de Nederlandse benaming ‘fenylazijnzuur” is, staat als geregistreerde stof vermeld in Bijlage 1 onder categorie 2B van voornoemde verordening. Poevorm is waarschijnlijk een afkorting van poedervorm;
- “108-24-7/822278 Acetic Anhydride” (beslagcode A. 1.1.1.56). Deze stof waarvan de Nederlandse benaming “Azijnzuuranhydride” is, staat als geregistreerde stof onder CAS nummer 108-24-7 vermeld in Bijlage 1 onder categorie 2A van voornoemde verordening,
20.
Een proces-verbaal bevindingen inzake bankrekening t.n.v. [medeverdachte 4] (AMB-032), opgemaakt d.d. 23 november 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
Het door ABN AMRO Bank verstrekte Excel-bestand inzake de betaalrekening [rekeningnummer 2] en een spaarrekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [medeverdachte 4] is door mij nader geanalyseerd. Vervolgens is een overzicht gemaakt van de contante stortingen op deze rekening, de overboekingen naar creditcards en overboekingen naar creditcard 63508540018 welke verbonden is aan ABN AMRO bankrekening [rekeningnummer 4] waarvan vermoedelijk [medeverdachte 5] de houder is. Hieruit is onder meer het volgende op te maken:
Op bankrekening [rekeningnummer 2] van [medeverdachte 4] komen in de onderzochte periode navolgende twee contante stortingen voor:
- 4 november 2016: € 13.000,00. Opvallend bij deze storting is dat deze is gedaan bij een geldautomaat in [adres 7] . Bij de storting is gebruik gemaakt van betaalpas 191 die is afgegeven aan [medeverdachte 4] ;
- 8 april 2017: € 4.000,00. Deze storting is gedaan bij een geldautomaat in Utrecht, Radboudkwartier 277. Ook bij deze storting is gebruik gemaakt van betaalpas 191.
- In de periode 1 augustus 2016 tot en met 5 november 2017 wordt in totaal € 17.990,61
overgeschreven van bankrekening [rekeningnummer 2] naar creditcards. Tevens wordt op 6 maart 2017 een bedrag van € 1.000,00 bijgeschreven dat kennelijk afkomstig is van een creditcard waarvan de tenaamstelling echter niet bekend is;
- Van het voornoemde bedrag ad € 17.990,61 wordt in totaal € 14.940,00 overgeschreven naar creditcard 63508540018 die op naam van [medeverdachte 5] en die gekoppeld is aan bankrekening [rekeningnummer 4] .
Opmerking verbalisant: de eerste overboeking naar creditcard 63508540018 vindt plaats op 7 november 2016, drie dagen na voornoemde contante storting van € 13.000,00 in Apeldoorn. In de periode 7 november 2016 tot en met 28 november 2016 wordt in totaal
€ 10.625,00 overgeboekt naar deze creditcard op naam van [medeverdachte 5] .
21.
Een proces-verbaal bevindingen contante storting op rekening [medeverdachte 4] (AMB-043), opgemaakt d.d. 26 januari 2018, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
Op 25 augustus 2017 werd een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning van verdachte [medeverdachte 3] aan [adres 5] . Tijdens de doorzoeking werden bescheiden aangetroffen die mogelijk verband houden met de aankoop / invoer van vermoedelijk (pre-) precursoren. Zo zijn onder meer “betaalinstructies” aangetroffen die zien op betalingen naar een offshore bankrekening van [bedrijf 8] .
Daarnaast is uit de analyse van de bankrekening van [medeverdachte 3] onder meer naar voren gekomen dat via deze rekening in 2016 in totaal zes overboekingen naar [bedrijf 8] (bankrekening [rekeningnummer 5] ) hebben plaatsgevonden.
Opmerking verbalisant: het bedrijf [bedrijf 8] betreft een fabrikant en distributeur van chemicaliën en is gevestigd in China (bron:
[website 1]).
Op 2 november 2017 werd een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning van verdachte [verdachte] aan de [adres 1] in Apeldoorn. Tijdens de doorzoeking werden onder meer kopieën van een identiteitskaart en een rijbewijs van [medeverdachte 5] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 1979, aangetroffen. Achter deze kopieën bevond zich een uitdraai dan wel schermprint van bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van
[medeverdachte 4] . Hieruit is onder meer op te maken dat op 7 november 2016 vermoedelijk
€ 13.000,00 werd overgemaakt naar het bedrijf [bedrijf 8] ( [rekeningnummer 5] ).
In het onderzoek “Spetter” werden tevens de bankgegevens gevorderd van bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 4] . Uit onderzoek in de ontvangen bankgegevens kwam naar voren dat op 4 november 2016 om 14:28 uur een bedrag van
€ 13.000,00 contant werd gestort op deze bankrekening bij een geldautomaat aan [adres 7] . Zoals hiervoor beschreven werd bij de doorzoeking van de woning van verdachte [verdachte] een schermprint aangetroffen van bankrekening [rekeningnummer 2] . Op deze schermprint is op te maken dat op 7 november 2016 vanaf deze bankrekening € 13.000,00 werd overgemaakt naar het bedrijf [bedrijf 8] . Uit de gevorderde bankgegevens van deze bankrekening kwam echter naar voren dat op 7 november 2016 geen bedrag van € 13.000,00 is overgemaakt naar [bedrijf 8] .
Op 2 november 2017 werd een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning van verdachte [verdachte] aan de [adres 1] in Apeldoorn. Tijdens de doorzoeking werd onder meer een iPhone in beslag genomen. In de data van de iPhone is onder meer een whatsapp-conversatie tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 2] " [bedrijf 4] ” en het telefoonnummer [telefoonnummer 11] “ [medeverdachte 5] V [medeverdachte 1] ”. De vermeldingen “ [bedrijf 4] ” en " [medeverdachte 5] V [medeverdachte 1] ” bij deze telefoonnummers betreffen de contactnamen zoals deze in de iPhone staan vermeld en/of de gebruikersnamen bij onder andere whatsapp.
Uit onderzoek naar de inhoud van de whatsapp-conversatie is op te maken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] “ [bedrijf 4] ” wordt gebruikt door verdachte [verdachte] en dat het telefoonnummer [telefoonnummer 11] “ [medeverdachte 5] V [medeverdachte 1] " wordt gebruikt door [medeverdachte 5] , geboortedatum [geboortedag 3] 1979 (hierna: [medeverdachte 5] ).
Uit de inhoud van deze whatsapp-conversatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] is onder meer op te maken dat deze conversatie te relateren is met de contante storting op 4 november 2016 om 14:28 uur van € 13.000,00 bij een geldautomaat aan [adres 7] .
Op 12 november 2016 stuurt [medeverdachte 5] om 10:34 uur via WhatsApp een foto van vermoedelijk een schermprint waaruit is op te maken dat op 7 november 2016 € 13.000,00 zou zijn overgemaakt naar [bedrijf 8] ( [rekeningnummer 5] ). In het daaropvolgende WhatsApp-bericht schrijft [medeverdachte 5] dat hij aan het einde van de middag, begin van de avond nog naar Apeldoorn rijdt en dat ze nog wel contact hebben. Vervolgens zijn er in de maanden november en december 2016 continu WhatsApp-berichten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] waaruit onder meer is af te leiden dat [verdachte] probeert duidelijkheid te krijgen inzake het “verdwenen geld”. Kennelijk heeft [verdachte] veel contact met een persoon die door hem “die rooie” wordt genoemd en die vragen heeft over het geld en/of de overboeking naar China en die [medeverdachte 5] wil ontmoeten.
Op 5 december 2016 om 15:49 uur stuurt [medeverdachte 5] aan [verdachte] het volgende whatsapp-bericht:
"Ben gewoon bang om in Apeldoorn te komen! En ik ben niet snel bang, maar [medeverdachte 1] , drugs en bla bla bla en geld! Straks overleef ik het niet!!!!"
Opmerking verbalisant: uit het onderzoek blijkt dat de overschrijving naar [bedrijf 8] (China) nooit heeft plaatsgevonden maar dat [medeverdachte 5] het geld voor zich zelf heeft gehouden. Op 7 en 9 november 2016 is al in totaal € 3.000,00 overgemaakt naar de creditcard van [medeverdachte 5] . Gezien de inhoud van de overige WhatsApp-berichten heeft vermoedelijk ook nooit meer een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] .
22.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (G01-01), opgemaakt d.d. 16 januari 2018, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4]:
O = Opmerking verbalisanten
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord gehoorde
A: [medeverdachte 5]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 5] )ken ik, daar heb ik een relatie mee gehad.
O: Wij hebben u ook verteld dat wij u willen horen over een aantal mutaties in 2016 / 2017 op uw bankrekening [rekeningnummer 2] .
V: Wat kunt u vertellen over deze bankrekening?
A: Is mijn privé-bankrekening op mijn naam die ik om en nabij sinds mijn 18e al heb. Ik ben de enige gemachtigde en er is ook maar één bankpas.
V: Leen jij je bankpas wel eens uit aan iemand?
A: Nee. Het zou kunnen dat ik [medeverdachte 5] één keer mijn bankpas heb gegeven.
O: Op 4 november 2016 om circa 14:28 uur zien wij dat op uw bankrekening € 13.000,00 contant wordt gestort waarbij gebruik is gemaakt van pasnummer 191.
V: Wat kunt u vertellen over deze contante storting?
A: Klopt. [medeverdachte 5] heeft toen € 13.000,00 contant heeft gekregen. In de periode daarna heb ik in gedeelten dit bedrag overgemaakt op de creditcard van [medeverdachte 5] . Ik heb hem mijn pas gegeven zodat hij dat geld kon storten.
V: Volgens de omschrijving bij de contante storting heeft deze plaatsgevonden bij een geldautomaat aan de Hofstraat 161 te Apeldoorn. Wat kunt u hierover vertellen?
A: Het is Apeldoorn geworden. Ik lees dit hier nu terug in het app-verkeer met [medeverdachte 5] .
V: Welk nummer gebruikte [medeverdachte 5] ?
A: Hij gebruikte destijds het nummer [telefoonnummer 11] .
23.
Een proces-verbaal bevindingen inzake bankrekening t.n.v. [medeverdachte 2] (AMB-031), opgemaakt d.d. 20 november 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
Door de Rabobank zijn per e-mail gegevens verstrekt inzake bankrekening [rekeningnummer 6] t.n.v. [medeverdachte 2] , [adres 11] . De rekeningafschriften van de periode 1 januari 2016 tot en met 8 november 2017 zijn als bijlage bij de e-mail gevoegd. Door mij zijn de verstrekte rekeningafschriften nader bekeken in relatie tot de verdenkingen tegen [medeverdachte 3] en [verdachte] . Hieruit komt onder meer het volgende naar voren:
- Op 29 maart 2017 zijn er twee contante stortingen, € 11.200,00 (10:33 uur) en € 1.900,00
- Op dezelfde datum wordt € 13.100,00 overgeboekt naar “ [naam 1] ”. Bij de overboeking staan twee betalingskenmerken:
* A5175728349170886Z14835213003732.
* PA0170329616962 Wereldbetaling SHA;
- Op 31 mei 2017 is € 13.03950 ontvangen van bankrekening 3051.72.913. Bij de ontvangst staat als betalingskenmerk vermeld: PAO1705310-14048 RBG170404-000807/ RETOUR REF. PA0170329616962 REDEN: OP UW VERZOEK;
- Op 6 juni 2017 wordt € 5.000,00 overgeboekt naar bankrekening [rekeningnummer 7] op naam van [medeverdachte 2] e.o. Tevens vinden op deze datum navolgende bankopnamen plaats:
* € 2.000,00 ( 13:37 uur);
* € 2.000,00 ( 13:38 uur);
* € 70,00 (13:39 uur);
* € 930,00 ( 13:40 uur).
- Op 7 juni 2017 vinden navolgende bankopnamen plaats:
* € 2.000,00 (11:42 uur);
* € 1.000,00 (11.43 uur).
24.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (G02-01), opgemaakt d.d. 17 januari 2018, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
O = Opmerking verbalisanten
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord gehoorde
V: Ken je [verdachte] ?
A: Ik ken hem als [verdachte] .
25.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (G02-02), opgemaakt d.d. 31 januari 2018, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
O = Opmerking verbalisanten
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord gehoorde
O: Wij tonen je het afschrift d.d. 10 april 2017 van bankrekening [rekeningnummer 6] , op welk afschrift is te zien dat op 29 maart 2017 middels twee stortingen bij een stortingsapparaat een totaalbedrag van € 13.100,00 werd gestort. Om 10.33 uur is een bedrag van € 11.200,00 gestort en om 10.42 uur een bedrag van € 1.900,00.
V: Wat kun je vertellen over de betalingskenmerken, A5175728349170886Z14835213003732 en PA0170329616962, die staan vermeld bij de storting van € 13.100,00 naar [naam 1] ?
A: Zo moest het overgemaakt worden.
V: Van wie heb je deze betalingskenmerken / nummers ontvangen?
A: Dat is wel duidelijk. Van [verdachte] .
V: Was [verdachte] bij de overboeking aanwezig?
A: Ja op 29-3. We hebben achter de PC gezeten bij mij thuis.
V: Op welke wijze had jij contact met [naam 1] ?
A: Ik heb persoonlijk geen contact met hem gehad. [verdachte] heeft contact met hem gehad.
De € 13.100 heb ik contant van [verdachte] ontvangen.
O: Op 4 april 2017 stuur je [verdachte] een whatsapp inclusief foto van een “Opmerking” inzake een foute schrijfwijze bij een overboeking.
V: Waarom stuur je [verdachte] dit bericht?
A: Ik heb dit naar [verdachte] gestuurd omdat ik geen contact had met [naam 1] en [verdachte] wel.
O: In dezelfde whatsapp-conversatie lezen wij op 5 april 2017 dat [verdachte] / [verdachte] jou een whatsapp-bericht stuurt met als inhoud dat
“het geld moet worden teruggehaald omdat de spullen daar zijn uitverkocht!! Kan evt later wel wanneer er weer voorraad is in het magazijn snapje' en liever is het geld bij ons dan daar!”
V: Waarom schrijft [verdachte] dat “het geld moet worden teruggehaald omdat de spullen daar zijn uitverkocht'?
A: Ik was maar een onderdeeltje. Dit moet u aan hem vragen.
O: Vervolgens zien wij in de whatsapp-conversatie dat in de periode 7 april 2017 tot 2 juni 2017 er bijna dagelijks whatsapp-contact is tussen jou en [verdachte] / [verdachte] over teruggave van het eerder overgemaakte bedrag.
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Hij wilde het geld terug.
O: Op 2 juni 2017 stuur jij het volgende whatsapp-bericht aan [verdachte] / [verdachte] :
“Het is terug".
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Ik heb het geld a la minuut opgehaald en teruggegeven.
O: Wij tonen je nu een handgeschreven notitie.
V: Wat kun je vertellen over deze notitie?
A: Het is niet mijn handschrift. De notitie zelf komt me niet bekend voor maar de inhoud van de notitie is me wel bekend. Ik weet niet of dit het handschrift is van [verdachte] . Ik kan er verder niets over verklaren.
O: Deze notitie is door ons aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3]
.
V: Wat is volgens jou de reden waarom deze notitie in de woning van [medeverdachte 3] werd aangetroffen?
A: De naam [medeverdachte 3] zegt me helemaal niets dus ik zou het niet weten.
26.
Een proces-verbaal bevindingen inzake bankrekening t.n.v. [medeverdachte 3] (AMB-013), opgemaakt d.d. 25 september 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2]:
De ING Bank NV heeft middels e-mail gegevens verstrekt inzake bankrekening [rekeningnummer 1] t.n.v. [medeverdachte 3] , waaronder een mutatieoverzicht bankrekening [rekeningnummer 1] in Excel over de periode 1 januari 2016 tot en met 25 augustus 2017. Naar aanleiding van het mutatieoverzicht is een analyse gemaakt.
Per saldo wordt in totaal een bedrag van € 39.621,29 overgemaakt naar vermoedelijk twee Chinese bedrijven, te weten [bedrijf 8] en [bedrijf 10] . [bedrijf 8] is volgens internet een chemiebedrijf, dat is gevestigd “ [adres 12] ’. [plaats 4] is een Chinese stad in de provincie Fujian.
27.
Een proces-verbaal aanvullend onderzoek laptop (AMB-014a), opgemaakt d.d. 19 september 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 7]:
Op 25 augustus 2017 hebben in het onderzoek Spetter doorzoekingen plaatsgevonden in onder meer een woning op het adres [adres 5] (locatie A, woning verdachte [medeverdachte 3] ). Tijdens deze doorzoeking is onder meer een laptop in beslag genomen onder beslag nummer A.1.1.4.12. Dit proces-verbaal beschrijft het aanvullende onderzoek wat heeft plaatsgehad aan de onder beslagnummer A.1.1.4.12 in beslag genomen laptop HP Probook 65508.
In de laptop werden onder andere de volgende zoektermen en of bezochte websites aangetroffen:
- De websitelink [website 2] werd bezocht op
2-1-2016 om 12:52:50 uur.
Opmerking verbalisant: Uit onderzoek op internet komt naar voren dat [bedrijf 8] een website betreft die allerlei chemicaliën aanbiedt. Volgens de website is het bedrijf gevestigd op het adres Add: [adres 13]
. Het nummer 4468-48-8 betreft vermoedelijk het CAS-nummer van
Apaan (alfa-fenylacetoacetonitril).
- De websitelink [website 3] werd bezocht op 2-1-2016 om 12:48:54 uur.
- De websitelink [website 4] werd bezocht op 2-1-2016 om 12:54:52 uur.
Opmerking verbalisant: Het nummer 4468-48-8 betreft vermoedelijk het CAS-nummer van
Apaan (alfa-fenylacetoacetonitril).
- De websitelink [website 5] werd bezocht op 2-1-2016
om 12:47:26 uur.
Opmerking verbalisant: In het onderzoek werd vastgesteld dat [rekeningnummer 8] een offshore bankrekening van de [naam 7] Bank betreft, welke is tenaamgesteld op [bedrijf 8] .
- De websitelink [website 6] werd bezocht op 2-1-2016 om
12:48:15 uur.
Opmerking verbalisant: Vermoedelijk betreft het nummer ct264422466cn een Chinees
airwaybillnummer.
Er werd door de gebruiker van de computer op 8-8-2017 om 18:39:00 uur gezocht in google
op “ [naam 3] car cleaning”.
Er werd door de gebruiker van de computer op 8-8-2017 om 18:32:57 uur gezocht in google
op “shanghai inpakfabriek”.
28.
Een proces-verbaal van bevindingen digitaal beslag locatie A en B (AMB-017), opgemaakt d.d. 4 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 8]:
Op 25 augustus 2017 hebben doorzoekingen plaatsgevonden van de woning van verdachte [medeverdachte 3] op het adres [adres 5] te [plaats 1] (locatie A) en van de bij hem in gebruik zijnde personenauto merk BMW kenteken [kenteken 2] (locatie B). Tijdens deze doorzoeking werden onder meer digitale gegevensdragers in beslag genomen.
Beslagnummer / type / merk
A.1.1.3.42 SIM kaart houder Doosje Alcatel + Lebara prepaid
B1 Telefoon Samsung Galaxy S7 Edge 32 GB
A.1.1.3.42 Doosje Alcatel + Lebara prepaid
In het doosje werd een handgeschreven blauw post-it blaadje aangetroffen met de volgende tekst:
[rekeningnummer 3]
[medeverdachte 4]
[rekeningnummer 2]
B1 Samsung Galaxy S7 Edge
De Samsung Galaxy S7 Edge met beslagcode B1 is voorzien van het IMEI nummer
[IMEI nummer] . De Samsung werd uitgelezen en het volgende werd aangetroffen bij de opgeslagen foto’s:
*Foto 416/983
416: Handgeschreven brief met daarop de volgende gegevens:
Naam: [naam 1]
Adres: [adres 14]
Plaats: Shenzhen
Land: China
Rek.nr.: 6214835213003732
BIC: CMBCCNBS
Naam bank: China Merchants Bank
Adres bank: [adres 14]
Plaats Bank: Shenzhen
Land Bank: China
983: Een “wijzigen adresgegevens” scherm van ING met daarop de volgende gegevens:
Naam: [naam 5]
Adres: [adres 14]
Plaats: Shenzhen
Land: China
BIC: CMBCCNBS
Naam bank ontvanger: China Merchants Bank
Adres bank ontvanger: [adres 14]
Plaats bank ontvanger: Shenzehn
Land bank ontvanger: China
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 416 aangepast op 28 maart 2017 om 16.48.14 uur en foto 983 is aangepast op 24 januari 2017 om 00.47.18 uur.
* Foto 906
Scherm van een internetoverboeking op 7 november 2016. Als ontvanger staat vermeld [bedrijf 8] Beijing China. Als gegevens van de bank staat vermeld Shanghai Dupong Development Bank, [adres 15] .
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 906 aangepast op 18 januari 2017 om 23.20.28 uur.
*Foto 1416:
Een briefje “KSM” met daarop handgeschreven vermoedelijk de volgende gegevens:
[medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )
[rekeningnummer 6]
€ 13.100,-
29-03-2017 is overgemaakt
Van z een 2 - wijziging is geweest
4-04-2017
Betalingskenmerk PA0170329616962
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 1416 aangepast op 4 mei 2017 om 09.51.58 uur.
* Foto 2051:
Foto van het boek BMK grondstof voor speed van [naam 8] .
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 2051 aangepast op 7 augustus 2017 om 10.38.42 uur.
* Foto 2637:
Een wijzigen adresgegevens scherm met daarop vermoedelijk onder meer de volgende gegevens:
Naam: [bedrijf 8]
Adres: [adres 16]
Plaats: Shanghai
Land: China
Naam bank ontvanger: [naam 7]
Adres bank ontvanger: [adres 16]
Plaats bank ontvanger: Shanghai
Land bank ontvanger: China
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 2637 aangepast op 19 januari 2017 om 00.54.40 uur.
* Foto 3724:
Een wijzigen adresgegevens scherm van ING met daarop onder meer de volgende gegevens:
Naam: [naam 6]
Adres: [adres 17]
Postcode: [adres 17]
Plaats: [bedrijf 10]
Land: China
Rekening: [rekeningnummer 9]
BIC: [nummer]
Naan bank ontvanger: Bank of China
Adres bank ontvanger: [adres 18]
Plaats bank ontvanger: [bedrijf 10]
Land bank ontvanger: China
Volgens de data gegevens in de telefoon is foto 3724 aangepast op 1 augustus 2017 om 08.00.02 uur.
29.
Een proces-verbaal van bevindingen internetgeschiedenis Samsung S7 Edge mobiele telefoon (AMB-018), opgemaakt d.d. 2 oktober 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 5]:
Op 25 augustus 2017 omstreeks 12.38 uur is er een doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd op de openbare weg te Apeldoorn in de auto met kenteken [kenteken 2] . Dit betrof een zwarte BMW 530D, bestuurd door verdachte [medeverdachte 3] . Tijdens deze doorzoeking ter inbeslagneming is door opsporingsmedewerkers van de FIOD een mobiele telefoon in beslag genomen in verband met nader te verrichten onderzoek. In AMB-017 zijn, onder andere, de resultaten beschreven van het door het onderzoeksteam verrichte onderzoek aan een Samsung S7 Edge mobiele telefoon (inbeslagname nummer B.1) die in gebruik was bij verdachte [medeverdachte 3] . Op 25 september 2017, heeft er nader onderzoek plaatsgevonden aan deze Samsung S7 Edge en is door mij handmatig de internetgeschiedenis, doorzocht van dit toestel. In deze internetgeschiedenis zijn onder andere, te zien en te lezen de navolgende zoektermen:
EORI nummer https://www.belastin
Wat mag ik niet zomaar invoer... https://www.belastin.. Belastingdienst
Verdovende middelen (opiumw. https://www. belastin.. belastingdienst/
Uitklaring en uitvoer https://www.douane
Inklaring en invoer https://www.douane
[farmaceut] contact https://www.google
Chemisch certificaat https://www. google
Zending vrijgeven door doua https://www.google
Controle voorkomen fedex https://www.google
Wat is er nodig bij in en uitklari https://www.google
Fedex houd veel tegen https://www.google
Kopen formamide-koop voor s https://m.dutch.aliba...
Grondstof BMK-forumonderwe https://partyflock
Legale BMK https://www.google
BMK grondstof https://www.google
Schoonmaakproduct geel chin... https://www. google
Gele waspoeder china... https:.//www.google
Waspoeder geel https://www.google
APAAN wikipedia https://nl.m.wikipedia.org
Hoeveel contant geld kun je per jaar storten zonder dat je een onderzoek aan je broek krijgt. https://www.startpa.. contant-geld-
Belastingdienst en witwassen, ongebruikelijke transactie http:// financieel.info..
Overschrijven buitenland https://www.bankieren.mij
Adresboek buitenland https://www. bankieren. mij
Geld storten op uw eigen reken https://www.ing.nl
Storten ing zonder melding https://www. google
Hoeveel geld kan ik storten zon https://www.google
30.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming locatie C: [adres 1] (AMB-024), opgemaakt d.d. 3 november 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10]:
Op 2 november 2017 werd een doorzoeking ter inbeslagneming verricht in de woning aan de [adres 1] . Deze locatie wordt binnen het onderzoek Spetter aangeduid als object C. Na het binnentreden heb ik, eerste verbalisant, verdachte [verdachte] aangehouden.
Tijdens de doorzoeking werd in een kast in de woonkamer een vuurwapen met munitie aangetroffen. In de woning en bijbehorend schuurtje werden tevens voorwerpen (munitie en/of schoonmaakmaterialen voor vuurwapens) aangetroffen.
Ik, tweede verbalisant, hoorde dat de medebewoonster [betrokkene 4] verklaarde niets van het vuurwapen te weten en dat het wapen niet van haar was.
31.
Een kennisgeving van inbeslagname, opgemaakt d.d. 2 november 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 1]
Datum: 2 november 2017
Omstandigheden: Bij onderzoek door FIOD in de woning werd (vuur)wapen en patronen aangetroffen.
Goednummer: PL0600-2017507122-1578305
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Vzor 70 cal 7.65
Goednummer: PL0600-2017507122-1578309
Object: munitie (patroon)
Bijzonderheden: Rode zak met 2 kartonnen en 2 ijzeren blikjes met patronen
Goednummer: PL0600-2017507122-1578312
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Magazijn/houder
32.
Een proces-verbaal van bevindingen (DES-010), opgemaakt d.d. 2 november 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 11]:
Op 2 november 2017, omstreeks 08.23 uur, kreeg ik samen met mijn collega [verbalisant 12] het verzoek van de meldkamer om ter plaatse te gaan op adres [adres 1] . Aldaar had de FIOD tijdens een zoeking in de woning een vuurwapen aangetroffen.
Op 2 november 2017, omstreeks 08.27 uur, kwam ik samen met mijn collega [verbalisant 12] samen ter plaatse aan. Ik werd op het adres ontvangen door medewerkers van de FIOD welke door middel van kleding zichtbaar voor FIOD werkzaam waren. Ik zag en hoorde dat het vuurwapen in een rode plastic boodschappentas lag. Ik zag dat er in deze tas inderdaad een vuurwapen lag. Ik zag dat dit vuurwapen in een klein doorzichtig plastic zakje zat. Ik zag tevens in de tas dat er diverse doosjes munitie lag.
Het wapen en de munitie werd ter plaatse in beslag genomen door collega [verbalisant 2] . De verdachte [verdachte] was door de FIOD aangehouden en niet meer ter plaatse in de woning aanwezig.
Goed(eren):
PL0600-2017507122-1578305, vuurwapen (Pistool), Vzor 70 7.65
PL0600-2017507122-1578309, munitie (patroon), bijzonderheden rode zak met 2 kartonnen
PL0600-2017507122-1578312, magazijn/houder
33.
Een proces-verbaal onderzoek wapen (DES-013), opgemaakt d.d. 22 december 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 13]:
Op 2 november 2017 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen.
Goednummer: PL0600-2017507322-1578305
Categorie: wapens/munitie/springstof
Object: vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Vzor 70 7.65
Het inbeslaggenomen voorwerp is een pistool bestemd/geschikt om projectielen door een loop af ze schieten.
De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de WWM.
Goednummer: PL0600-2017507322-1578309
Categorie: wapens/munitie/springstof
Object: munitie
Bijzonderheden: rode zak met 2 kartonnen en 2 ijzeren blikjes met patronen.
Het betreft kogelpatronen van het kaliber 9 mm en .38 special. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de WWM.
In totaal 155 patronen, te weten:
- in 2 doosjes met opschrift Sellier & Bellot 97 patronen van het kaliber .38 special (volmantel ). Munitie is niet geschikt om met het pistool ( goednummer 1578305 ) te worden verschoten;
- in blauw blikje 32 patronen kaliber 9 mm (volmantel);
- in rood blikje 26 patronen kaliber 9 mm (volmantel ). Ik, verbalisant, zag dat van 19 patronen de voorzijde/bovenzijde was afgezaagd en was ingezaagd.
Goednummer: PL0600-2017507322-1578309
Categorie: wapens/munitie/springstof
Object: magazijn/houder
Het inbeslaggenomen voorwerp is een patroonmagazijn voor een pistool welke geschikt/bestemd is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de WWM.
Het patroonmagazijn is geschikt voor het eerder omschreven vuurwapen, te weten de CZ VZCR 70 voorzien van goednummer 1578305.
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als weergegeven in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het gezien zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals vermeld in de pleitnota van de raadsman bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is kort gezegd aangevoerd dat sprake is van een alternatief scenario, te weten dat de verdachte slechts een opdracht van een nieuwe klant, de heer [medeverdachte 1] van [bedrijf 3] , heeft uitgevoerd. Hij heeft de lading in zijn opdracht alvast op 24 augustus 2017 opgehaald en kon die pas op 25 augustus 2017 afleveren. Omdat hij de lading niet kon stallen in de hal van zijn broer, heeft hij deze naar de medeverdachte [medeverdachte 3] gebracht, die de zakken in zijn schuur heeft gezet. Het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. De verdachte wist niet dat hij APAA zou vervoeren en ook niet dat dit is een stof is die gebruikt wordt voor de productie van synthetische drugs. Bij wijze van voorwaardelijk verzoek heeft de raadsman het hof verzocht dat de broer van de verdachte, [getuige] , als getuige wordt gehoord indien het hof diens verklaring niet volgt.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is betoogd dat de verdachte niet wist dat er in zijn woning een vuurwapen met patronen lag. Ook anderen hadden toegang tot de woning, waaronder koeriers. Bij wijze van voorwaardelijk verzoek heeft de raadsman verzocht dat alsnog onderzoek wordt gedaan naar de sporen op het vuurwapen en de patronen.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt het hof het navolgende vast.
Op 18 en 21 augustus 2017 zijn bij [bedrijf 1] te [plaats 2] twee zendingen met zakken 2-fenyl-3-oxobutaanamide (hierna: APAA) aangetroffen en in beslag genomen. Ten aanzien van monsters uit de inbeslaggenomen stof is door het Douanelaboratorium vastgesteld dat het ging om APAA en niet om ‘sucralose’ zoals op de bij de zendingen aangetroffen papieren vermeld stond. De APAA uit de zakken, in hoeveelheden van respectievelijk 750 kilo en 450 kilo per zending, werd door de opsporingsambtenaren bij de inbeslagname vervangen door een onschuldige stof (gips) waarna de zendingen, voorzien van plaatsbepalingsapparatuur, weer zijn overgedragen aan [bedrijf 1] . In de zakken is een restant APAA achtergebleven. Beide zendingen zijn op 24 augustus 2017 door koeriersbedrijf [bedrijf 4] , in de persoon van de verdachte, te [plaats 2] opgehaald, vervoerd naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] en door de verdachte samen met [medeverdachte 3] diens woning te [plaats 1] binnengebracht. Op 25 augustus 2017 heeft vervolgens een doorzoeking in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] plaatsgevonden, waarbij in de schuur aldaar de zakken waaruit voornoemde zendingen bestonden, zijn aangetroffen.
Weliswaar staat op basis van de stukken in het dossier niet vast hoeveel APAA er is achtergebleven in de zakken die door de verdachte naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] zijn vervoerd, maar uit het proces-verbaal Zaaksdossier-01 (dossierpagina 27) blijkt wel dat bij het vervangen van de APAA een gedeelte reststof in de zakken is achtergebleven. Dat er daadwerkelijk nog een hoeveelheid APAA in de zakken zat blijkt ook uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] ten tijde van de doorzoeking in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] . Verbalisant [verbalisant 1] relateert dat hij tijdens het openen van de deur van de schuur een zoete/weeïge geur waarnam en dat zijn slijmvliezen snel geïrriteerd raakten. Deze geur en irritatie waren voor hem herkenbaar. Hij had deze diverse keren waargenomen bij de ontmanteling van een laboratorium voor vervaardiging van synthetische drugs en had deze ook waargenomen bij het openen van de zakken bij [bedrijf 1] (dossierpagina’s 335 en 402). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op de aard van de aangetroffen stof APAA, waarvan bekend is dat dit een tussenproduct betreft van de omzetting van de geregistreerde stof APAAN (alfa-fenylacetoacetonitril) naar de geregistreerde stof 1-feny1-2-propanon, ofwel Benzylmethylketon (BMK), vaststaat dat de stof bestemd was voor de productie van de synthetische drugs amfetamine. BMK is immers de essentiële precursor (grondstof) voor de productie van amfetamine. Bovendien is er voor zover bekend geen legaal gebruik van APAA en kent de stof ook verder geen gebruiksdoeleinden.
Voor de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Dit opzet, zo blijkt uit de vaste rechtspraak over artikel 10a Opiumwet, omvat ook voorwaardelijk opzet, waarvan sprake is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de genoemde omstandigheid zich zal voordoen.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] hebben zich aanvankelijk op het zwijgrecht beroepen. De verdachte heeft twee jaar later, in een nader verhoor op 27 september 2019 (V03-06), verklaard dat hij inderdaad de zakken heeft opgehaald bij [bedrijf 1] in [plaats 2] en heeft afgeleverd bij de medeverdachte, maar dat hij niet heeft geweten wat de inhoud was en in de veronderstelling verkeerde dat hij als koerier daadwerkelijk een levering voor de heer [medeverdachte 1] van [bedrijf 3] verrichtte. Omdat hij de zakken pas 25 augustus 2017 kon afleveren maar het hem goed uitkwam deze op 24 augustus 2017 al op te halen, heeft hij ervoor gekozen de zakken bij de medeverdachte in de schuur te stallen, zo heeft hij verklaard.
Evenals de rechtbank schuift het hof deze verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde. De verklaring dat de verdachte een levering van 1200 kilogram bestemd voor [bedrijf 3] een nacht zou stallen in de schuur van een vriend is op zichzelf al onwaarschijnlijk, gelet op de omvang van de levering en degene waarvoor de zending was bestemd, [bedrijf 3] . Verder valt op dat de verdachte de zakken, voordat deze de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] werden binnengebracht, van de pallets heeft gehaald en deze heeft ontdaan van het plasticfolie, de afdekplaten en de pakbonnen, hetgeen zeer ongebruikelijk is als de lading op een later moment nog bij een bedrijf moest worden afgeleverd.
Ten aanzien van de door de verdachte afgelegde verklaring neemt het hof in ogenschouw dat zijn verklaring met betrekking tot de heer [medeverdachte 1] niet kan kloppen. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen medewerker van [bedrijf 3] is die [medeverdachte 1] heet, dat het door die “ [medeverdachte 1] ” gebruikte telefoonnummer niet bekend is bij [bedrijf 3] en dat [bedrijf 3] de ‘sucralose’ niet heeft besteld. De e-mailberichten van de heer [medeverdachte 1] die bij de verdachte zijn aangetroffen zijn bovendien niet afkomstig van [bedrijf 3] , maar vanaf een gmail-account verstuurd, de naam [bedrijf 3] is daarin verkeerd gespeld en de levering zou volgens die e-mailberichten niet naar [bedrijf 3] in [plaats 3] maar naar een bedrijf in Apeldoorn vervoerd moeten worden. Ook blijkt uit het onderzoek dat het telefoonnummer waarvan de heer “ [medeverdachte 1] ” gebruik maakte voornamelijk zendmasten in Apeldoorn en omgeving heeft aangestraald.
Uit het onderzoek van de FIOD/Belastingdienst blijkt eveneens dat de verdachte op 24 augustus 2017 al om 12:39:18 uur in zijn telefoon een (later verwijderde) notitie heeft gemaakt met betrekking tot het afhaaladres van [bedrijf 1] , terwijl het eerste contact tussen de heer “ [medeverdachte 1] ” en de verdachte met betrekking tot het afhalen van de levering bij [bedrijf 1] pas later die dag heeft plaatsgevonden. Het enige telefonische contact vond blijkens de onderzoeksgegevens immers plaats op 24 augustus 2017 om 13:28 uur en de eerste mail van “ [medeverdachte 1] ” naar de verdachte is verzonden op 24 augustus 2017 om 13:37 uur.
Gelet op deze feiten en omstandigheden schuift het hof de door de verdachte gegeven verklaring terzijde en acht hij het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de het bestaan van [medeverdachte 1] en de door hem gegeven opdracht niet aannemelijk geworden.
Bij zijn oordeel omtrent de bewezenverklaring betrekt het hof voorts dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte al eerder betrokken was bij de levering van chemische stoffen vanuit China. Op 2 november 2017 werden bij een doorzoeking in de woning van de verdachte onder meer kopieën van een identiteitskaart en een rijbewijs van [medeverdachte 5] aangetroffen met daarachter een uitdraai met betrekking tot de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 4] , waarvan op 7 november 2016 € 13.000,00 zou zijn overgemaakt naar het Chinese chemiebedrijf [bedrijf 8] . In de onder de verdachte inbeslaggenomen iPhone zijn WhatsApp-berichten tussen [medeverdachte 5] en de verdachte aangetroffen waaruit onder meer is af te leiden dat de verdachte probeerde duidelijkheid te krijgen inzake “verdwenen geld”. Op 5 december 2016 heeft [medeverdachte 5] aan de verdachte het volgende whatsapp-bericht gestuurd:
"Ben gewoon bang om in Apeldoorn te komen! En ik ben niet snel bang, maar [medeverdachte 1] , drugs en bla bla bla en geld! Straks overleef ik het niet!!!!"In dit bericht wordt onmiskenbaar gesproken over drugs.
In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] is een doosje aangetroffen met daarin een notitie met een betalingsinstructie en het rekeningnummer van [medeverdachte 4] (beslagnummer A.1.1.3.42). [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij in verband met de storting van € 13.000,00 haar bankpas ter beschikking heeft gesteld aan haar vriend [medeverdachte 5] , die contact met de verdachte onderhield. Verder is in de mobiele telefoon Samsung S7 Edge, die onder de medeverdachte [medeverdachte 3] in beslag is genomen, een foto van een notitie aangetroffen met daarop het bankrekeningnummer van [medeverdachte 2] (foto 1416) en een bedrag van € 13.100,00. Uit de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3] leidt het hof af dat zij onderling contact hebben gehad over de betaling van
€ 13.100,00 vanaf de bankrekening van [medeverdachte 2] naar [bedrijf 8] in China. Verder zijn in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] diverse waybills (vrachtbrieven) aangetroffen die betrekking hebben op leveringen uit China.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat het de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de zakken van (in totaal 1200 kilo) die hij vervoerde, van verpakkingen en pakbonnen ontdeed en die hij vervolgens in de schuur van zijn medeverdachte stalde geen legale goederen waren maar dat de verdachte wist dat de inhoud van de zakken bestond uit een stof, die bestemd was voor de bereiding van amfetamine of andere synthetische drugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Het hof is op grond van dezelfde feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (het vervoeren en voorhanden hebben van) de stof die in de zakken zat een belangrijke schakel is in het productieproces van harddrugs. De verdachte heeft hiermee in voorwaardelijke zin opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandelingen gericht op het vervaardigen van amfetamine als vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Naar het oordeel van het hof biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om bewezen te verklaren dat tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] een zodanig nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan, dat sprake is van medeplegen. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Het hof acht derhalve het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2
Op basis van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat in de woning van de verdachte, in een kast in de woonkamer, een vuurwapen met munitie is aangetroffen en ook een magazijn. Er is geen begin van aannemelijkheid voor de door de verdachte afgelegde verklaring, te weten dat hij niet wist van het wapen en de munitie en dat die daar zullen zijn neergelegd door een ander. De verklaring van de verdachte hierover is zo algemeen van aard, speculatief en in het geheel niet onderbouwd dat het hof deze als ongeloofwaardig terzijde schuift. Dat de verdachte als eigenaar/bewoner van de woning zich in meerdere of minder mate bewust was van wat zich in zijn woning bevond, leidt het hof mede af uit de in de woning c.q. het bijbehorend schuurtje aangetroffen schoonmaakmaterialen voor vuurwapens. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het vuurwapen, de munitie in de rode zak en het magazijn voorhanden heeft gehad. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht (1) de broer van de verdachte, [getuige] , als getuige te horen en voorts (2) dat alsnog onderzoek wordt gedaan naar de sporen op het vuurwapen en de patronen. Aan deze verzoeken ligt ten grondslag de stelling dat (1) de verdachte niet wist dat er APAA in de door hem vervoerde zakken zat en (2) dat het vuurwapen door een ander in zijn woning is gelegd. Deze stellingen vinden weerlegging in de hierboven vermelde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, zodat het verzochte nadere onderzoek niet noodzakelijk is. De verzoeken worden dan ook afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem met het oog op het tijdsverloop en zijn persoonlijke omstandigheden geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een langdurige taakstraf in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. Wat betreft het persoonlijke leven van de verdachte is aangevoerd dat hij de kostwinner is, zijn vrouw gezondheidsproblemen heeft en dat zij de zorg voor hun minderjarige zoon met gedragsproblemen niet alleen aankan.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, voor de productie van amfetamine. Synthetische drugs leveren grote gevaren op voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast leidt de productie ervan, bijvoorbeeld door het dumpen van afvalstoffen, vaak tot ernstige schade voor het milieu. Bovendien gaat de productie van en de handel in harddrugs gepaard met diverse vormen van criminaliteit die zorgen voor schade en overlast voor de maatschappij. Met de handel in verdovende middelen worden enorme geldsommen verdiend; geld dat steeds vaker wordt witgewassen en op die manier zijn weg naar de bovenwereld vindt en als ondermijnend wordt aangemerkt. De productie van en de handel in harddrugs en precursoren daarvoor dienen dan ook krachtig te worden bestreden en dat geldt evenzeer voor de voorbereidingshandelingen waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
Onder 2 is bewezenverklaard dat de verdachte een vuurwapen, munitie en magazijn voorhanden heeft gehad. Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen grote veiligheidsrisico's met zich brengt. Het -illegale- bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat streng dient te worden bestraft.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2022 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit genoemd Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Bij de beslissing omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof kennis genomen van de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven thans als indicatie voor de op te leggen straf bij het in een woning aanwezig hebben van een pistool: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De indicatie bij het bezit van meer dan 100 patronen (scherpe munitie) is een taakstraf van 50 uren, de indicatie voor het voorhanden hebben van een magazijn is een geldboete. Voor voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is er geen oriëntatiepunt.
Gelet op de inhoud van de LOVS-oriëntatiepunten en de ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten is de oplegging van een langdurige taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, niet aan de orde.
Een en ander afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte (in beginsel) een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De inhoud van het dossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Namens de verdachte is op 1 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank d.d. 23 maart 2020. Dit arrest wordt gewezen op 24 januari 2023, zodat sprake is van een tijdsverloop van bijna 3 jaar na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is in hoger beroep met ruim 9 maanden overschreden. Ook in eerste aanleg was sprake van een overschrijding, te weten van ruim 4 maanden.
In totaal gaat het dus om een overschrijding van ongeveer 14 maanden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.