ECLI:NL:GHSHE:2023:3553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
20-002431-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. J.F. Dekking
  • mr. S.V. Pelsser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1943 en woonachtig in Heerlen, was eerder vrijgesproken van een primair feit, maar werd wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De tenlastelegging betrof het telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in de periode van 1 april 2019 tot en met 6 november 2019. Het hof oordeelde dat de verdachte haar woning ter beschikking had gesteld voor de teelt van hennep en dat zij opzettelijk 241 hennepplanten aanwezig had. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij dit feit zelf had gepleegd of dat er sprake was van nauwe samenwerking met anderen. Het hof legde een gevangenisstraf op van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de leeftijd en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zodanig dat een vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002431-21
Uitspraak : 9 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-702663-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan haar onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De politierechter heeft het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplichtigheid aan: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 1 subsidiair),
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 2) en
  • ‘diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 3 tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 5 november 2019, in de gemeente Heerlen, in een pand, gelegen aan [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (telkens) (ongeveer) 241 hennepplanten en/of delen daarvan en/of (telkens) meer dan 30 gram hennep, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven persoon/personen, in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 5 november 2019, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in een pand, gelegen aan [adres 2] , (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) (telkens) ongeveer 241 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 5 november 2019 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.zij, verdachte, op of omstreeks 6 november 2019 in de gemeente Heerlen, in een pand, gelegen aan [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (in totaal) (ongeveer) 241 hennepplanten en/of delen hiervan, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 april 2019 tot en met 6 november 2019 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval geheel of ten dele toebehorende aan anderen of een ander dan aan haar, verdachte, en/of aan haar, verdachtes, mededader(s), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 3
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Anders dan de advocaat-generaal en de politierechter, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de onder feit 3 tenlastegelegde diefstal van elektriciteit zelf heeft gepleegd, dan wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer overige personen bij het plegen van dit feit waardoor het medeplegen van de diefstal bewezen zou kunnen worden verklaard. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.onbekend gebleven personen in de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 november 2019 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging opzettelijk hebben geteeld in een pand, gelegen aan [adres 2] , (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) ongeveer 241 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 november 2019 in de gemeente Heerlen opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.zij op 6 november 2019 in de gemeente Heerlen in een pand, gelegen aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 241 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten, door haar woning ter beschikking te stellen voor het telen van die hennepplanten, alsmede dat zij tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 241 hennepplanten in haar woning aanwezig heeft gehad. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage helpen leveren/geleverd aan het in stand houden van illegale handel in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale hennepteelt ontvouwt. Bovendien gaat illegale hennepteelt vaak gepaard met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij in de vorm van een verhoogd risico op brandgevaar rondom teeltlocaties en schade voor de volksgezondheid bij veelvuldig gebruik van hennep. De verdachte heeft zich daar geen rekenschap van gegeven en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Hieraan doet niet af dat zij het geld wilde gebruiken om haar schulden af te betalen. Het hof rekent de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, op 29 oktober 2018, door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er duidelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Voorts is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane feit voor soortgelijke strafbare feiten een taakstraf opgelegd die, blijkens de verklaring van de verdachte, opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2021, door de verdachte reeds is uitgevoerd
(hof: pagina 4 van het proces-verbaal),waardoor het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) toepassing vindt.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft in dit verband verklaard dat zij op dit moment haar schulden voor een groot deel heeft afbetaald. Haar inkomen bestaat uit een AOW-uitkering en een klein pensioen. Daarnaast verricht de verdachte vrijwilligerswerk en brengt ze veel tijd door met haar kleinkinderen. Voorts heeft de verdachte te kennen gegeven dat ze lijdt aan een prikkelbare darm, fibromyalgie en artrose en dat zij als gevolg daarvan oxycodon gebruikt. Een gevangenisstraf wordt door de verdediging niet wenselijk geacht, mede gelet op de claustrofobie van de verdachte.
Verdachte is inmiddels 80 jaren oud.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het door de verdachte gepleegde feiten, in combinatie met haar justitiële documentatie, in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, zoals door de politierechter ook is opgelegd. Het hof heeft echter ook oog voor de leeftijd en persoonlijke omstandigheden van de verdachte en acht het niet wenselijk aan de verdachte een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof, rekening houdend met het taakstrafverbod,
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A. Burgmeijer en mr. A. van Kaathoven, griffiers,
en op 9 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.