ECLI:NL:GHSHE:2023:3538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.124_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant om de uithuisplaatsing te verlengen. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van haar kind, vooral omdat de onderliggende verdenking tegen haar is geseponeerd. De minderjarige verblijft momenteel in een gespecialiseerde behandelgroep en de moeder heeft aangegeven dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen, met voldoende opvoedcapaciteiten en een veilige woonomgeving.

De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, en de moeder heeft in haar hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft in haar verweerschrift aangegeven dat een volledige thuisplaatsing te riskant is en dat de veiligheid van de minderjarige niet gewaarborgd kan worden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2023.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de kwetsbaarheid van de minderjarige en de noodzaak voor professionele begeleiding, heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 3 augustus 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 3 februari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 oktober 2023
Zaaknummer : 200.311.124/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/394535 / JE RK 23-906
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de Gecertificeerde Instelling] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 26 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 3 februari 2024, waarbij de bestreden beschikking wat betreft de verlenging ondertoezichtstelling tot 3 augustus 2024 kan worden bekrachtigd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in zijn geheel te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar.
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 5 september 2023, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder. [minderjarige] verblijft op een behandelgroep bij [specialistische behandelgroep] .
3.2.1.
[minderjarige] staat sinds 22 mei 2021 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.2.2.
Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 3 augustus 2022. Bij beschikking van 13 juli 2022 zijn zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 augustus 2023.
Bij beschikking van dit hof van 12 januari 2023 is de voornoemde beschikking van 13 juli 2022 bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 3 augustus 2023 voor de duur van twaalf maanden tot 3 augustus 2024, alsook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 3 augustus 2023 voor de duur van zes maanden, dus tot 3 februari 2024.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Het hoger beroep van de moeder richt zich alleen op de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] en zij voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder was in eerste aanleg niet op de hoogte van de zitting bij de rechtbank, daarom is zij niet verschenen en heeft zij toen geen verweer gevoerd. De beschikking waarvan beroep heeft haar dan ook verrast.
De verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is volgens de moeder niet langer noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
[minderjarige] is destijds uit huis geplaatst op grond van de verdenking tegen de moeder van een zedendelict. Deze zaak is echter geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De moeder en [minderjarige] zijn de dupe geworden van deze verdenking en de uithuisplaatsing die daarop volgde. De moeder beschikt bovendien over voldoende opvoedcapaciteiten, zij aanvaardt hulp en laat zich door een psycholoog behandelen. Ook beschikt zij over deugdelijke huisvesting en staat zij open voor hulp van derden. De omgeving van [specialistische behandelgroep] (waar [minderjarige] nu verblijft) is volgens de moeder niet veilig en onbetrouwbaar, vanwege de vele personeelsmutaties en het ontbreken van een vaste begeleider. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] . De moeder kan [minderjarige] wel een veilige en betrouwbare omgeving bieden.
[minderjarige] doet het, ondanks haar ontwikkelingsachterstand, goed en gaat naar speciaal onderwijs. Ook wil [minderjarige] graag bij de moeder wonen. Zij verblijft vanaf januari 2023 ieder weekend en ook tijdens de vakanties bij de moeder. Deze contacten verlopen goed.
Er is volgens de moeder dus geen grond om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer en voert - kort samengevat - aan dat een volledige thuisplaatsing een te grote stap is waarbij de GI onvoldoende de veiligheid van [minderjarige] kan waarborgen.
Door een verlenging van de uithuisplaatsing kan er vanuit een voor [minderjarige] veilige en bekende omgeving - [specialistische behandelgroep] - stapsgewijs gekeken worden naar of en in welke mate de moeder de opvoeding kan vormgeven. Het traject waarbij intensieve hulpverlening bij de moeder thuiskomt om de moeder te ondersteunen en te observeren in contact met [minderjarige] is pas onlangs gestart.
3.7.
De raad heeft het besluit van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling
en de machtiging tot uithuisplaatsing getoetst en daarmee ingestemd zo blijkt uit de door GI overgelegde brief van 5 juni 2023 (productie 8 bij het verweerschrift).
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 en artikel 1:265c lid 2 BW en dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd moet worden. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.8.4.
[minderjarige] is een zeer kwetsbaar meisje. Uit het door [jeugdhulp organisatie] (waarvan [specialistische behandelgroep] onderdeel is) uitgevoerde psychodiagnostisch onderzoek (december 2021) is gebleken dat zij 24 uur per dag professionele begeleiding, controle en toezicht nodig heeft en dat de begeleidingsbehoefte van [minderjarige] meer vraagt dan wat een ouder een kind kan bieden.
Gebleken is dat de GI onlangs is gestart met een intensief maatwerktraject bestaande uit een (ambulant) ouder-kind traject bij [zorgverlener] om meer zicht te krijgen op de opvoed-vaardigheden van de moeder en een mogelijk thuisplaatsing van [minderjarige] . Ook krijgt [minderjarige] in dat kader sinds kort professionele ondersteuning door naschoolse dagbesteding om aan de doelen te werken die voor haar ontwikkeling van belang zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is het incident van 18 augustus 2023 aan de orde geweest, waardoor de vakantie van moeder en [minderjarige] vervroegd is beëindigd.
[minderjarige] is na de arrestatie van moeder (en haar partner) door de politie meegenomen en uiteindelijk teruggebracht naar haar groepsbegeleiding van [specialistische behandelgroep] . De zaak van de moeder is uiteindelijk geseponeerd, maar het gebeuren heeft, zo blijkt uit het verslag van [specialistische behandelgroep] , diepe indruk gemaakt op [minderjarige] . Met de GI heeft het hof zorgen over het feit dat de moeder een andere beleving heeft bij hetgeen zich heeft afgespeeld en is gerapporteerd door Veilig Thuis en [specialistische behandelgroep] en ook dat de moeder het lastig lijkt te vinden om in te zien welke impact deze gebeurtenis op [minderjarige] heeft.
Ondanks deze voor [minderjarige] ingrijpende gebeurtenis is de GI - na de beschreven zorgen met de moeder te hebben besproken waarbij de hulpverlening vanuit het ouder-kind traject ook op de hoogte is gesteld - uitvoering blijven geven aan het ouder-kind traject bij [zorgverlener] . Er zijn met de moeder wel aanvullende veiligheidsafspraken gemaakt betreffende de omgangsweekenden. Het hof begrijpt dat de moeder op dit moment goed meewerkt aan de doelen die de GI in het kader van de ondertoezichtstelling heeft gesteld en er elk weekend omgang tussen de [minderjarige] en de moeder plaatsvindt waarbij [minderjarige] bij de moeder overnacht.
Het hof is van oordeel, zoals de raad ook heeft overwogen in de voornoemde brief van 5 juni 2023, dat het van belang is dat er de komende maanden verder uitvoering wordt gegeven aan het door de GI opgestarte maatwerktraject, opdat er vanuit een voor [minderjarige] veilige en bekende omgeving stapsgewijs gekeken worden of een (volledige) thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk en haalbaar is.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . Het hof begrijpt de zorgen die de moeder heeft ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] in [specialistische behandelgroep] . Desondanks ziet het hof het belang van de voortzetting van dit verblijf, temeer nu gebleken is dat [minderjarige] daar voor een langer periode een vaste contactpersoon (mentor) heeft die, zo bleek op de mondelinge behandeling, met de moeder ook een goed contact heeft.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 26 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.