ECLI:NL:GHSHE:2023:3537

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.810_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die op 24 mei 2023 de ondertoezichtstelling van de minderjarige had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing schadelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat zij in staat was om voor haar te zorgen. De Gecertificeerde Instelling (GI) daarentegen stelde dat de minderjarige in de thuissituatie bij de moeder ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor haar welzijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2023 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader van de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming heeft zich niet laten zien tijdens de zitting. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat de moeder momenteel niet in staat is om de benodigde zorg en opvoeding te bieden. De beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen is dan ook bekrachtigd.

Het hof benadrukt dat de situatie van de minderjarige en de moeder complex is en dat er dringend hulpverlening nodig is. De moeder heeft aangegeven dat zij zelf ook hulp nodig heeft, maar dat deze hulp nog niet is opgestart vanwege lange wachtlijsten. Het hof concludeert dat, gezien de omstandigheden, een thuisplaatsing op dit moment niet aan de orde is en dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 oktober 2023
Zaaknummer : 200.330.810/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/316945 / JE RK 23-701
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.D. Jongen;
tegen
[de Gecertificeerde Instelling],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende en zo nodig met verbetering van gronden, het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 september 2023, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] ;
- de vader.
2.3.1.
De raad heeft het hof bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen (productie 8 en 9) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2023;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 10) namens de moeder, ingekomen ter griffie op 22 september 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders gezamenlijk.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar tot 8 juni 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs, met ingang van 8 juni 2023 voor de duur van zes maanden, aldus tot 8 december 2023 verlengd. [minderjarige] verblijft op dit moment in een gezinshuis.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing, voor wat betreft de beslissing tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Sinds de uithuisplaatsing laat [minderjarige] een stagnatie in haar ontwikkeling zien. De GI merkt dit zelf ook op. Een verlenging van de uithuisplaatsing is dus niet noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] ; integendeel. De uithuisplaatsing veroorzaakt veel stress bij [minderjarige] en schaadt juist haar ontwikkeling. [minderjarige] laat gedragsproblemen zien die zij voorheen bij de moeder niet of slechts beperkt liet zien. Niet een verlenging van de uithuisplaatsing, maar juist een thuisplaatsing is in het belang van [minderjarige] . De maatregel is niet nuttig en dient derhalve te worden beëindigd. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de moeder weinig inzicht toont in haar aandeel in de problematiek en de noodzaak om haar opvoedvaardigheden te verbeteren voordat er sprake kan zijn van een thuisplaatsing. De moeder kan goed de focus leggen op [minderjarige] , reflecteren op haar eigen gedrag, grenzen stellen en is leerbaar. Uit de omgangsverslagen blijken geen nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat verlenging van de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. De GI en [ambulante hulpverlening] zijn niet in staat dit objectief te beoordelen, in verband met een melding van de moeder over een medewerker van [ambulante hulpverlening] die negatief is ontvangen. De moeder heeft ook hulpverlening voor haarzelf ingeschakeld. De moeder heeft al jarenlang hulp van [zorgorganisatie] en de praktijkondersteuner van de huisarts. Ook staat ze sinds juli 2022 op de wachtlijst bij [specialistische geestelijke gezondheidszorg] . Het kan de moeder niet worden verweten dat de wachtlijsten dermate lang zijn dat zij de hulp nog niet heeft kunnen ontvangen. Daarnaast start op korte termijn nog hulp van [GGZ] . De moeder heeft ook hulp voor [minderjarige] ingeschakeld, zij was immers degene die aan [ambulante hulpverlening] heeft gevraagd om ondersteuning in de opvoeding van [minderjarige] .
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. [minderjarige] wordt in de thuissituatie bij de moeder ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Vóór de uithuisplaatsing heeft de moeder meermaals aangegeven overvraagd te worden in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , gezien haar heftige gedrag en kindeigen problematiek. Uit de omgangsverslagen kan worden opgemaakt dat de moeder nog altijd overvraagd wordt door haar eigen omstandigheden en het gedrag van [minderjarige] . De moeder werkt de optimale ontwikkeling van [minderjarige] tegen. Het lukt de moeder niet om de focus op [minderjarige] te leggen gedurende de bezoekmomenten. De moeder is niet leerbaar. De zorgen die de moeder heeft geuit rondom de medewerker van [ambulante hulpverlening] zijn direct onderzocht door de GI. [ambulante hulpverlening] heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de eerlijkheid van de medewerker. Overigens heeft de moeder later zelf aangegeven deze medewerker ten onrechte beschuldigd te hebben. Omdat [ambulante hulpverlening] merkte dat de samenwerking met de moeder erg was afgezwakt, is er een stopgesprek georganiseerd. Enkel onder voorwaarden wil [ambulante hulpverlening] bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de moeder verder begeleiden. De GI begrijpt dat de moeder zich zorgen maakt om [minderjarige] naar aanleiding van de uitspraken die [minderjarige] doet. De GI deelt de zorgen die de moeder heeft. Uit de rapportage van [ambulante hulpverlening] blijkt echter dat de moeder niet kan aansluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van [minderjarige] . De moeder blijft [minderjarige] voortdurend onder druk zetten en belast haar met volwassenenproblematiek. Zowel de GI als [ambulante hulpverlening] zijn van mening dat er geen sprake is van goed genoeg ouderschap bij de moeder. Ook ziet de GI tot op heden geen gedragsverandering bij de moeder waardoor de bezoeken tussen [minderjarige] en de moeder beter zouden kunnen verlopen. De GI heeft geen inzage in de persoonlijke hulpverlening van de moeder. Tussen [minderjarige] en de vader zijn er bezoeken onder begeleiding van [ambulante hulpverlening] . Chesley staat op de wachtlijst bij [GGZ-organisatie voor minderjarigen] voor een brede diagnostiek en een persoonlijkheidsonderzoek. Hierna zal [GGZ-organisatie voor minderjarigen] beslissen welke behandeling het meest passend is bij de problematiek van [minderjarige] en deze inzetten. Ook moet er duidelijkheid komen over het perspectief van [minderjarige] . De GI is van mening dat dit niet meer bij de ouders ligt. De GI heeft op 28 augustus 2023 in een gesprek met beide ouders aangegeven een verzoek tot onderzoek voor een gezagsbeëindigende maatregel in te dienen bij de Raad voor de Kinderbescherming.
3.6.
De vader laat weten dat hij zich heeft neergelegd bij de uithuisplaatsing. Het ging en gaat niet goed met [minderjarige] . Hij heeft één keer per week twee uur begeleid contact met [minderjarige] en focust zich dan op haar. Dat gaat goed. De driftbuien van [minderjarige] zijn minder geworden sinds zij niet meer bij de moeder woont. De vader vindt het goed zo en richt zich op het positieve contact dat hij nu heeft [minderjarige] .
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Aanvullend merkt het hof het volgende op.
3.7.5.
Er zijn veel zorgen om [minderjarige] . Er is sprake van ernstige kindeigen problematiek, waarvoor dringend hulpverlening nodig is. De moeder erkent dit ook. Het is van belang dat er meer zicht komt op de problematiek van [minderjarige] zodat in kaart kan worden gebracht welke specifieke hulpverlening ingezet dient te worden. [minderjarige] vraagt veel van haar opvoeders. [minderjarige] verblijft momenteel in een gezinshuis met professionele opvoeders en zelfs zij geven aan grote moeite te hebben met de opvoeding van [minderjarige] . Derhalve kan worden aangenomen dat de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bovengemiddeld veel vraagt van de verzorgende ouder. Het is niet aannemelijk dat de moeder nu in staat is om deze verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te kunnen nemen. Nog daargelaten deze ernstige kindeigen problematiek van [minderjarige] die veel vergt, is de moeder onvoldoende leerbaar gebleken en volgt uit de verslagen van [ambulante hulpverlening] dat de moeder er nu niet in is geslaagd een stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder erkent dat zij zelf hulp nodig heeft en verklaart zelf dat deze hulp nog niet is opgestart vanwege wachtlijsten. Tot slot heeft het hof, anders dan de moeder betoogt, geen enkele concrete aanwijzing dat de GI en [ambulante hulpverlening] niet objectief rapporteren over [minderjarige] en de moeder. Derhalve wordt van de juistheid van de rapportages uitgegaan. Op basis van de informatie van de GI, [ambulante hulpverlening] én het gezinshuis en mede in aanmerking nemende hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de zorgen die worden geuit. Kijkend naar de problematiek van [minderjarige] en de moeder zelf wordt een uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] noodzakelijk geacht. De moeder is niet in staat gebleken de stabiele en rustige opvoedsituatie te bieden die [minderjarige] nodig heeft. Een thuisplaatsing is nu niet aan de orde.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 24 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 26 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.