12.1.Bij tussenarrest van 25 januari 2022 heeft het hof - zeer kort samengevat - het volgende overwogen en beslist.
- [appellant] heeft voldoende aangetoond dat hij eigenaar was en daarna is gebleven van de kunst en de boeken die hij in 2007 in aan [persoon A] /Jema Holding gerelateerde panden had opgeslagen (rov. 9.6.2./9.6.8.).
- Daarom is de voorwaarde voor het incidenteel hoger beroep vervuld (rov. 9.8.1.).
- [appellant] kan schade hebben geleden door aantasting van zijn eigendomsrechten door Jema Holding. [appellant] heeft in dit verband onvoldoende gesteld voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder van Jema Holding (rov. 9.7.2.).
- [geïntimeerden] hebben onvoldoende gesteld voor hun stelling dat tussen Jema Holding en [appellant] een overeenkomst van bewaarneming is gesloten (rov 9.9.3.).
- Jema Holding en haar bestuurder [geïntimeerde] zijn niet schadeplichtig jegens [appellant] omdat zij de boeken en kunst niet op eerste verzoek aan [appellant] teruggaven, omdat zij zich terecht op een retentierecht beriepen op grond van zaakwaarneming (rov. 9.9.3./9.10.1.).
- De vordering van [appellant] jegens Jema Holding tot teruggave van € 25.000,00 wordt wegens het niet voldoen aan de stelplicht afgewezen (rov. 9.11.2).
- Beide partijen zijn toegelaten tot bewijs van hun stellingen (zie rov 12.2.2 hierna).
12.2.1.In het tussenarrest (rov. 9.5.1.) was geoordeeld dat recht zou worden gedaan op de door [geïntimeerden] gewijzigde eis in incidenteel hoger beroep, te weten de voorwaardelijke vordering tot betaling van Jema Holding van haar opslagkosten. Op het moment van de mondelinge behandeling bedroeg deze vordering volgens [geïntimeerden] € 104.138,35 met rente en kosten, te vermeerderen met € 450,00 per maand. Uit het oordeel van het hof, dat Jema Holding een beroep kan doen op een retentierecht, vloeit voort dat de voorwaarde waaronder de vordering van Jema Holding is ingesteld, is vervuld. Verder vloeit uit het arrest voort dat de vordering van Jema Holding niet een contractuele vordering uit een bewaarnemingsovereenkomst tussen haar en [appellant] is, maar een (mogelijke) (schade)vergoedingsvordering uit behoorlijke zaakwaarneming. Daartegen heeft [appellant] zich verweerd met de stelling dat Jema Holding
nietgoed voor zijn eigendommen heeft gezorgd (rov 9.9.3.).
12.2.2.Aldus is Jema Holding in incidenteel hoger beroep toegelaten tot het bewijs van de hoogte van haar gedurende de behoorlijke zaakwaarneming voor [appellant] door deze geleden schade. Deze bewijsopdracht hing nauw samen met die aan [appellant] in principaal hoger beroep, tot het bewijs van zijn stelling dat zijn door en/of bij Jema Holding opgeslagen boeken en kunst tijdens die opslag zijn beschadigd en/of verdwenen, en wat de omvang van zijn schade is. Partijen hebben bij de ter voldoening aan deze bewijsopdrachten gehouden getuigenverhoren die samenhang ook steeds voor ogen gehad, en de voorgebrachte getuigen zijn over beide bewijsopdrachten tegelijk bevraagd.
12.3.1.Bij akte van 25 mei 2022 en nogmaals bij akte van 7 december 2022 (beide op verzoek van het hof opnieuw in het geding gebracht op 21 februari 2023) hebben [geïntimeerden] hun eis in incidenteel hoger beroep opnieuw gewijzigd. Zij hebben de door hen eerder begrote opslagkosten vermeerderd met kosten van de “kringloopwinkel” van 1 juli 2018 tot 1 juli 2022 en vanaf dat moment maandelijks vermeerderd met € 250,00. Deze opslagkosten, die volgens [geïntimeerden] de schade vormt die Jema Holding lijdt door haar behoorlijke zaakwaarneming, bedragen inmiddels volgens hen per 1 januari 2023 € 117.293,25, te vermeerderen met € 250 per maand tot aan het eind van de opslag.
12.3.2.In verband met deze eiswijziging van [geïntimeerden] in hoger beroep overweegt het hof dat artikel 347 lid 1 Rv voor hoger beroep de twee-conclusie-regel bevat. Deze regel beperkt de aan de [geïntimeerden] (als oorspronkelijke eisers in reconventie) toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van hun eis in hoger beroep in die zin dat zij in beginsel hun eis niet later dan in hun memorie van grieven of van antwoord (in incidenteel hoger beroep) mogen veranderen of vermeerderen. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig in de eiswijziging heeft toegestemd. Een dergelijke toestemming kan besloten liggen in het zonder voorbehoud voeren van verweer, zoals [appellant] heeft gedaan in zijn memorie na enquête nr. 3.2. Bij de beoordeling zal daarom worden uitgegaan van de gewijzigde eis van [geïntimeerden]
12.4.1.[appellant] is (nog steeds) eigenaar van dat wat over is van de (destijds) 40.000 boeken, die in 2007 na afstemming met [persoon A] waren opgeslagen in panden waarover eerst [persoon A] , als (direct of indirect) eigenaar en/of huurder en/of gebruiker de zeggenschap had. Later zijn deze boeken enkele malen verplaatst naar door Jema Holding als eigenaar/huurder/gebruiker beheerde panden.
Van deze boeken is het hof geen inventarisatie bekend, althans er is geen inventarisatie door [appellant] , [persoon A] of Jema Holding in het geding gebracht. Uit correspondentie (zie rov 9.1. xii en xiv onder 2 en 7 van het tussenarrest) en het verhoor van getuige [naam 3] blijkt dat een (niet nader omschreven ) deel van de boeken met instemming van [appellant] aan derden is verkocht (en kennelijk geleverd) en ook een gedeelte is vernietigd.
De boeken zijn in 2011 verzekerd voor een bedrag van € 70.000,00, zo blijkt uit het als prod. 25 cvr overgelegde polisblad, waar als opslagplaatsen (“risicoadres”) zijn genoemd de locatie van [x] te [plaats 1] en het kantoor van [appellant] in [plaats 2] . Deze verzekering was er nog in 2012, zo verklaarde [naam 2] , assurantieadviseur, als getuige gehoord. [naam 2] is (samen met iemand van de verzekeraar Nationale Nederlanden) op verzoek van [appellant] in 2010 gaan kijken naar de boeken (en de kunst). De boeken stonden op verschillende adressen, op pallets en in containers. De waarde van de boeken is door [appellant] doorgegeven aan de verzekering, maar niet door de verzekeraar gecontroleerd. Een discussie over de waarde vindt eigenlijk altijd pas plaats als er om uitkering wordt gevraagd als er schade is, aldus getuige [naam 2] .
12.4.2.[appellant] vordert in principaal hoger beroep schadevergoeding van € 300.000,00, omdat de boeken en de kunst door de slechte opslag door Jema Holding en [geïntimeerde] zijn beschadigd, hetgeen jegens hem onrechtmatig zou zijn. Het door [appellant] in het kader van de hem hierover gegeven bewijsopdracht bijgebrachte bewijs is echter alleen maar gericht op de kunst. Over de boeken, en de eventuele slechte opslag daarvan, is niet of nauwelijks gerept.
[geïntimeerden] hebben in het kader van het aan Jema Holding opgedragen bewijs rondom de opslag van de boeken en de kunst verschillende opslaghouders voorgebracht, die alle verklaard hebben dat de boeken en de kunst in droge, stofvrije ruimtes waren opgeslagen, waar derden geen toegang toe hadden. Hiermee is ook de bewijslevering van [appellant] met betrekking tot de slechte opslag, voor wat betreft de boeken, voldoende weersproken. Ten aanzien van de opslag van de boeken is dit door [appellant] ook niet (gemotiveerd) bestreden.
Voor zover de door [appellant] van [geïntimeerden] gevorderde schadevergoeding ziet op de boeken, zal deze daarom worden afgewezen, nu ten aanzien van de gesteld geleden schade geen bewijs is geleverd.
12.5.1.[geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep vergoeding wegens opslag van de boeken en de kunst gevorderd.
Het hof heeft in rov 9.9.3. reeds geoordeeld dat door [appellant] in ieder geval vanaf het overlijden van [persoon A] (op 6 maart 2013) een onkostenvergoeding voor de opslag verschuldigd was aan Jema Holding. [geïntimeerde] heeft, als bestuurder van Jema Holding, [appellant] om terugbetaling van gemaakte kosten gevraagd (rov. 9.1. xiv onder 4). [appellant] heeft dat geweigerd, waarna Jema Holding zich op een retentierecht beriep. Weliswaar vroeg Jema Holding toen aan [appellant] om betaling van opslagkosten vanaf 2008, terwijl het hof van oordeel is dat [appellant] eerst vanaf het overlijden van [persoon A] die kosten verschuldigd was maar nu [appellant] iedere betaling weigerde – ook vanaf 6 maart 2013 – was het beroep van Jema Holding op een retentierecht terecht. Als houder uit zaakwaarneming, zoals het hof de positie van Jema Holding heeft gekwalificeerd, brengt het bepaalde in artikel 6:200 lid 1 BW mee dat Jema Holding recht heeft op vergoeding van de door haar geleden schade, die zij als gevolg van de zaakwaarneming heeft geleden. Wel plaatst het hof hierbij de kanttekening dat in het tussenarrest reeds is geoordeeld dat Jema Holding slechts recht heeft op vergoeding van kosten van
behoorlijkezaakwaarneming. Hieronder zal het hof oordelen dat om deze reden – namelijk dat de belangen van [appellant] niet steeds behoorlijk zijn waargenomen - slechts een deel van de door Jema Holding gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komt.
12.5.2.[appellant] heeft als overwogen niet gesteld dat de zaakwaarneming door Jema Holding wat betreft de opslag van de boeken niet behoorlijk is geweest. Zijn kritiek richt zich slechts op de opslag van de kunst (zie hierna rov.12.8.1. e.v.). Het hof gaat daarom ervan uit dat de zaakwaarneming wat betreft de opslag van de boeken behoorlijk was. De schadevergoeding waarop Jema Holding terzake die opslag aanspraak zou kunnen maken betreffende door haar ter zake de opslag van de boeken gemaakte kosten, welke vergoeding wel wordt beperkt door de redelijkheid.
12.5.3.Thans doet zich de bijzonderheid voor dat [appellant] sinds deze onderhavige procedure de boeken niet alleen niet meer opeist, maar deze ook niet meer wil hebben omdat ze (voor hem) waardeloos zijn geworden. Hij stelt daarover: “
[appellant][heeft]
moeten besluiten niet langer afgifte van zijn eigendommen te vorderen, maar in plaats daarvan schadevergoeding” (mvg nr 5.1.).
Mogelijk kan deze uitlating van [appellant] worden begrepen als een beroep op artikel 5:18 BW, dat het prijsgeven van bezit en eigendom van een roerende zaak regelt, maar niet blijkt uit de processtukken van [geïntimeerden] dat zij deze uitlating zo heeft opgevat. (A fortiori ontbreekt een wilsverklaring van [geïntimeerden] inhoudende een inbezitneming van de boeken (als bedoeld in artikel 3:113 jo 5:4 BW).
Nu enige toelichting van de zijde van [appellant] ontbreekt, gaat het hof niet uit van afstand van eigendom van de boeken door [appellant] . Deze behoren nog steeds toe aan [appellant] .
12.6.1.Aldus dient te worden bezien wat de daadwerkelijke opslagkosten van de boeken zijn geweest. [geïntimeerden] hebben op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen de boeken en de kunst (en [appellant] heeft een dergelijk onderscheid evenmin gemaakt). Vast staat dat het oorspronkelijk ging om 40.000 boeken, waarvan een deel verkocht is, en 1132 kunstwerken, voornamelijk grafiek (zo begrijpt het hof). Deze kunstwerken hingen deels op diverse locaties, de boeken werden door Jema Holding in dozen opgeslagen. Het hof zal 95% van de totale opslagkosten toerekenen aan de boeken.
12.6.2.[appellant] heeft aangevoerd dat door Jema Holding slechts facturen voor de opslag zijn overgelegd, maar dat nergens uit blijkt dat Jema Holding die facturen ook betaald heeft. Het hof overweegt hierover als volgt.
[naam 3] van [x] heeft verklaard dat tot het overlijden van [persoon A] de rekeningen betaald werden en dat ook vorderingen terzake opslag zijn “weggestreept” tegen niet nader genoemde vorderingen van [persoon A] op [x] . Over de betalingen door Jema Holding in de periode na het overlijden van [persoon A] heeft [naam 3] niets verklaard, anders dan dat hij toen is gaan factureren aan Jema Holding. Evenmin echter blijkt uit zijn verklaring dat hij nog een vordering zou hebben op Jema Holding. Het hof had reeds geoordeeld dat de opslagkosten tot aan het overlijden van [persoon A] niet vallen onder het terzake zaakwaarneming door [appellant] aan Jema Holding verschuldigde. Voor wat betreft de kosten daarna, totdat de opgeslagen zaken bij [x] werden weggehaald, neemt het hof aan dat die facturen ook zijn “weggestreept”. Iets anders is niet gesteld of gebleken.
[getuige 1] van Bouwcare heeft verklaard dat hij de opslagruimte zelf weer huurde van Regiobank en dat zijn facturen aan Jema Holding steeds per bank zijn betaald. De loutere betwisting hiervan door [appellant] zal het hof terzijde laten, nu geen enkele reden is aangevoerd waarom getwijfeld zou kunnen worden aan de onder ede afgelegde verklaringen van [getuige 1] .
[getuige 2] van Z-N en Roermondse Bazaar heeft verklaard dat de met Jema Holding overeengekomen maandhuren wel verschuldigd, maar nog niet betaald zijn “
die moeten nog betaald worden ja. Dat klopt. (..) Hij[ [geïntimeerde] , hof]
zegt als het afgehandeld is dan komt het goed.” De schuld aan [getuige 2] is dus nog steeds niet voldaan door Jema Holding, maar het hof acht het weinig aannemelijk dat – zonder voldoende toelichting over de redenen waarom Jema Holding de opslagfacturen maar steeds niet hoefde te betalen – [getuige 2] na zoveel jaren de betaling van de factuurbedragen van Z-N alsnog bij Jema Holding op zal eisen, temeer nu deze vorderingen ook al verjaard zijn. De kosten van de Roermondse Bazaar – ook verschuldigd aan [getuige 2] – zijn evenmin aan deze betaald, zo leidt het hof af uit de verklaring van getuige [getuige 2] . Omdat de goederen nog steeds in de Bazaar liggen en de kosten ook van recentere datum zijn, is het (zonder toelichting) begrijpelijker dat [getuige 2] deze kosten nog niet heeft gefactureerd aan Jema Holding. [appellant] heeft hierover ook geen opmerkingen gemaakt. Het hof zal deze kosten daarom als verschuldigd aanmerken.
12.6.3.Dit betekent het volgende. Als gezegd begint de vergoedingsverplichting van [appellant] als (schade)vergoeding voor de door Jema Holding betaalde opslagkosten bij het overlijden van [persoon A] . Het hof zal de opgevoerde bedragen terzake de opslag bij [x] tot en met december 2013 en de kosten van Z-N in 2014-2016 buiten beschouwing laten.. Thans resteert dus
- Opslag januari 2017 – juni 2018 bij Bouwcare: € 14.340,00
- Opslag bij Roermondse Bazaar juli 2018- december 2018: € 1.500,00
- Opslag bij Roermondse Bazaar 2019-2022 en verder: € 3.000,00 per jaar
In totaal is aan opslag in de periode januari 2017 tot en met januari 2022 gefactureerd aan/verschuldigd door Jema Holding € 25.090. Hiervan kan 95% = € 23.836 worden toegerekend aan de boeken. Vanaf februari 2022 tot aan de datum van dit arrest (afgerond op 1 november 2023) is aan opslag verschuldigd € 5.250 zodat het totaal uitkomt op
€ 29.086,00.