ECLI:NL:GHSHE:2023:3496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
20-000774-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 27 februari 2020 was vrijgesproken van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van MDMA. De rechtbank had de verdachte wel veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak en vorderde een zwaardere straf.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de bewijsbeslissingen van de rechtbank grotendeels heeft overgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 november 2018 in een loods in Utrecht aanwezig was, waar een grote hoeveelheid MDMA werd aangetroffen. De verdachte had toegang tot de loods en was daar gedurende twee tot tweeënhalf uur aanwezig. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had, maar niet kon worden bewezen dat hij ook daadwerkelijk bezig was met het bereiden of verwerken van MDMA. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de meer ernstige tenlasteleggingen, maar achtte het wel bewezen dat hij opzettelijk ongeveer 42,9 kilogram MDMA aanwezig had.

De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000774-20
Uitspraak : 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993354-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van MDMA, en vervolgens ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank beslist op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde bewerken en verwerken van MDMA zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank daaromtrent bij vonnis waarvan beroep.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om redenen van efficiëntie. Dit laat onverlet dat het hof zich kan verenigen met de bewijsbeslissing van de rechtbank en het overgrote deel van de daarvoor gebruikte bewijsconstructie. Het hof zal ten aanzien van die feiten dan ook onderdelen van het vernietigde vonnis overnemen in het onderhavige arrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, 102,9 kilogram MDMA, in elk geval een (grote) hoeveelheid MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2018 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42,9 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna – waaronder mede begrepen in de bewijsoverwegingen – verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Landelijke Eenheid, dienst infrastructuur, afdeling opsporing, team Zuidoost met proces-verbaalnummer 17018-0093, onderzoek ‘26Pitviper’ (kenmerk LEFCG17018), gesloten d.d. 17 april 2019 door verbalisant [verbalisant 1] , inspecteur van politie, Landelijke Eenheid.
Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Dit dossier valt uiteen in de volgende onderdelen, waar het hof naar zal verwijzen als hierna te melden:
  • Het algemeen dossier (hierna: ‘AD’), dossierpagina’s 1-1 tot en met 1-1126;
  • De aanvullingen op het algemeen dossier (hierna (ook) telkens: ‘AD’):
o 1e aanvulling, dossierpagina’s 1-1127 tot en met 1-1811;
o 2e aanvulling, dossierpagina’s 1-1812 tot en met 1-2101;
o 3e aanvulling, dossierpagina’s 1-2102 tot en met 1-2226;
o 4e aanvulling, dossierpagina’s 1-2227 tot en met 1-2284;
o 5e aanvulling, ongenummerd;
  • Het BOB-dossier (hierna: ‘BOB’), dossierpagina’s 2-1 tot en met 2-3183;
  • Het beslagdossier (hierna: ‘BD’), dossierpagina’s 3-1 tot en met 3-911;
  • De persoonsdossiers (hierna: ‘PD’), dossierpagina’s 4-1 tot en met 4-833;
  • De zaaksdossiers (hierna: ‘ZD’), dossierpagina’s 5-1 tot en met 5-2539.
In de hierna genoemde bewijsmiddelen dient telkens [adres 2] in plaats van [adres 2] te worden gelezen, gelet op het feit dat zich in Maarssen geen dergelijk adres bevindt.
1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 21 januari 2020, voor zover inhoudende:
Op 26 november 2018 was ik in de loods op [adres 2] [
het hof begrijpt: de loods aan [adres 2]]. Ik ben daar twee tot tweeënhalf uur geweest. Ik wist wel dat er daar ondeugende dingen gebeurden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen (pag. 782), voor zover inhoudende:
[dossierpagina ZD-782]
De doorzoeking van de loods gelegen aan [adres 2] werd om 09.26 uur geopend. Op de ingetimmerde eerste verdieping zagen collega’s een persoon, naar later bleek [verdachte] , uit een van de ruimtes op de eerste verdieping komen. De kleding van [verdachte] was bedekt met roze stof. Toen collega's de ruimte doorzochten waar [verdachte] daarvoor uit kwam, troffen zij daar een in werking zijnde tabletteermachine aan. Tevens troffen zij een grote hoeveelheid rozekleurig poeder aan.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen (map 2 pag. 782-783 en pag. 883-885), voor zover inhoudende:
[dossierpagina ZD-782]
Doorzoeking [adres 2] op 26 november 2018.
Gedurende de doorzoeking werden de volgende bijzonderheden waargenomen:
[dossierpagina ZD-783]
- 1e verdieping
o Grote hoeveelheid verdovende middelen werd in beslag genomen;
o Diverse productiematerialen en -middelen voor verdovende middelen werden in beslag genomen;
o In de ruimte werd een in werking zijnde tabletteerinrichting aangetroffen;
o Tabletten, vermoedelijk XTC.
4.
De lijst van inbeslaggenomen goederen (dossierpagina’s ZD: 888 tot en met 893), voor zover inhoudende:
[dossierpagina ZD-888]
Behoort bij [adres 2] .
Datum inbeslagneming: 26 november 2018.
- Bigshopper Action met 9 zakken pillen [deel IBN] .02.01.001 – LEFCG17018-499110.
- 1 doos met wit poeder [deel IBN] .02.02.001 – LEFCG17018-499111;
[dossierpagina ZD-892]
- 1 doos met zakken à 2 kg pillen [deel IBN] .06.01.010 – LEFCG17018-499139;
- 1 doos met meerdere plastic zakken gevuld met gekleurd poeder, [deel IBN] .06.01.011 – LEFCG17018-499140;
- 7 middelgrote emmers met gekleurd poeder, [deel IBN] .06.01.012 – LEFCG17018-499141.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen (map 2 pag. 783 en 784 en pag. 819-822), voor zover inhoudende:
[dossierpagina ZD-783]
Door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) werd onderzoek verricht naar de Opiumwet gerelateerde goederen die werden aangetroffen. Aan de hand van hun expertise, onder andere met behulp van indicatieve testmogelijkheden, verklaarden zij het volgende te hebben aangetroffen op de volgende locaties:
Tabletteerinrichting:
- 4 mengmachines met 14,6 kilogram roze poeder (indicatief positief getest op de aanwezigheid van MDMA). Dit betrof een kant-en-klaar tabletteermengsel inclusief werkzame stof;
- 16,3 kilogram oranjekleurig kant-en-klaartabletteermengsel (indicatief positief getest op de aanwezigheid van MDMA);
[dossierpagina ZD-784]
- 2,5 kilogram wit poeder (indicatief positief getest op MDMA);
- 8 kilogram crèmekleurig poeder (indicatief positief getest op MDMA);
- 1,5 kilogram tabletten met logo 'Warner Bros' (indicatief positief getest op MDMA);
- 2 tabletteermachines, beiden werkten naar behoren. Eén was voorzien van stempels met logo ‘Philips’. Eén van de tabletteermachines stond ingesteld op het drukken van 18.700 tabletten per uur.
6.
Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 22 maart 2019 (dossierpagina’s ZD: 823 tot en met 834), bevattende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , in samenhang bezien met een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 januari 2019 (dossierpagina’s ZD: 835 tot en met 837), opgesteld door NFI-deskundige ing. P.H. Walinga, voor zover inhoudende:
[dossierpagina ZD-831]
Ruimte 5B tabletteerruimte

LFO code 5B-1

4 mengmachines met in de pan roze poeder.
Pan 1 ca. 3,68 kg
Pan 2 ca. 3,66 kg
Pan 3 ca. 3,64 kg
Pan 4 ca. 3,66 kg

LFO code 5B-1A

Monster uit pan 1 ca 3,68 kg roze poeder
SIN AAJD6091NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].

LFO code 5B-5

Plastic bak met ca. 2,5 kg fijn wit poeder.

LFO code 5B-5A

Monster uit plastic bak met ca. 2,5 kg fijn wit poeder.
SIN AAJD6093NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].
[dossierpagina ZD-832]
LFO code 5B-16
Kartonnen doos met zak oranje tabletten met diepdruk WB netto ca. 1,5 kg.

LFO code 5B-16A

Monster uit zak oranje tabletten met diepdruk WB netto ca. 1,5 kg.
SIN AAJD6099NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].

LFO code 5B-19

Plastic bak met ca. 16,3 kg oranje poeder.

LFO code 5B-19A

Monster uit plastic bak met ca. 16,3 kg oranje poeder.
SIN AAJD6095NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].

LFO code 5B-22

Stempels en matrijzen op de vloer vervuild met oranje poeder.
[dossierpagina ZD-833]
LFO code 5B-22A
Monster van stempels en matrijzen op de vloer vervuild met oranje poeder.
SIN AAJD6096NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].

LFO code 5B-23

4 plastic zakken met crèmekleurige kristallen en kristallijn poeder ca. 2 kg/zak.

LFO code 5B-23A

Monster 1 van 4 dubbele plastic zakken met crèmekleurige kristallen en kristallijn poeder ca. 2 kg/zak.
SIN AAJD6097NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].

LFO code 5B-23B

Monster 2 van 4 plastic zakken met crèmekleurige kristallen en kristallijn poeder
SIN AAJD6098NL
Analyse resultaat NFI: bevat MDMA [
het hof: dossierpagina ZD-836].
[dossierpagina ZD-837]
In de onderzoeksmaterialen werd MDMA aangetoond. MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd:
Niet kan worden uitgesloten dat de verdachte ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4] heeft gezegd dat hij aan het ‘repareren’ was. Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd dat de verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij aan het tabletteren was. Na daarmee te worden geconfronteerd heeft de verdachte verklaard dat niet gezegd te hebben maar gezegd te hebben dat hij aan het ‘repareren’ was. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 5] bij de rechter-commissaris desgevraagd verklaard dat hij zich niet kon herinneren of de verdachte dat heeft gezegd. Bovendien is het gebruik van het woord ‘tabletteren’ niet aannemelijk nu daarvoor andere termen worden gebruikt in het criminele circuit en – zo begrijpt het hof – klinken de woorden ‘repareren’ en ‘tabletteren’ vergelijkbaar.
Voormelde – door verbalisant [verbalisant 4] opgetekende – verklaring van de verdachte kan niet voor het bewijs worden gebruikt nu aan de verdachte ten onrechte niet de cautie is gegeven voorafgaand aan de vraag van de politie naar wat de verdachte ter plaatse aan het doen was. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat hetgeen de verdachte heeft verklaard voorafgaand aan het verlenen van de cautie, van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De verdachte had geen beschikkingsmacht over de ter plaatse aanwezige verdovende middelen nu hij slechts een machine aan het repareren was. Voor de verdovende middelen die in verborgen ruimtes zijn aangetroffen blijkt voorts niet dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van die verdovende middelen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet, heeft het navolgende als uitgangspunt te gelden.
“Van ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het ‘aanwezig hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen.”Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, r.o. 3.3.2.
Op 26 november 2018 trof de politie de verdachte aan in een loods aan [adres 2] . De kleding van de verdachte was bedekt met roze poeder. Toen de ruimte waar de verdachte uitkwam werd gecontroleerd, troffen de verbalisanten daar een in werking zijnde tabletteermachine aan. In het pand is in verschillende ruimtes in de loods ruim 100 kg aan materiaal bevattende MDMA aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat hij, toen hij verdachte in de loods zag, aan hem heeft gevraagd wat hij aan het doen was, waarop de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij aan het tabletteren was. Uit het dossier blijkt niet dat een of meer andere verbalisanten deze mededeling van de verdachte hebben gehoord.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op verzoek van een persoon, wiens naam hij niet wil noemen, ter plaatse was om een tabletteermachine te repareren. Hij was ongeveer twee tot tweeënhalf uur ter plaatse.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij niet tegen de verbalisant heeft gezegd dat hij aan het tabletteren was.
Het hof stelt vast dat alleen verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard te hebben gehoord dat de verdachte het woord ‘tabletteren’ heeft gebruikt, terwijl de verdachte ten stelligste ontkent dit woord te hebben gebruikt. Naar het oordeel van het hof valt niet uit te sluiten dat verdachte het woord ‘repareren’ heeft gebruikt, terwijl het woord ‘tabletteren’ is gehoord.
In het onderhavige geval heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte ter plaatse inderdaad getabletteerd heeft. Onder de gegeven omstandigheden kan immers niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte het woord ‘tabletteren’ heeft gebruikt, temeer nu uit het dossier tevens blijkt dat een van de machines was vastgelopen, hetgeen steun biedt aan de verklaring van de verdachte dat hij daar een machine aan het repareren was.
De overige feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit het dossier, sluiten de mogelijkheid in dat de verdachte daadwerkelijk ter plaatse aanwezig was om de tabletteermachine te repareren en op het moment van aantreffen niet bezig was met de productie van MDMA.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het impliciet primair tenlastegelegde ‘bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren’.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 november 2018 een hoeveelheid van ongeveer 42,9 kilogram van een materiaal, bevattende MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad.
In de ruimte, waar zich ook de tabletteermachines bevonden, is in totaal ongeveer 42,9 kilogram (14,6+16,3+2,5+8+1,5 kilogram) van een materiaal bevattende MDMA aangetroffen.
De verdachte had de sleutel en toegang tot de loods. De verdachte was alleen in de loods aanwezig en is twee tot tweeënhalf uur in de loods geweest. De aanwezige spullen voor het tabletteren, de poeders en de pillen lagen open en bloot in de ruimte en waren voor de verdachte zichtbaar. De verdachte wist, zoals hijzelf heeft verklaard, dat er in de loods ‘ondeugende dingen’ gebeurden.
Onder voormelde omstandigheden is de kans aanmerkelijk dat de ter plaatse aanwezige pillen en stoffen, middelen zijn als bedoeld op lijst I van de Opiumwet. Desondanks blijft de verdachte enige uren ter plaatse en distantieert hij zich niet van de plek waar de – kort gezegd – MDMA bevattende poeders en pillen zich bevonden.
De verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich bevond in een ruimte waar zich stoffen bevonden bevattende MDMA, een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet.
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden bevonden de MDMA bevattende pillen en de poeders in de tabletteer-ruimte zich in de machtssfeer van de verdachte en heeft de verdachte de in deze ruimte aanwezige 42,9 kilogram van een materiaal bevattende MDMA opzettelijk aanwezig gehad.
Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer concrete anderen niet is komen vast te staan. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen.
Het hof zal de verdachte eveneens vrijspreken van het opzettelijk voorhanden hebben van de in de loods aanwezige stoffen, bevattende MDMA, voor zover deze zijn aangetroffen in andere ruimtes dan in de tabletteerruimte. Dat de verdachte in deze ruimtes ook aanwezig is geweest kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld en evenmin is gebleken dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de aangetroffen stoffen in die ruimtes.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof geen hogere straf aan de verdachte zal opleggen dan de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte zijn straf reeds volledig heeft uitgezeten. Daarnaast heeft hij een beperkte rol vervuld als reparateur en is hij ook maar kort aanwezig geweest, heeft hij een blanco strafblad en is hij sinds het bewezenverklaarde niet negatief in beeld gekomen bij politie en/of justitie. Ten slotte is de redelijke termijn overschreden, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 42,2 kilogram van een materiaal bevattende MDMA. Het bezit en het gebruik van dergelijke middelen brengt maatschappelijk onwenselijke effecten met zich en is bovendien schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien betrof het aanzienlijke hoeveelheden die overduidelijk bestemd waren voor de (grootschalige) handel. Daarmee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale handel in die harddrugs en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom die handel ontvouwt. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte werkt.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Deze in beginsel op te leggen straf is lager dan door de advocaat-generaal is geëist, mede omdat enerzijds slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte relatief kort op de plaats delict aanwezig is geweest (naar eigen zeggen om een machine te repareren) en anderzijds en bovenal omdat het impliciet primair tenlastegelegde ‘bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren’ niet bewezen kan worden verklaard.
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden.
De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 26 november 2018 met de inverzekeringstelling van de verdachte. De behandeling van de onderhavige strafzaak in eerste aanleg is geëindigd op 27 februari 2020 met het wijzen van het vonnis waarvan beroep. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg niet overschreden.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 12 maart 2020 met het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. De behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep eindigt heden, 19 oktober 2023, met het wijzen van dit arrest. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep van 24 maanden overschreden met ongeveer 1 jaar en 7 maanden.
Aldus is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep van (in totaal) ongeveer 1 jaar en 7 maanden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Zonder overschrijding zou het hof een gevangenisstraf voor de hiervoor vermelde duur passend hebben geacht. Gelet echter op voormelde overschrijding van de redelijke termijn acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de hierna te melden in beslag genomen voorwerpen, nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op deze voorwerpen te laten voortduren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoonautomaat Huawei IBN: [deel IBN] .04.01.001;
  • 1 STK Papier IBN: [deel IBN] .05.01.014;
  • 1 STK Telefoonautomaat BQ Aquarius IBN: [deel IBN] .05.01.013.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 19 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Van Krieken en Vulto zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.