ECLI:NL:GHSHE:2023:347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
20-002760-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijke geweldpleging met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1968 en thans verblijvende in PI Vught, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen zijn ex-partner, met een taakstraf van 80 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 300,00. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering ingesteld voor een totaalbedrag van € 2.085,59, maar deze werd gedeeltelijk toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit, terwijl de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, maar met een andere bewezenverklaring. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een geldboete van € 1.500,00 opgelegd, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan € 750,00 voorwaardelijk is. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 september 2018 tijdens een dorpsfeest, waarbij de verdachte en zijn broer de aangeefster hebben mishandeld in het bijzijn van omstanders.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002760-19
Uitspraak : 2 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-068487-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Vught, Nw Vosseveld 2 HvB Arres. te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van – kort
gezegd – openlijke geweldpleging tegen een persoon veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van 2 uur per dag in verzekering doorgebracht. Voorts heeft de politierechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk wordt verklaard en dat de verdachte wordt veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij tot aan de datum van het vonnis begroot op een bedrag van € 13,94. Tevens is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente als voormeld.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 2.085,59, bestaande uit een bedrag van € 1.285,59 aan materiële schade (waaronder een bedrag van € 13,94 aan reiskosten voor het bijwonen van de strafzitting in eerste aanleg) en een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zoals voormeld is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen alsmede een bedrag van € 13,94 als proceskoten. Voor het overige is de benadeelde partij [slachtoffer] door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof stelt vast dat deze benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van haar vordering. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in hoger beroep slechts aan de orde voor het toegewezen bedrag, aangezien de vordering in zoverre van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen (hetgeen het hof verstaat als een vordering tot vernietigen, nu de advocaat-generaal concludeert tot na te melden andersluidende bewezenverklaring dan de politierechter), met dien verstande dat de advocaat-generaal concludeert tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging en concludeert tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, met uitzondering van de straf, en in die zin opnieuw rechtdoende, verdachte voor het subsidiaire feit zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf.
De politierechter heeft in het beroepen vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven.
Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom in deze aanvulling de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken, aanvullen en verbeteren.
Voorts zal het hof de bewijsoverweging van de politierechter aanvullen als hierna vermeld.
Aanvulling/verbetering van de bewijsmiddelen [1]

1. Het eindproces-verbaal d.d. 20 februari 2019, dossierpagina’s 4 tot en met 8, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

(Dossierpagina 4)
Op zondag 2 september 2018 omstreeks 17.20 uur kwam er bij het personeel van het regionale meld-centrum van de politie de melding binnen dat er een mishandeling had plaatsgevonden op het terrein dorpsfeest “ [evenement] ” te [plaats] . Na het ontvangen van deze melding is er een surveillance-eenheid ter plaatse gegaan.

2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2018, dossierpagina’s 53 tot en met 55, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

(Dossierpagina 53)
Op zondag 2 september 2018 om 17:56 uur kwam ik ter plaatse op de
locatie [adres] , binnen de gemeente Oss, bij een persoon die mij
opgaf te zijn:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
(Dossierpagina 55)
Door mij werden foto's gemaakt van de verwondingen van de aangeefster. Ik zag dat bij de aangeefster rondom haar hals de huid rood gekleurd was. Ik zag dat op het linker onderbeen van de aangeefster schaafwonden en blauwe plekken zaten. Ik zag dat de onderarmen van aangeefster kleine wondjes vertoonden en rode striemen hadden.

3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2018, dossierpagina’s 53 tot en met 55, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :

(Dossierpagina 53)
Vandaag 2 september 2018 rond 17.00 uur ging ik samen met mijn dochter [getuige 1] naar
het evenement “ [evenement] ”.
Ik ben toen met mijn dochter aan de hand door de mensenmassa gelopen. Toen ik bijna door de mensenmassa was, kwam ik ineens mijn ex-man tegen. Ik had mijn dochter met twee handen vast omdat het zo druk was. Mijn ex-man betreft [verdachte] .
Hij pakte uit het niets de bovenarm van [getuige 1] vast. Ik hoorde hem tegen mijn dochter
zeggen: "Hey, ik ben je pappa".
(Dossierpagina 54)
Ik zag dat [verdachte] mijn bril van mijn gezicht trok en mijn sleutels van mijn auto uit mijn handen haalde. Vervolgens zag ik dat mijn broer [medeverdachte] er bij kwam staan. Snel hierna voelde ik dat beiden mij begonnen te slaan, te schoppen en aan mijn haren begonnen te trekken. Ik voelde over heel mijn lichaam pijn door de klappen.

4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 4 september 2018, dossierpagina’s 61 en 62, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :

(Dossierpagina 61)
Ik was 2 september 2018 omstreeks 17.00 uur à 17.15 uur in het centrum van [plaats] tijdens de festiviteiten. Ik zag dat er een vrouw en man met elkaar in gevecht waren. Ik zag dat de man de vrouw bij haar haren vasthield en aan het duwen en trekken was. Ik zag dat de vrouw een kind in haar armen vast had. Ik heb een tweede man gezien die ook de vrouw aan haar haren trok. Ik zag zijn handen en armen naar het hoofd van de vrouw grijpen.

5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 6 september 2018, dossierpagina 72 tot en met 73, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :

(Dossierpagina 72)
Op zondag 2 september 2018 was ik omstreeks 17.00 uur op het Dorpsplein te [plaats] bij het evenement " [evenement] ". Ik stond daar voor het café [café] . Op ongeveer 4 tot 5 meter afstand van mij, aan de overzijde van deze bartafel, zag ik dat er 2 personen stonden. Ik zag toen ook een blonde vrouw met lange haren bij deze 2 personen staan. Ik zag ook dat deze vrouw een kind in haar armen had.
Ik zag en hoorde toen dat de man en de blonde vrouw aan het bekvechten waren. Ongeveer 15 tot 20 meter verder zag ik dat het bekvechten escaleerde in een vechtpartij. Ik zag toen dat de man de vrouw aan haar haren trok. Ik zag dat daarbij dat het hoofd van de vrouw ver achterover werd getrokken. Ik zag dat de man met kracht aan het haar van de vrouw trok. Ik zag dat de vrouw haar kind in haar armen vast bleef houden. Ik zag dat de vrouw overeind bleef. Ik zag toen dat de man de vrouw knietjes gaf. Ik zag ook dat de tweede persoon
(Dossierpagina 73)
ook knietjes gaf aan de vrouw. Ik zag toen ook dat de man en de andere persoon de vrouw schopten. Ik zag dat dit ook met kracht gebeurde.

6. Een geschrift, te weten een waarneembericht d.d. 2 september 2018, dossierpagina’s 79 en 80, van [huisarts 1] , huisarts bij [huisarts 2], voor zover inhoudende als relaas van de arts:

(Dossierpagina 79)
Verrichting: consult tijdens diensturen
Contactdatum: 2-9-2018
(B) Is zojuist in elkaar geslagen door ex-man. Ex wilde dochtertje meenemen. Heeft erge hoofdpijn, ziet wazig. Last van haar nek. Is ook misselijk.
(LIN) Door ex en haar broer in elkaar geslagen rond 17.00 uur, klappen op hoofd, aan haar getrokken. Striemen in hals, hypertone nekmusculatuur.
Li been schaafwondje gespoeld, li arm klein wondje, opp.
(Dossierpagina 80)
Datum: zondag 2 september 2018
Tijdstip begin: 19:00
aangenomen om 2-9-2018: 18:54:05

7. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 19 december 2022, voor zover inhoudende:

Ik was op zondag 2 september 2018 de hele dag bij ‘ [evenement] ’. [medeverdachte] was er ook bij. Aan het einde van de dag, was het heel druk. Opeens zag ik mijn dochter [getuige 1] aan de hand bij mijn ex-partner [slachtoffer] . Zij is ook de zus van [medeverdachte] . Ik zei ‘Hé [getuige 1] ’.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hiertoe is door de verdediging betoogd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] onbetrouwbaar is. Zij heeft (uit rancune) het incident in scène gezet en heeft in strijd met de waarheid verklaard dat de verdachte haar heeft mishandeld met het doel een omgangsregeling tussen haar en de verdachte ten aanzien van hun dochter [getuige 1] te blokkeren. Dat haar verklaring onbetrouwbaar is, wordt ondersteund door het volgende. In het verleden heeft zij al eens valse aangifte van mishandeling gedaan tegen haar broer [medeverdachte] en daarbij heeft zij vervalste foto’s overgelegd. Haar broer is toen vrijgesproken. Ook voor het onderhavige feit is de broer van aangeefster vrijgesproken en het Openbaar Ministerie is daartegen niet in hoger beroep gekomen. Volgens de verdediging is er ontzettend overdreven door aangeefster, hetgeen geen bevestiging vindt in de door de politie gehoorde getuigen, en is er te veel twijfel door alle tegenstrijdige verklaringen. Niet is uitgesloten dat die getuigen omstanders hebben zien schoppen en/of knietjes hebben zien geven, omdat het aangeefster was die agressief werd en door de rooie (het hof begrijpt: over de rooie was dan wel door het lint) ging en aldus valt niet te achterhalen wat er nu daadwerkelijk is gebeurd. Dit leidt de verdediging tot de conclusie dat de verdachte net als [medeverdachte] geen enkele bijdrage heeft geleverd aan het geweld en kan het hof derhalve niet tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging c.q. mishandeling komen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de verwondingen van de aangeefster al voor het incident van 2 september 2018 zijn ontstaan.
Het hof overweegt in aanvulling op hetgeen de politierechter heeft overwogen als volgt. Het alternatieve scenario van de verdediging dat er in de kern op neerkomt dat aangeefster dit allemaal in scène heeft gezet om te voorkomen dat de verdachte omgang krijgt met zijn dochter is niet aannemelijk is geworden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat aangeefster op de pleegdatum omstreeks 17.00 uur fysiek agressief is bejegenend door twee personen, waaronder de verdachte, waarbij door deze personen geweld tegen haar is gepleegd. Zo is zij toen aan de haren getrokken, geschopt en heeft zij knietjes gekregen. Hier heeft zij verwondingen aan overgehouden die door de ter plaatse gesnelde politie direct op foto’s zijn vastgelegd. Het hof ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] en acht deze bruikbaar voor het bewijs, temeer nu haar aangifte aldus wordt ondersteund door de verklaringen van drie onafhankelijke getuigen. Het incident heeft plaatsgevonden op 2 september 2018 korte tijd na 17:00 uur, de melding bij de politie kwam binnen om 17.20 uur, de politie trof aangeefster ter plaatse om 17:56 uur en uit het waarneembericht van de huisarts [huisarts 1] blijkt dat aangeefster zich op 2 september 2018 om 18:54 uur bij de huisartsenpraktijk heeft gemeld. Het hof stelt voorts bij raadpleging van de openbaar toegankelijke bron ‘Google Maps’ vast dat daartoe door aangeefster een afstand van 34 kilometer moet zijn overbrugd, te weten de afstand tussen de festiviteiten in [plaats] en de huisarts in Aalst. Een afstand die bij normaal wegverkeer zo’n 27 minuten rijtijd kost. Al met al een aaneenschakelijking van gebeurtenissen die elkaar in rap tempo chronologisch opvolgden, waarover niet alleen aangeefster heeft verklaard, maar waarover ook onafhankelijke getuigen hebben verklaard, de politie heeft gerelateerd en een huisarts waarnemingen heeft genoteerd. In de onafhankelijke status van deze bewijsmiddelen die naadloos in elkaar overgaan ziet het hof eveneens een contra-indicatie voor het scenario dat aangeefster dit allemaal (vooraf, zoals de verdachte stelt) in scène heeft gezet toen zij zich met haar dochter naar het evenement in [plaats] begaf. Daar komt nog bij dat aangeefster, eenmaal in consult bij de huisarts om 19.00 uur, verse verwondingen had, die maximaal een uur tevoren door de politie op foto’s zijn vastgelegd. Het ging om verwondingen die uitgespoeld moesten worden, hetgeen niet aan de orde is bij verwondingen die al enige tijd voordien zijn ontstaan. Hieruit leidt het hof af dat het letsel dat door de huisarts is geconstateerd vers letsel betrof en dit is ontstaan bij het door aangeefster gestelde en door getuigen waargenomen geweld dat in haar richting is gepleegd. Voor het scenario dat aangeefster deze verwondingen zelf heeft aangebracht alvorens ze naar het evenement ging dan wel deze voordien heeft opgelopen in haar paardenfokkerij dan wel bij haar werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is geopperd, ziet het hof geen enkel aanknopingspunt in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting. Het hof gaat daarom hieraan voorbij.
Het hof is dan ook met de politierechter van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 2 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen zijn ex-partner [slachtoffer] . Het hof acht overigens de later bij de raadsheer-commissaris ten faveure van de verdachte afgelegde getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 4] , [medeverdachte] en [verdachte] , die allen verklaren niet te hebben gezien dat de verdachte of aangeefsters broer [medeverdachte] enig geweld heeft gepleegd jegens aangeefster, met het voorgaande niet onverenigbaar. Het hof weegt daarin mee dat deze getuigen niet alleen verklaren niets te hebben gezien van het tenlastegelegde geweld jegens aangeefster, maar hun verklaringen bovendien lijken te zijn ingegeven door enige mate van subjectiviteit. Deze getuigen zijn namelijk óf familie van óf bevriend met de verdachte, terwijl de door het hof voor de bewezenverklaring gebezigde getuigenverklaringen zijn afgelegd dooronafhankelijke getuigen, waarvan niet is gebleken dat zij enig belang hebben bij het afleggen van verklaringen, inhoudende in de kern dat zij hebben waargenomen dat jegens aangeefster geweld is gepleegd door twee mannen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Gezien de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, kunnen de overige bewijsverweren onbesproken blijven.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging waarbij het slachtoffer aan de haren is getrokken, knietjes zijn geven en zij is geschopt. Dit alles is gebeurd tijdens een zeer druk bezocht evenement “ [evenement] ” in [plaats] . Het geweld jegens het slachtoffer heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van vele omstanders en haar en zijn, verdachtes, dochter, hetgeen voor zowel de omstanders als dit kleine meisje een traumatische ervaring moet zijn geweest. Dit rekent het hof de verdachte aan. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte bovendien de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte pijn ondervonden en letsel bekomen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat sinds het gebeurde inmiddels ruim vier jaren zijn verstreken.
Alles afwegende acht het hof een geldboete van € 1.500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 1 dag, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, niet is overschreden.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn in hoger beroep wel is overschreden, nu namens de verdachte op 4 september 2019 hoger beroep is ingesteld en het hof arrest wijst op 2 januari 2023. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, met nagenoeg 16 maanden overschreden. Gelet evenwel op de aard en de omvang van de door het hof aan de verdachte op te leggen straf en de door de verdediging in hoger beroep verzochte en toegewezen onderzoekshandelingen, waardoor een deel van de overschrijding aan de verdachte valt toe te rekenen, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 2 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.C. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maasland, registratienummer PL2100-2018252109, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 85, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.