[appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] hebben in hun gezamenlijke beroepschrift - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. [gerechtsdeurwaarder] bleef bij [appellant 1] aandringen op een volmacht tot onderhandse verkoop van de woning, maar wilde echter ook de volmacht om de woning voor een prijs te verkopen die volgens [appellant 1] veel te laag was en ver onder de marktwaarde lag. Partijen spraken daarop af dat een taxateur een nieuwe taxatie zou maken. Die is gekomen en heeft vervolgens zelfs een lagere waarde vastgesteld, waarna [gerechtsdeurwaarder] een volmacht wilde hebben om de woning voor € 180.000,- te verkopen. Hierover is weer contact tussen [appellant 2] en [gerechtsdeurwaarder] geweest. [appellant 2] gaf daarbij aan dat de maten van de woning in het taxatierapport niet juist zijn en het taxatierapport derhalve niet deugt omdat van de verkeerde feiten en uitgangspunten wordt uitgegaan. [gerechtsdeurwaarder] geeft daarop aan dat zij daarmee niets te maken heeft en zal gaan veilen als er geen volmacht komt.
In een telefoongesprek tussen [appellant 2] en [medewerker van gerechtsdeurwaarder] op 6 februari 2023 zijn, nadat [appellant 2] op 3 januari 2023 al € 2.000,- had betaald, afspraken gemaakt over het nog verder inlopen van de achterstand van [appellant 1] , waartegenover [gerechtsdeurwaarder] de uithuiszetting/veiling zou staken. [appellant 1] zou uiterlijk op 26 maart 2023 de achterstand volledig aanzuiveren. Dan zou de uithuiszetting en de veiling worden gestaakt, zo was de afspraak met [gerechtsdeurwaarder] aldus [appellant 1] . De achterstand was op dat moment, zo is besproken, € 6.139,45. Echter vond er medio maart wederom een telefoongesprek plaats met [medewerker van gerechtsdeurwaarder] , die prompt in alle toonaarden ontkende dat voornoemde afspraak was gemaakt. Ook kwam [medewerker van gerechtsdeurwaarder] toen met een heel ander bedrag aan achterstand en kosten. Volgens [medewerker van gerechtsdeurwaarder] bedroeg de achterstand medio maart ineens
€ 8.682,04 en dienden de door [appellant 1] te betalen kosten op € 10.000,- te worden gesteld. [appellant 1] moest dus toen ineens € 18.682,04 betalen om uithuiszetting en veiling te
voorkomen, in plaats van € 6.139,45.
Volgens [gerechtsdeurwaarder] is er een gerechtelijke procedure geweest. [appellant 1] weet echter niets van een gerechtelijke procedure. De uithuiszetting heeft desondanks op 29 maart 2023
plaatsgevonden. Inmiddels heeft, niettegenstaande een executiekort-geding, de door
[de bank] geplande veiling via internet op 25 mei 2023 plaatsgevonden. De verkoopopbrengst lijkt € 161.000,- te (gaan) bedragen.
Er is volgens appellanten geen sprake van een rechtens houdbare machtiging van de voorzieningenrechter of andere titel tot ontruiming van de woning door [appellant 1] of de anderen. [appellant 1] kende terzake geen stukken; haar is geen verzoekschrift bekend, haar is geen zitting bekend en zij is ook niet in staat gesteld om verweer te voeren en zij kent ook geen rechterlijke uitspraak. Appellanten is aldus de mogelijkheid onthouden om verweer te voeren; het elementaire principe van hoor en wederhoor is niet toegepast en dat maakt de beschikking onhoudbaar. Desondanks is [appellant 1] haar huis uitgezet. Dat is onrechtmatig, want in strijd met de wet. [de bank] had niet tot het in beheer nemen en de ontruiming van de woning mogen overgaan en dus is dat onrechtmatig.
[appellant 1] vordert derhalve nakoming van de op 6 februari 2023 telefonisch met [medewerker van gerechtsdeurwaarder] / [gerechtsdeurwaarder] gemaakte afspraak, met dien verstande dat er alsnog een termijn van 6 weken aan [appellant 1] wordt gegeven om deze afspraak uit te voeren, waarna de verdere executie door [de bank] moet worden gestaakt. [de bank] handelt in strijd met haar zorgplicht jegens [appellant 1] , dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De taxatie waarop [de bank] zich baseert bevat bovendien storende fouten die tot een onjuiste, te lage uitkomst hebben geleid. [de bank] is hierop gewezen, maar negeert dat. Een bank mag haar bevoegdheden niet zo uitoefenen dat zij daarbij vermijdbaar nadeel berokkend aan de woningeigenaar. Ook in het executietraject moet een bank rekening houden met de belangen van de eigenaar.
Daar komt bij dat [de bank] bij het in beheer nemen en de ontruiming van de woning geen eigen belang heeft omdat zij niet voornemens was en is om de woning op te knappen of verkoopklaar te maken. Sterker nog, [de bank] heeft bij de ontruiming van de woning grote schade aangericht.
De handelwijze van [de bank] jegens appellanten is in strijd met artikel 8 EVRM en temeer onrechtmatig jegens appellanten omdat er reeds door de ontruiming een noodtoestand
is ontstaan.