ECLI:NL:GHSHE:2023:3459

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.446_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de noodzakelijke hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De rechtbank had eerder besloten dat de kinderen onder toezicht moesten worden gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, omdat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging zou zijn. De moeder stelt dat de kinderen adequate hulpverlening ontvangen en dat de ondertoezichtstelling niet nodig is. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023 zijn zowel de moeder als de vader niet verschenen, maar de advocaat van de moeder heeft de situatie toegelicht.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming, die de ondertoezichtstelling ondersteunt, zorgvuldig afgewogen. De Raad heeft aangegeven dat er sprake is van een actuele en ernstige ontwikkelingsbedreiging, mede door de problematiek van de moeder en de kinderen. De moeder heeft in het verleden hulpverlening afgewezen en er zijn zorgen over haar vermogen om hulp in het vrijwillige kader te accepteren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen structurele hulp nodig hebben en dat de moeder ondersteuning nodig heeft bij de opvoeding tot zij 18 jaar zijn.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om te waarborgen dat de kinderen de benodigde hulpverlening krijgen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant ter attentie van het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 oktober 2023
Zaaknummer: 200.330.446/01
Zaaknummer eerst aanleg: C/03/318260 / JE RK 23-975
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], hierna te noemen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], hierna te noemen: [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats],
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van de kinderen en zij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brinkman namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van moeder heeft toegelicht dat de moeder in verband met een recente operatie niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn. De advocaat heeft desgevraagd bevestigd dat de mondelinge behandeling desondanks gewoon kan doorgaan.

3.De feiten

3.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2023 heeft de kinderrechter het gezag van vader beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 17 juli 2023 tot 17 juli 2024.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Er is ten aanzien van de kinderen geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderen gaan op dit moment naar het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal en logopedie. Daarnaast is een doel van de GI om te werken aan de (structurele) rol van de vader. De vader heeft echter onlangs weer meer afstand genomen van het gezin. Deze omstandigheid ligt echter buiten de invloedsfeer van de moeder. Voor zover het hof desondanks van oordeel is dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, kan deze ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader worden afgewend. De moeder accepteert reeds lange tijd hulpverlening in het vrijwillige kader waardoor het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Zo ontvangt de moeder hulpverlening vanuit [instantie 1] en [instantie 2]. Voor haar financiële problemen heeft de moeder hulp gezocht bij een professioneel bewindvoerder. De raad heeft in het raadsrapport van 16 mei 2023 geadviseerd om hulpverlening van [instantie 3] in te schakelen. De moeder heeft deze hulp zelf ingeschakeld, maar in verband met een moeizaam aanmeldproces alsmede wachtlijsten is deze hulpverlening nog niet gestart. De zorgen die bestaan ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden zodoende in het vrijwillige kader aangepakt. De moeder betwist het argument van de raad dat de moeder niet intrinsiek is gemotiveerd. De moeder wil de hulpverlening van [instantie 3]. De moeder heeft echter angst ten aanzien van de bemoeienis van de GI door ervaringen met haar andere kinderen in het verleden, waardoor er bij haar weerstand bestaat tegen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling. Als er toch een stok achter de deur moet komen, dan verzoekt de moeder de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten tot het moment dat [instantie 3] een aanvang neemt, zijnde half december.
5.2.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Er is sprake van een actuele en ernstige ontwikkelingsbedreiging, enerzijds vanwege diverse problematiek op ouderniveau, zoals de verstandelijke beperking van de moeder, en anderzijds vanwege de kind-eigen problematiek van de kinderen. De moeder heeft geen probleembesef en is beperkt leerbaar. Gelet hierop zal de moeder totdat de kinderen 18 jaar zijn ondersteuning nodig hebben bij het opvoeden van de kinderen. De kinderen hebben daarnaast structurele hulp(verlening) nodig vanwege hun ontwikkelingsachterstand. Bij [minderjarige 1] is er sprake van een taal- en spraakachterstand, bij [minderjarige 2] wellicht ook. [minderjarige 1] heeft driftbuien en problemen met zindelijkheid. Het is van belang dat de kinderen naar de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf gaan om gestimuleerd te worden. Het feit dat [minderjarige 1] momenteel logopedie ontvangt ligt niet aan de inspanningen van moeder, maar komt door het feit dat deze afspraken plaatsvinden op momenten dat hij op de peuterspeelzaal is. Des te belangrijker is het dat [minderjarige 1] naar de peuterspeelzaal gaat, iets wat de moeder niet altijd voor elkaar krijgt.
Uit het raadsonderzoek is gebleken dat moeder een ambivalente houding aanneemt ten aanzien van het accepteren en benutten van hulpverlening. De moeder is niet intrinsiek gemotiveerd voor hulpverlening, mede door haar grote wantrouwen tegen deze hulpverlening door gebeurtenissen uit het verleden. De raad is bezorgd dat wanneer er geen sprake is van een gedwongen kader, het patroon van wel/niet hulp accepteren, vooral bezig zijn met wat er nodig is om toestemming te behouden binnen het vrijwillige kader en het opstarten en afsluiten van hulpverlening, zich gaat herhalen. Dit terwijl de kinderen structurele hulp(verlening) nodig hebben vanwege hun ontwikkelingsachterstand. Er mag dan ook geen tijd verloren gaan aan het steeds moeten verkrijgen van toestemming. De raad betwist niet dat de moeder ook zelf initiatief neemt tot het aanvragen van hulpverlening, zoals bij [instantie 3], maar de raad heeft serieuze zorgen of de moeder in staat is om de hulpverlening in het vrijwillig kader vast te houden. Een ondertoezichtstelling tot aan het moment dat [instantie 3] start is dan ook niet toereikend omdat de aanvang van [instantie 3] nog niets zegt over de bestendigheid van de moeder om deze hulpverlening blijvend te accepteren.
5.3.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is nog steeds noodzakelijk. Bij de kinderen is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het lukt de moeder niet om [minderjarige 1] structureel naar de peuterspeelzaal te brengen. Zo is [minderjarige 1] in de periode van 5 september tot 20 september 2023 maar twee keer naar de peuterspeelzaal gegaan, terwijl hij drie dagdelen per week hoort te gaan. Het is voor [minderjarige 1] noodzakelijk dat hij naar de peuterspeelzaal gaat, temeer nu [minderjarige 1] tijdens de peuterspeelzaal ook logopedie volgt die noodzakelijk is voor de achterstand in zijn taal- en spraakontwikkeling. Daarnaast is [minderjarige 1] nog niet zindelijk en mogelijk kan de peuterspeelzaal ook hierin ondersteunen.
Ook ten aanzien van [minderjarige 2] is het vermoeden dat zij wat achterloopt in haar ontwikkeling, maar een daadwerkelijke achterstand is nog niet vastgesteld. Voor [minderjarige 2] is het van belang om naar het kinderdagverblijf te gaan om gestimuleerd te worden om zo te voorkomen dat er een (verdere) achterstand bij haar ontstaat. Verder is het belangrijk dat er duidelijkheid en structuur komt wat betreft de rol van de vader in het leven van de kinderen.
De GI heeft sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling slechts één keer met moeder kunnen afspreken, de andere afspraken zijn afgezegd. De moeder heeft veel wantrouwen en weerstand richting de GI vanwege gebeurtenissen uit het verleden. De GI hoopt dat de moeder gaat inzien dat de ondertoezichtstelling haar juist kan helpen.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Wettelijk kader
5.4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De overwegingen van het hof
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
5.4.3.
Op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof sluit aan bij hetgeen de raad en de GI ten aanzien hiervan naar voren hebben gebracht. De raad en de GI hebben duidelijk gemaakt dat de kinderen structureel en gedurende lange tijd hulpverlening nodig hebben en dat de moeder tot het moment dat de kinderen 18 jaar zijn ondersteuning nodig zal hebben bij de opvoeding van de kinderen.
Het is voor nu van belang dat de kinderen naar de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf gaan om aldaar te worden gestimuleerd om verdere achterstand te voorkomen en dat daarvoor waar nodig de noodzakelijk hulpverlening wordt ingezet c.q. voortgezet. Ook moet er duidelijkheid komen over het contact tussen de vader en de kinderen.
5.4.4.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om in het vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden. Het is positief dat de moeder sinds het raadsonderzoek geen hulp meer heeft afgewezen en zelf de aanmelding voor [instantie 3] heeft gedaan. In het verleden is echter gebleken dat de moeder ambivalent is in het accepteren van noodzakelijke hulp. Ook [instantie 2] en [instantie 1] kunnen slechts beperkt hun taak vervullen vanwege de afwerende houding van de moeder. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om te kunnen waarborgen dat de kinderen adequate hulpverlening krijgen dan wel dat de huidig ingezette hulpverlening wordt voortgezet.
5.4.5.
In reactie op het – tijdens de mondelinge behandeling – gedane verzoek van de advocaat van de moeder om de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten tot de aanvang van [instantie 3], volgt het hof het standpunt van de raad dat enkel de aanvang van [instantie 3] niet toereikend is. In het licht van wat hiervoor is overwogen is het juist van belang dat ook na de aanvang van [instantie 3] in het kader van de ondertoezichtstelling wordt gemonitord of de moeder mee blijft werken aan deze hulpverlening. De moeder zal gedurende de ondertoezichtstelling kunnen laten zien dat zij blijvend kan instemmen met hulpverlening. Op dit moment kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de moeder deze hulp zal – blijven – accepteren.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 17 juli 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is op 19 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.