ECLI:NL:GHSHE:2023:3458

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.327.632
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezagskwesties en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 mei 2023 hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening verlengd tot 21 mei 2024. De vader verzet zich niet langer tegen de uithuisplaatsing, maar is van mening dat [minderjarige 1] bij zijn oom en tante moet wonen, waar ook zijn zusje [minderjarige 2] verblijft. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat het in het belang van [minderjarige 1] is om in het huidige pleeggezin te blijven, waar hij goed is ingegroeid. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI afgewogen en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een wijziging van de verblijfplaats rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 oktober 2023
Zaaknummer : 200.327.632/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/407746 / JE RK 23-509
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonend op een bij het hof bekend adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1]).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder.
Familie [pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 25 mei 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 30 mei 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, de GI in het verzoek tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek alsnog ongegrond af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof passend acht.
2.2.
Bij verweerschrift van 16 juni 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 22 juni 2023 heeft de GI verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V8-formulier van 13 juni 2023 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op 14 juni 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
De pleegouders zijn, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de GI verzocht om het rapport van de raad dat op dat moment nog in de afrondende fase was in te dienen bij het hof zodra dat rapport beschikbaar zou zijn. Het hof heeft het rapport van de raad van 9 augustus 2023 ontvangen van de GI op 16 augustus 2023.
Alle belanghebbenden hebben gelegenheid gekregen te reageren op dit rapport. De advocaat van de vader heeft op 25 augustus 2023 via een V8-formulier zijn reactie ingediend. Van de overige belanghebbenden is geen reactie ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2021 [minderjarige 1] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend en oefent het gezag uit over [minderjarige 1]. Uit de beschikking van dit hof van 11 mei 2023 blijkt dat de moeder bij beschikking van 10 februari 2023 onder curatele is gesteld. Vanaf die datum is de moeder handelingsonbekwaam en dit betekent dat de moeder geen gezag meer heeft over [minderjarige 1].
3.3.
Op [geboortedatum] 2022 is uit de relatie van de moeder en de vader [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]) geboren.
3.4.
[minderjarige 1] is met ingang van 25 februari 2021 onder toezicht gesteld van de GI tot 25 mei 2021. De ondertoezichtstelling is daarna opnieuw uitgesproken met ingang 3 juni 2021 en duurt nog steeds voort.
3.5.
[minderjarige 1] is op grond van daartoe strekkende machtiging sinds 20 mei 2021 uit huis geplaatst in het huidige pleeggezin.
3.6.
Dit hof heeft bij beschikking van 11 mei 2023 de beschikking van de rechtbank van
7 december 2022 bekrachtigd waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg is verlengd met ingang van 21 december 2022 tot uiterlijk 21 mei 2023.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 21 mei 2024. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 mei 2023 verlengd tot 21 mei 2024.
3.8.
De vader kan zich met deze beslissing ten aanzien van de (invulling van de) machtiging tot uithuisplaatsing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.1.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Hoewel de vader zich niet (langer) verzet tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1], kan de vader zich primair niet vinden in de plek waar [minderjarige 1] verblijft. De vader stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het hof een beslissing dient te nemen over de plaatsing van [minderjarige 1]. De vader wil dat [minderjarige 1] bij zijn oom en tante gaat wonen waar ook zijn zusje [minderjarige 2] verblijft. Het belang van [minderjarige 1] om op te groeien bij familie en met zijn zusje prevaleert boven opgroeien in het pleeggezin waar hij zijn hele leven al woont. Daarnaast heeft een verblijf binnen de familie de voorkeur vanwege de cultuur, de geloofsovertuiging en de identiteit van de familie. De huidige pleegouders van [minderjarige 1] zijn bovendien niet perspectief biedend vanwege de ernstige gezondheidsproblemen van pleegvader. De pleegvader is hierdoor niet meer in staat om de zorgtaken uit te voeren die horen bij het zijn van pleegouder.
Subsidiair voert de vader aan dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor de duur van een jaar moet worden verlengd, maar dat eerder getoetst moet worden over [minderjarige 1] alsnog bij zijn tante en oom kan gaan verblijven.
3.9.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. Gelet op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en de hechting van [minderjarige 1] aan de pleegouders is het niet in het belang van [minderjarige 1] om hem over te plaatsen naar het door de vader beoogde netwerkpleeggezin. [minderjarige 1] is in het pleeggezin goed ingegroeid en het is in zijn belang om daar ook te blijven. De gezondheid van de pleegvader is inmiddels verbeterd en voor de GI geen reden om [minderjarige 1] niet meer binnen dat gezin te laten verblijven. De GI gaat het komend jaar inzetten op het uitbouwen van de vertrouwens-relatie tussen [minderjarige 1] en de oom en tante door de contacten tussen [minderjarige 1] en de oom en tante uit te bouwen.
3.10.
De raad vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] om hem over te plaatsen naar de oom en tante waar ook [minderjarige 2] verblijft. De oom en tante zijn voor [minderjarige 1] min of meer onbekende mensen waar hij nog niet mee vertrouwd is, terwijl [minderjarige 1] al sinds hij drie dagen oud is in het huidige pleeggezin verblijft. Dat is voor [minderjarige 1] zijn thuis en hij ontwikkelt zich daar goed. Deze plek is voor [minderjarige 1] perspectief biedend. In zo een stabiele situatie moet je alleen verandering aanbrengen als daartoe een noodzaak is. Die is er volgens de raad niet, en dus is een wijziging van de plaatsing niet in het belang van [minderjarige 1].
3.11
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Net als de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en onderzoek overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd dient te worden tot 21 mei 2024. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.11.4.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van de vader niet (langer) gericht is tegen de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De vader erkent namelijk dat [minderjarige 1] niet bij hem thuis kan wonen. Het hof onderschrijft dit gelet op de ernstige zorgen die er al langdurig zijn over de thuissituatie van de vader en de moeder. Daar komt bij dat de rechtbank bij beschikking van 7 december 2022 heeft overwogen dat het perspectief van [minderjarige 1] niet langer bij de ouders ligt en dat de raad inmiddels in het onderzoek van 9 augustus 2023 heeft geadviseerd het gezag van de vader over [minderjarige 1] te beëindigen. De moeder was in verband met de ondercuratelestelling reeds onbevoegd tot het uitoefenen van het gezag.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen staat vast dat [minderjarige 1] op dit moment niet bij één van de ouders thuis kan wonen. Dat betekent dat is voldaan aan de criteria van artikel 1:265b lid 1 BW en artikel 1:265c lid 2 BW.
Tussen de vader en de GI is wel in geschil waar [minderjarige 1] geplaatst moet worden. De vader wil graag dat [minderjarige 1] bij zijn oom en tante gaat verblijven, waar ook [minderjarige 2] op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing verblijft.
3.11.5.
De kinderrechter toetst in beginsel enkel of aan de gronden voor een (verlenging van een) machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan. Het is dan aan de GI om binnen het wettelijke kader uitvoering en invulling te geven aan die machtiging. Dit hof heeft in dit verband op 11 mei 2023 reeds een uitspraak gedaan waarbij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is bekrachtigd over de periode 21 december 2022 tot 21 mei 2023. Daarbij is tevens overwogen dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die maakten dat de verblijfplaats van [minderjarige 1] gewijzigd diende te worden van het huidige pleeggezin naar het door de vader beoogde netwerkpleeggezin. Ook nu is er naar het oordeel van het hof geen sprake van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden. Zowel de raad als de GI hebben aangegeven dat het perspectief van [minderjarige 1] in het pleeggezin ligt waar hij al woont sinds hij drie dagen oud is. [minderjarige 1] verblijft daar nu zo’n 2,5 jaar en ontwikkelt zich daar goed. Hij is ingegroeid in het huidige gezin. De gezondheid van de pleegvader is op dit moment geen belemmering voor het verblijf van [minderjarige 1] in het pleeggezin. De wens van vader om [minderjarige 1] bij zijn zusje te laten opgroeien in het gezin van de broer van de vader met dezelfde cultuur, geloofsovertuiging en achtergrond is invoelbaar. Voor de ontwikkeling van de identiteit van [minderjarige 1] is het zeker van belang dat er contact is met zijn ouders, en ook de familie van de kant van de vader. Het is op dit moment echter niet in het belang van [minderjarige 1] hem uit zijn vertrouwde omgeving weg te halen en over te plaatsen naar zijn oom en tante. De raad stelt zich op het standpunt dat het de ontwikkeling van [minderjarige 1] juist kan beschadigen als hij niet meer bij het huidige pleeggezin zou kunnen blijven en zou worden overgeplaatst.
Dit alles betekent dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nu moeten leiden tot een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige 1] binnen de machtiging tot uithuisplaatsing. Wel geeft het hof de GI mee om met de vader het gesprek aan te (blijven) gaan over voornoemde belangenafweging en zich blijvend in te zetten om de band van [minderjarige 1] met de eigen familiaire en culturele achtergrond te stimuleren en te waarborgen.
3.11.6.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot een kortere duur, zoals door de vader is betoogd. Dit leidt ertoe dat het hof het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns
en is op 19 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.