ECLI:NL:GHSHE:2023:3456

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.325.149_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag medebewindvoerder in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van de vader als medebewindvoerder over de goederen van zijn dochter, [rechthebbende]. De vader, die in hoger beroep was gekomen, was van mening dat er geen gewichtige redenen waren voor zijn ontslag. De kantonrechter had eerder op 30 december 2022 besloten om de vader te ontslaan, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de vader zijn taken niet naar behoren uitvoerde. De vader had niet op de oproepingsbrieven gereageerd en was niet verschenen bij de mondelinge behandelingen, maar het hof vond dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij niet voldeed aan de eisen van een bewindvoerder. De moeder, die samen met de vader als bewindvoerder was aangesteld, had aangegeven dat zij alleen verder wilde, maar het hof oordeelde dat de communicatieproblemen niet enkel aan de vader konden worden toegeschreven. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek tot ontslag van de vader af, waardoor hij zijn rol als medebewindvoerder kon behouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 oktober 2023
Zaaknummer: 200.325.149/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10212701 OV VERZ 22-7001
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de vader] ,
advocaat: mr. A.J.M. Knoef.
betreffende:
[rechthebbende], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [rechthebbende] , of de rechthebbende.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de moeder] ,
advocaat: mr. A.Ch. Osté.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van
30 december 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 30 maart 2023, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft [de vader] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, en – naar het hof begrijpt – verzocht het inleidend verzoek tot ontslag van hem als medebewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] alsnog af te wijzen.
2.2.
Het hof heeft voorts ontvangen:
-de mail van de advocaat van [de vader] van 4 september 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de mail van de advocaat van [de vader] van 11 september 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de vader] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [de moeder] , bijgestaan door mr. G. Conus, waarnemend advocaat.
2.3.1.
[rechthebbende] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
De advocaat van [de vader] heeft tijdens de mondelinge behandeling een mail van de rechtbank van 3 november 2022 overgelegd.
2.5.
Gelet op de onderlinge samenhang heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig het verzoek behandeld dat bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.325.152/01. Het hof doet in die zaak in een afzonderlijke beschikking uitspraak.

3.De beoordeling

3.1.
[de vader] en [de moeder] zijn de vader en de moeder van [rechthebbende] .
3.2.
Bij beschikking van 4 maart 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [rechthebbende] en tevens een mentorschap ingesteld over [rechthebbende] met benoeming van [de moeder] en [de vader] tot gezamenlijk bewindvoerder en mentor.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [de vader] ontslagen als medebewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] .
3.4.
[de vader] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[de vader] voert - samengevat - het volgende aan. [de vader] was niet op de hoogte van de procedure in eerste aanleg. [de vader] heeft geen stukken van de rechtbank ontvangen en ook [de moeder] heeft [de vader] niet rechtstreeks op de hoogte gebracht van de procedure bij de kantonrechter. [de vader] is het er niet mee eens dat hij als medebewindvoerder van [rechthebbende] is ontslagen. [de vader] en [de moeder] hebben sinds 2013 gezamenlijk de taak van bewindvoerder uitgeoefend en daarbij een onderlinge taakverdeling afgesproken. Dat verliep goed. [de vader] herkent zich dan ook niet in de overweging van de kantonrechter dat hij zijn taak als bewindvoerder niet goed zou uitoefenen. [de vader] wil graag in het belang van [rechthebbende] samen met [de moeder] de taak van bewindvoerder blijven uitoefenen. [de vader] wil ook graag dat de communicatie met [de moeder] verbetert.
3.5.
[de moeder] voert - samengevat - het volgende aan. [de moeder] wil niet langer gezamenlijk met [de vader] de taak van bewindvoerder uitoefenen. [de moeder] wil voortaan alleen de bewindvoerder van [rechthebbende] zijn. Sinds het ontslag van [de vader] als medebewindvoerder is er rust ontstaan. [de moeder] heeft inmiddels de nog benodigde rekening en verantwoordingen ingediend en die zijn door de kantonrechter goedgekeurd. De financiën van [rechthebbende] zijn op orde. Als [de vader] en [de moeder] weer samen de taak van bewindvoerder moeten uitoefenen, gaat dat leiden tot onrust bij [rechthebbende] en tot meer werk voor [de moeder] .
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1, aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om
bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.6.2.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet althans onvoldoende gebleken is van gewichtige redenen die maken dat [de vader] als medebewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] moet worden ontslagen. Daartoe wordt het volgende in overweging genomen.
3.6.3.
[de vader] en [de moeder] oefenen sinds 4 maart 2013 gezamenlijk de taak van bewindvoerder (en mentor) uit over hun dochter [rechthebbende] . Met ingang van 24 augustus 2020 zijn [de vader] en [de moeder] tevens tot gezamenlijk bewindvoerder en mentor ten aanzien van hun zoon, broer van [rechthebbende] , [broer] benoemd. Het huwelijk van [de vader] en [de moeder] is in 2018 ontbonden. Omtrent de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijksgemeenschap loopt thans - zo is het hof tijdens de mondelinge behandeling gebleken - nog een gerechtelijke procedure tussen [de vader] en [de moeder] .
3.6.4.
Uit de stukken in eerste aanleg blijkt dat [de moeder] aanvankelijk op 30 mei 2022 heeft verzocht om haarzelf als medebewindvoerder van (alleen) [broer] te ontslaan. Dit verzoek van [de moeder] is besproken met de kantonrechter tijdens een mondelinge behandeling op
14 oktober 2022, waar [de vader] , alhoewel daartoe opgeroepen, niet is verschenen.
Naar aanleiding van die mondelinge behandeling heeft [de moeder] haar verzoek vervolgens op
3 november 2022 gewijzigd, in die zin dat zij de kantonrechter heeft verzocht om voortaan alleen bewindvoerder te mogen zijn over [rechthebbende] en [broer] . Dit verzoek is aangemerkt als een verzoek om [de vader] als bewindvoerder van [broer] te ontslaan.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 28 november 2022, waarvoor [de vader] eveneens is opgeroepen en niet is verschenen, is dit gewijzigde verzoek ten aanzien van [broer] besproken. Tijdens die voortgezette mondelinge behandeling is het bewind ten aanzien van [rechthebbende] aan de orde gekomen en heeft [de moeder] mondeling verzocht [de vader] ook als medebewindvoerder van [rechthebbende] te ontslaan.
3.6.5.
Bij brief van 28 november 2022 heeft de kantonrechter vervolgens aan [de vader] bericht:
…..
“Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2022 te 09.00 uur heeft [de moeder] , naast het
reeds ingediende verzoek tot uw ontslag als bewindvoerder inzake het bewind van [broer]
, een mondeling verzoek ingediend tot uw ontslag als bewindvoerder inzake het bewind
van [rechthebbende] .
De onderbouwing van dit verzoek is gelijk aan de onderbouwing van het verzoek inzake het bewind van
[broer] . Om de financiële belangen van [broer] én
[rechthebbende] goed te behartigen is het volgens [de moeder] wenselijk dat zij
alleen bewindvoerder is in voornoemde bewinden.
Namens de kantonrechter wijs ik u er op dat u tot op heden niet heeft gereageerd op de brief van 1 juni
2022 en de rappelbrief van 5 september 2022 waarin aan u is verzocht om aanvullende informatie toe te
zenden met betrekking tot de door u ingediende boedelbeschrijving inzake het bewind van [broer]
. Voor de volledigheid voeg ik een afschrift van voornoemde brieven bij deze brief.
Ik verzoek u voor 12 december 2022 een schriftelijke reactie toe te zenden op de ontvangen verzoeken
welke strekken tot uw ontslag als bewindvoerder inzake de bewinden van [broer]
en [rechthebbende] , onder vermelding van ons kenmerk. Tevens verzoek ik u
voor 12 december 2022 de ontbrekende informatie met betrekking tot de ingediende
boedelbeschrijving inzake het bewind van [broer] toe te zenden, onder
vermelding van het kenmerk BM.nr: [nr.] ….´
3.6.6.
Het staat vast dat [de vader] niet is verschenen tijdens de mondelinge behandelingen bij de kantonrechter, niet schriftelijk heeft gereageerd op voormelde oproepingsbrieven en verzoeken, noch de door de kantonrechter gevraagde informatie heeft verstrekt. Niet gesteld of gebleken is dat de oproepingsbrieven aan een onjuist adres zijn toegezonden. Het staat voorts vast dat [de moeder] op geen enkele manier [de vader] op de hoogte heeft gesteld van de door haar bij de kantonrechter ingediende ontslagverzoeken.
Voorop gesteld wordt dat de kantonrechter in de bestreden beschikking slechts heeft geoordeeld dat tijdens het onderhoud met de kantonrechter is geconstateerd dat [de vader] zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert en dat zijn ontslag moet volgen. Een nadere motivering ontbreekt.
Het is voor een bewindvoerder (en mentor) noodzakelijk ervoor te zorgen dat de ontvangst van poststukken op orde is. De omstandigheid dat [de vader] niet is verschenen op de mondelinge behandelingen respectievelijk niet heeft gereageerd op de brieven van de kantonrechter, kennelijk verstuurd in het bewind van [broer] , is in dit concrete geval onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat mitsdien sprake is van een gewichtige reden die het ontslag van [de vader] als bewindvoerder van [rechthebbende] rechtvaardigt.
Daarbij overweegt het hof dat niet is niet gebleken dat deze brieven per aangetekende post zijn verzonden. Omdat [de vader] de ontvangst van de brieven uitdrukkelijk betwist is derhalve onvoldoende zeker dat [de vader] op de hoogte was van de inhoud van deze brieven. Daarbij zij opgemerkt dat waar het [rechthebbende] betreft het kennelijk gaat om alleen de oproepingsbrief van 28 november 2022.
3.6.7.
Het bewind ten aanzien van [rechthebbende] is al in 2013 gestart. Voorts is op geen enkele manier van concrete feiten of omstandigheden sindsdien gebleken dat [de vader] zijn taak als bewindvoerder niet naar behoren uitvoerde. De omstandigheid dat recent bepaalde informatie in het bewind van [broer] niet aan de kantonrechter is verstrekt, is onvoldoende om die conclusie ten aanzien van het bewind van [rechthebbende] te rechtvaardigen. Daarbij komt dat op geen enkele manier inzichtelijk is gemaakt welke ontbrekende informatie in het bewind van [broer] tevens een ernstig verwijt in het bewind van [rechthebbende] op zou leveren. Daarbij komt dat niet valt in te zien dat het ontbreken van deze informatie alleen [de vader] zou moeten worden aangerekend, terwijl ook [de moeder] nalatig was deze informatie aan de kantonrechter te verstrekken. De stelling van [de moeder] dat zij geen zicht had op de financiën rechtvaardigt die conclusie dat [de vader] zijn taak als bewindvoerder niet naar behoren uitvoerde niet, nu ook op [de moeder] de plicht rust aan de op haar als bewindvoerder rustende informatieverplichting te voldoen.
3.6.8.
Weliswaar heeft [de moeder] gesteld dat de communicatie tussen hen beiden niet goed verloopt, reden waarom zij liever alleen bewindvoerder is, maar niet valt in te zien dat deze moeizame communicatie alleen [de vader] dient te worden aangerekend. Niet onaannemelijk is dat dit samenhangt met hun geschil over de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap, maar vormt geen dusdanig verwijt aan alleen [de vader] dat dit het ontslag als bewindvoerder rechtvaardigt. [de vader] heeft aangegeven geen belemmering te zien in het gezamenlijk blijven uitvoeren van de taak van bewindvoerder en dit bovendien ook graag gezamenlijk te willen blijven doen in het belang van [rechthebbende] . Tijdens de mondelinge behandeling hebben [de vader] en [de moeder] verklaard dat zij tot op heden als gezamenlijk mentor in staat zijn voor [rechthebbende] belangrijke beslissingen te nemen en in dat verband met elkaar overleg te hebben. Gelet op deze omstandigheden wordt dan ook van [de vader] en [de moeder] verwacht in het belang van [rechthebbende] ditzelfde te doen als gezamenlijk bewindvoerder van [rechthebbende] .
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen
en het inleidend verzoek van [de moeder] alsnog afwijzen.
3.8.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 december 2022, en wijst alsnog af het verzoek strekkende tot het ontslag van [de vader] als medebewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze
uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.