Parketnummer : 20-003558-19 OWV
Uitspraak : 29 juni 2023
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 oktober 2019 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-665281-17 OWV tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 128.745,60,- en is aan betrokkene hoofdelijk de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 123.745,60.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de betalingsverplichting aan de Staat. In die zin dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 68.771,50, maar dat aan betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat wordt opgelegd voor een bedrag van € 53.771,50.
De verdediging heeft bepleit de ontnemingsvordering af te wijzen gelet op de in de onderliggende hoofdzaak bepleite vrijspraak.
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de betrokkende voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden (en in de voetnoten genoemde) wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De grondslag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van heden onder parketnummer 20-003284-19 veroordeeld ter zake van - kort weergegeven – het medeplegen van schuldwitwassen.
In het dossier is het voordeel geschat aan de hand van de zogenaamde eenvoudige kasopstelling. In deze eenvoudige kasopstelling is een onderzoek gedaan naar de contante inkomsten die betrokkene meer heeft genoten dan haar traceerbare, legale inkomsten over de periode van november 2012 tot en met januari 2016.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (oud) heeft genoten.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan. Betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en uit het onderzoek is gebleken dat ook andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is veroordeeld ten aanzien van het medeplegen van witwassen. Er is daarnaast een onderzoek ingesteld waarbij uit een kasopstelling blijkt dat er meer contant is uitgegeven dan beschikbaar was. Bij deze stand van zaken volgt hieruit dat het aannemelijk is dat deze uitgaven mogelijk zijn geweest door contante inkomsten uit enig misdrijf. Het is derhalve aannemelijk dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De (voorlopige) eenvoudige kasopstelling luidt als volgt:
Beginsaldo contant geld € 1.000,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
ING bank € 400,00
ABN Amro € 620,00 +/+
Eindsaldo contant geld
€ 1.530,00 -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 490,00
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
Contante bankstortingen € 0,00
Contante uitgaven aan [bedrijf] € 76.000,00
Contante uitgaven levensonderhoud
€ 62.033,00 -/-
Verschil € (-) 137.543,00
In het onderzoek zijn de volgende posten in de eenvoudige kasopstelling opgenomen:
- beginsaldo contant geld;
- legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen;
- eindsaldo contant geld;
- de werkelijke contante uitgaven, waaronder bankstortingen.
Het hof zal deze posten achtereenvolgens bespreken.