ECLI:NL:GHSHE:2023:3451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
20-003284-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen in de periode van 2013 tot 2015 te Tilburg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig te Tilburg, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het eerdere vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof heeft echter geoordeeld dat het eerdere vonnis vernietigd moest worden, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. De tenlastelegging betrof het medeplegen van witwassen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015, waarbij de verdachte samen met anderen contante geldbedragen heeft verborgen en verhuld, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte contante bedragen van 8.995 euro (in 2013), 6.566 euro (in 2014) en 5.888 euro (in 2015) voorhanden heeft gehad, en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft deze verdisconteerd in de op te leggen straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003284-19
Uitspraak : 29 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-665281-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van het medeplegen van witwassen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015, te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij verdachte en/of haar mededader(s) van (een) gro(o)t(e) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) 22.447,- euro (in 2013) en/of 20.642,- euro (in 2014) en/of 18.944,- euro (in 2015), althans van enig(e) contant(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze contante geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat, zij:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015, te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij verdachte en haar mededader van contante geldbedragen van 8.995,- euro (in 2013) en 6.566,- euro (in 2014) en 5.88,- euro (in 2015), voorhanden gehad, , terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze contante geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bij de bewijsoverwegingen genoemde en in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
I
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in bewijsmiddelen zoals die onder II zijn opgenomen, in onderlinge samenhang beschouwd.
II
Toetsingskader witwassen
Het hof zal met betrekking tot het tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor enig brondelict aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen mede een rol. Indien de door de verdachte gegeven verklaring daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Belastinggegevens
Door de belastingdienst zijn gegevens met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van [medeverdachte 1] en [verdachte] over de boekjaren 2009 tot en met 2015 verstrekt.
Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] in 2009 minder dan het minimumjaarloon heeft genoten. Over de jaren 2010 en 2011 zijn bij de belastingdienst geen inkomensgegevens bekend. [medeverdachte 1] heeft sinds 2 december 2011 een bedrijf genaamd 'Handelsonderneming [medeverdachte 1] ' met het
Rekeningnummer [rekeningnummer 1] . De omzet van dit bedrijf was in 2013 € 414,- en in 2014 en 2015 is er geen omzet genoten. Vanaf 2012 heeft [medeverdachte 1] inkomsten ontvangen van [bedrijf] . Ook heeft [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode huur- en zorgtoeslag ontvangen. [2] Verder blijkt dat [verdachte] in voornoemde periode niet beschikte over enig inkomen of spaartegoeden. Zij heeft enkel kindertoeslag en kinderbijslag ontvangen. [3]
Bankgegevens
Door de ING en door de ABN-AMRO bank zijn de financiële gegevens van [medeverdachte 1] en [verdachte] over de boekjaren 2013 tot en met 2015 verstrekt. [verdachte] beschikt over een ING betaalrekening met nummer [rekeningnummer 2] en [medeverdachte 1] beschikt over een ABN AMRO privébetaalrekening met nummer [rekeningnummer 3] . De ontvangsten en uitgaven van deze betaalrekeningen zijn geanalyseerd en het volgende is geconstateerd.
Vanaf de ABN-AMRO privébetaalrekening is in drie jaar tijd in totaal een contant bedrag van € 620,- opgenomen. Daarnaast is in drie jaar tijd € 913,65 aan levensonderhoud,
€ 1.640,- aan internetaankopen en € 773,- aan pokeren uitgegeven. [4] Verder blijkt dat vanaf de ING betaalrekening in drie jaar tijd in totaal een contant bedrag van € 400,- is opgenomen, € 3.063,47 aan levensonderhoud en € 2.895,29 aan internetaankopen is
uitgegeven. [5] Uit een overzicht van alle transacties van de bankrekeningen volgt dat de totale gezamenlijke inkomsten over drie jaar € 70.485,73 en de totale uitgaven € 70.768,57
betroffen waaronder dus de hierboven specifiek genoemde uitgaven. [6]
Contante uitgaven levensonderhoud
Ter vaststelling van de hoogte van de contante uitgaven is een onderzoek ingesteld naar
de uitgaven die zien op levensonderhoud. In dat kader zijn de bankafschriften over de
boekjaren van 2013 tot en met 2015 geanalyseerd, waarbij een vergelijking is gemaakt met
de Nibud-normen voor een gezin met één kind, zoals destijds bij [medeverdachte 1] en [verdachte] het
geval was. In het onderzoek is vervolgens uitgegaan van het referentiebudget van een maximaal inkomen. Er is vergeleken op de onderdelen: reserveringsuitgaven (uitgaven zonder enige regelmaat, waarvan de hoogte niet op voorhand is vast te stellen, zoals kleding, inventaris, vakantie en onderhoud van het huis) en de huishoudelijke uitgaven (voeding, reiniging en persoonlijke verzorging). [7]
Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat in de periode van 2013 tot en met 2015 de betrokkene en zijn partner voor de genoemde onderdelen een totaalbedrag van € 71.388,- zouden hebben uitgegeven bij een referentie budget van een maximaal inkomen. Volgens de rekeningafschriften hebben zij in deze periode aan voornoemde onderdelen een bedrag van € 9.355,- giraal uitgegeven, hetgeen zou moeten betekenen dat zij daarnaast aan deze onderdelen nog een geldbedrag van € 62.033,- contant hebben uitgegeven. [8]
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de gehanteerde Nibud-normen, nu deze uitgaan
van het referentiebudget van een maximaal inkomen. De verdediging heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat het gezin er geen luxueuze levensstijl op nahield, en dat daarvan ook niet is gebleken.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat uit het dossier blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] uit legale inkomsten zowel contante als girale betalingen hebben gedaan ten behoeve van de reserveringsuitgaven en huishoudelijke kosten.
Het openbaar ministerie heeft daarbij blijkens de kasopstelling, zoals door de politie is vastgesteld, de theoretische maximum NIBUD-uitgaven tot uitganspunt genomen.
Het hof stelt vast dat met het hanteren van de NIBUD-uitgaven een schatting wordt gemaakt waarbij wordt getracht zo dicht mogelijk te komen bij de uitgaven die in werkelijkheid door het gezin zijn gedaan. In onderhavig dossier zijn naar het oordeel van het hof voor deze uitgaven onvoldoende aanknopingspunten te vinden om aansluiting te zoeken bij het hanteren van een maximum inkomen. In het voordeel van [verdachte] en [medeverdachte 1] zal het hof daarom aansluiten bij de NIBUD-uitgaven die zien op het minimum inkomen voor een gezin met één kind. Ten aanzien van 2013 zal het hof aansluiting zoeken bij de Nibud-bedragen zoals in het dossier op pagina 540 staan opgenomen, voor 2014 op pagina 560 en voor 2015 op pagina 586. Het hof zal voorts de girale betalingen ten aanzien van deze uitgaven in mindering brengen.
Voor zover de verdediging zich daarnaast nog op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoeksteam heeft geconcludeerd dat van alle legale inkomsten een bedrag van € 262,00 overbleef voor consumptieve uitgaven, en derhalve in mindering dient te worden gebracht op de NIBUD-uitgaven, overweegt het hof als volgt.
Het verweer van de verdediging miskent in dat geval dat het uitgangspunt bij een eenvoudige kasopstelling is dat deze slechts ziet op de daadwerkelijke contant gedane uitgaven. De legale inkomsten die overbleven op de rekening van [verdachte] en [medeverdachte 1] worden daardoor enkel in de kasopstelling meegenomen indien deze gelden contant zijn gemaakt door middel van contante opnames, en derhalve binnen de kasopstelling vallen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.
Het hof verwerpt in diezelfde zin het verweer van de verdediging dat de uitgaven voor benzine kunnen worden verklaard door de beschikbare contante uitgaven. Het verweer miskent dat de onderhavige berekening van de NIBUD-uitgaven mede is gebaseerd op de contante uitgaven ten aanzien van benzinekosten.
Al het vorengaande leidt tot de volgende berekening ten aanzien van de NIBUD-uitgaven:
2013: [9]
(€ 397,00 + € 477,00=) € 874,00 x 12 maanden : € 10.488,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 1.493,00-/-
Totaal 2013 : € 8.995,00
2014: [10]
(€ 345,00 + € 502,00=) € 847,00 x 12 maanden : € 10.164,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 3.598,00-/-
Totaal 2014 : € 6.566,00
2015: [11]
(€ 363,00 + € 483,00=) € 846,00 x 12 maanden : € 10.152,00
Reeds gedane girale uitgaven
: € 4.264,00-/-
Totaal 2015 : € 5.888,00
Totaal (€ 8.995,00 + € 6.566,00 + € 5.888,00 =) : € 21.449,00
Tussenconclusie
Uit het vorengaande blijkt dat er een onverklaarbaar bedrag bestaat waarover de verdachte in de periode van januari 2013 tot en met 4 januari 2016 kennelijk contant heeft beschikt. Bij het ontbreken van een legale inkomstbron acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat voornoemd onverklaarbare vermogen uit enig misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag derhalve een verklaring worden verlangd over de herkomst van het contante geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld en haar wetenschap daarvan
Kort gezegd heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de herkomst van het geld. De verdachte wist niet beter dan dat haar man werkte bij administratiekantoor [medeverdachte 2] en af en toe een mooi geldbedrag verdiende met zijn pokeractiviteiten en dat van deze inkomsten werd voorzien in de kosten van hun levensonderhoud.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat uitgaven ten aanzien van de levensonderhoud voornamelijk plaatsvonden middels girale betalingen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat naast deze girale betalingen een totaalbedrag van € 21.449,00 moeten zijn betaald middels contante betalingen voor reserveringsuitgaven en huishoudelijke uitgaven. Daarover heeft de verdachte verklaard dat zij contante geldbedragen van haar man ontving en niet beter wist dan dat hij die bedragen ontving uit zijn dienstverband bij [bedrijf] .
De partner van verdachte is bij arrest van heden onder meer veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, waarbij is bewezenverklaard dat zijn dienstverband bij [medeverdachte 2] Adminstraties slechts fictief is geweest.
De verklaring van [verdachte] over de herkomst van de contante geld is in het licht van het vorengaande gezien naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig. Het hof acht het daarbij onvoorstelbaar dat [verdachte] nooit met [medeverdachte 1] sprak over werk nu zij ook tijdens de ten laste gelegde periode reeds jarenlang met hem samenleefde en (toentertijd) zij samen één kind hadden. Het hof acht het derhalve niet geloofwaardig dat [verdachte] nooit met [medeverdachte 1] over hun financiële situatie heeft gesproken.
Gezien de lange periode waarin de contante uitgaven plaatsvonden, de financiële situatie van het gezin en de hoogte van de bedragen had de verdachte navraag moeten doen naar de herkomst van deze contante bedragen. Dat heeft zij niet gedaan. Gelet op al deze omstandigheden is het hof derhalve van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte contante geldbedragen van 8.995,- euro (in 2013) en 6.566,- euro (in 2014) en 5.888,- euro (in 2015) voorhanden heeft gehad, overgedragen en omgezet, waarvan verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Het hof vindt ook bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van witwassen samen met medeverdachte [verdachte] . Met het contante geld werden immers onder meer rekeningen betaald ten behoeve van de gezamenlijke huishouding.
Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft zich achter de strafoplegging van de rechtbank geschaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging heeft daartoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht om rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast is witwassen een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Het hof betrekt daarbij dat is gekomen tot een minder hoog bedrag ten aanzien van het bewezenverklaarde witwassen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitiële autoriteiten.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ten aanzien van fraude. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het hanteren van dit uitgangspunt houdt het hof daarnaast rekening met het lange tijdsverloop sedert het begaan van het feit. Tevens houdt het hof rekening met de rol van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In het onderhavige geval zal het hof de termijn rekenen vanaf 19 december 2016, op welke datum verdachte is verhoord, waarna de rechtbank op 11 oktober 2019 vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, fors overschreden met bijna 10 maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten op 18 oktober 2019. Het einde van de termijn stelt het hof op 29 juni 2023, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus drie jaar en acht maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer een jaar en acht maanden, welk tijdsverloop niet geheel aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Het hof zal volstaan met deze constateringen, nu het hof deze overschrijdingen heeft verdisconteerd in de op te leggen betalingsverplichting aan de Staat in de met deze strafzaak samenhangende ontnemingszaak, terwijl de arresten in de strafzaak en de ontnemingszaak tegen verdachte op dezelfde datum worden uitgesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420quatr van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 29 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld e pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZBRAA16005
2.Het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. gevorderde gegevens belastingdienst [medeverdachte 1] , p. 61-66.
3.Het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. gevorderde gegevens belastingdienst [verdachte] , p. 68-71.
4.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. ABN-AMRO bankrekeningen, p. 350-352.
5.Het proces-verbaal van bevindingenn.a.v. gevorderde gegevens ING, p. 106-108.
6.Het proces-verbaal van bevindingen inkomsten en uitgaven [medeverdachte 1] en [verdachte] , p. 357-3
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, p. 16 (map 4).
8.Idem.
9.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2013, p. 536-540.
10.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2014, p. 556-560.
11.Het proces-verbaal van bevindingen contante uitgaven levensonderhoud 2015, p. 582-586.