6.2.1.[appellant] en [de erflater] (hierna: erflater) baatten met [naam] gezamenlijk als vennoten in de vennootschap onder firma [de vennootschap] (hierna: de vennootschap) een restaurant uit in [plaats 1] . In de oprichtingsakte van de vennootschap van 13 februari 1989 staat het volgende vermeld:
Artikel 51. Door ieder van de vennoten wordt in de vennootschap ingebracht zijn volledige kennis, arbeidskracht, vlijt en relaties.
2. Met onderling goedvinden kunnen de vennoten ieder geld en andere zaken en
rechten in de vennootschap inbrengen.3. Ieder der vennoten wordt steeds voor zijn inbreng van geld of goederen voor het bedrag van de waarde ervan gecrediteerd op een kapitaalrekening.
4. (…).
3. De verdeling van de jaarlijkse zuivere winst of het jaarlijkse zuivere verlies zal als volgt geschieden:
Ieder der vennoten 33 1/3% (drieëndertigeenderde procent)
Artikel 10
De vennootschap eindigt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.13.1.12 van het
Nieuw Burgerlijk wetboek:
a. (…);
d. Door overlijden van één der vennoten.
Artikel 11
1. Bij het eindigen van de vennootschap is ieder der vennoten in het vermogen
van de vennootschap gerechtigd voor het bedrag waarvoor hij ingevolge het bepaalde
in artikel 5 in de boeken is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd
met zijn aandeel in de winst of het verlies gemaakt of geleden in het laatste
boekjaar blijkens de balans en verlies- en winstrekening opgemaakt overeenkomstig
het in artikel 7, artikel 8 en artikel 11 lid 2 bepaalde.
2. Op deze na beëindiging van de vennootschap op te maken balans zullen de aktiva
van de vennootschap worden opgenomen tegen de verkoopwaarde (indien het
bedrijf wordt geliquideerd, tegen de liquidatiewaarde), terwijl bovendien in
deze slotbalans de goodwill zal worden geaktiveerd.
2. Bij liquidatie zal aan elk der vennoten eerdt het saldo van zijn kapitaalrekening worden uitgekeerd. Het overschot of tekort zal daarna gelijkelijk ten goede dan wel ten laste komen van alle vennoten.3. (…)”Op enig moment na de oprichting is [naam] als vennoot uitgetreden, waarna de vennootschap is voortgezet door de twee resterende vennoten (te weten erflater en [appellant] ).
6.2.5.Op 22 juni 2021 is het bedrijfspand verkocht aan een derde voor € 305.000,- De inventaris is verkocht voor € 20.000,-. Na betaling van de schuld aan de hypotheekhouder resteerde een bedrag van € 99.417,78, dat in depot is gestort bij een notaris.
6.3.1.[geïntimeerde] heeft in deze procedure in eerste aanleg in verband met de vereffening en verdeling van de vennootschap en de afwikkeling van de nalatenschap diverse vorderingen ingesteld bij de rechtbank tegen [appellant] en diens dochter [dochter appellant] . [geïntimeerde] was toen nog minderjarig en zij werd daarom vertegenwoordigd door haar moeder, [moeder geïntimeerde] (hierna: [moeder geïntimeerde] ). [appellant] en [dochter appellant] hebben tegenvorderingen ingesteld. Over en weer is gemotiveerd verweer gevoerd.
6.3.2.Bij het vonnis van 12 juni 2019 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast naar de waarde van het bedrijfspand en de daarin aanwezige inventaris en naar de aan het restaurant verbonden goodwill.
Bij het vonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten of hij, uitgaande van de door de deskundige vastgestelde waarde van
[geïntimeerde] ’s aandeel in de vennootschap onder firma (vof) per ultimo 2016 (€ 45.542,-), dat aandeel al dan niet wilde overnemen. In rechtsoverweging 2.9 van dat vonnis heeft de rechtbank overwogen:
“De rechtbank ziet, in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit voornoemde balans, geen reden om bij de bepaling van de waarde van het aandeel van erflater het bedrag aan stille reserves in aanmerking te nemen, anders dan voor de berekening van de fiscale claim.”
6.3.3.Bij het eindvonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank, geconstateerd hebbende dat [appellant] het aandeel van [geïntimeerde] niet voor de vastgestelde waarde van € 45.542,- wilde overnemen, de verdeling van de gemeenschap gelast, met de bepaling dat alle daartoe behorende goederen worden verkocht en de netto-verkoopopbrengst bij helfte tussen [geïntimeerde] en [appellant] wordt verdeeld. [appellant] is op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van het bedrijfspand.
De procedure in hoger beroep