ECLI:NL:GHSHE:2023:3417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
20-001380-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De meerdaadse samenloop van witwassen, medeplegen van witwassen, en witwassen, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 april 2017. De verdachte, geboren in 1983 en wonende te Venlo, was eerder veroordeeld voor meerdere feiten van witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meerdaadse samenloop van witwassen, medeplegen van witwassen, en witwassen, meermalen gepleegd. De verdachte was betrokken bij het verhullen van de herkomst van verschillende voorwerpen, waaronder een Audi A3 en een scooter van het merk Vespa, evenals een geldbedrag van € 8.000,-. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte onvoldoende legale inkomsten had om deze aankopen te rechtvaardigen, wat leidde tot het vermoeden van witwassen. De verdediging heeft verschillende verklaringen aangedragen over de herkomst van de gelden en goederen, maar het hof heeft deze als ongeloofwaardig verworpen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschermde vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001380-17
Uitspraak : 28 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 april 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-702619-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van (1): witwassen, meermalen gepleegd, in eendaadse samenloop gepleegd met (2): medeplegen van witwassen
en (3): witwassen, meermalen gepleegd, tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (vanaf hierna: Sr) naar rato van 2 uren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hof heeft geconstateerd dat de rechtbank verdachte partieel heeft vrijgesproken van het ten aanzien van feit 1 en feit 3 tenlastegelegde, voor zover dit feit ziet op de onderdelen:
  • een scooter (merk Vespa); en/of,
  • een horloge (merk Audemars Piquet); en/of,
  • een geldbedrag van euro 8.000,-.
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de hiervoor genoemde de partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep, voor zover dat tegen vorenoemde beschermde vrijspraken is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en met dien verstande aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2013, in elk geval in of omstreeks de maand mei 2013, in de gemeente Venlo, althans in het arrondissement Limburg, althans Nederland, van een of meer voorwerp(en), te weten een personenauto (merk Audi, type A3) de herkomst en vindplaats heeft verborgen en/of verhuld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2013, in elk geval in of omstreeks de periode van de maand januari 2013 tot en met de maand mei 2013, in de gemeente Venlo, althans in het arrondissement Limburg, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
van een voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A3), heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten
een personenauto (merk Audi, type A3) was en/of dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en/althans zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2013, in elk geval in of omstreeks de maand mei 2013, in de gemeente Venlo, althans in het arrondissement Limburg, althans Nederland, (van) een of meer voorwerp(en), te weten:
- een scooter (merk Vespa) en/of
- een geldbedrag van euro 8.000,-, in elk geval enig geldbedrag,
- en/of een personenauto (merk Audi, type A3)
voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:
1.
op 14 mei 2013, in de gemeente Venlo, van een voorwerp, te weten: een personenauto (merk Audi, type A3), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
op 14 mei 2013, in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten: een personenauto (merk Audi, type A3), heeft verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
op 14 mei 2023, in de gemeente Venlo, voorwerpen, te weten:
- een scooter (merk Vespa), en
- een geldbedrag van euro 8.000, en
- een personenauto (merk Audi, type A3),
voorhanden heeft gehad en/of gebruik van heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Toetsingskader witwassen
Het hof zal met betrekking tot het tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Uit het dossier blijkt het volgende voor wat betreft de gang van zaken.
Op 14 mei 2013 is de woning van de verdachte aan de [adres 2] te Venlo doorzocht.
Tijdens de doorzoeking is (onder meer) aangetroffen:
  • een scooter van het merk Vespa;
  • een geldbedrag van € 8.000,-
  • een Audi A3 personenauto.
De scooter van het merk Vespa, met kenteken [kenteken 1] , werd aangetroffen in de kelderbox behorende bij de woning van verdachte. In het nachtkastje op de slaapkamer van de verdachte zijn de reservesleutel en kentekenpapieren van deze scooter aangetroffen. De verkoper van de scooter heeft verklaard dat hij de desbetreffende scooter op 11 april 2013 aan de verdachte heeft verkocht voor een bedrag van € 3.930,00, welk bedrag toen contant door verdachte werd betaald.
Het geldbedrag van € 8.000,- in contanten werd, gebundeld met een elastiekje, achter de ladekast op de slaapkamer van de verdachte aangetroffen.
De Audi A3, met kenteken [kenteken 2] , stond op de afgesloten parkeerplaats bij de woning van de verdachte. Het kentekenbewijs lag in de auto. De reservesleutel van de auto is vervolgens in het nachtkastje in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen. De auto bleek op naam van de verdachte van de vader staan, en is op 6 december 2012 gekocht voor € 16.750,- welk bedrag contant is betaald.
Uit gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de legale inkomsten van de verdachte in de periode 2008 tot en met mei 2013 € 32.255,00 bedroegen. Hiervan moesten ook de vaste lasten worden betaald. Gelet op de aangetroffen goederen is het vermoeden ontstaan dat de verdachte onvoldoende legaal inkomen heeft gehad waaruit hij deze aankopen heeft kunnen financieren of waaruit het aangetroffen geldbedrag zou kunnen worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande voormelde goederen.
De verklaring van de verdachte / standpunten verdediging
Het hof zal de verschillende verklaringen en verweren achtereenvolgens bespreken.
1.
Getuige [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij de verdachte vanaf augustus 2008 maandelijks € 1.500 á € 2.000 heeft gegeven. Dit zou tot de eerste helft van 2010/het eerste kwartaal van 2010 zijn geweest. De verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige 1] zou naar de verklaring van hemzelf en de verdachte elke maand ongeveer € 1.500 á € 2.000 hebben gegeven aan de verdachte. Niet alleen acht het hof dit ongeloofwaardig nu de getuige [getuige 1] zelf heeft verklaard dat hij in de financiële problemen zou zitten, ook is het hof van oordeel dat zowel de verklaring van de getuige [getuige 1] , als de verklaring van de verdachte, onderlinge tegenstrijdigheden bevatten. De verdachte heeft immers verklaard dat hij langer zou worden doorbetaald door [getuige 1] , waarbij getuige [getuige 1] anders verklaart over tot wanneer hij de verdachte geld zou hebben gegeven. Daarnaast heeft de verdediging deze verklaring op geen enkele manier nader onderbouwd. Het hof is mitsdien van oordeel dat de verklaring als volstrekt onwaarschijnlijk ter zijde dient te worden geschoven.
2.
Getuige [getuige 2]
Getuige [getuige 2] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zijn bedrijf begin 2012 € 45.000,- aan de verdachte heeft geleend. Het geld zou zijn geleend om door de verdachte het energiedrankje Cult in Marokko op de markt te brengen. Volgens de getuige werd vanaf 8 februari 2012 tot en met 9 juli 2012 door het bedrijf maandelijks € 7.500,00 euro overgemaakt aan de verdachte. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het geld zou hebben gekregen, en het geen lening betrof. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij het geld elke maand contant in Düsseldorf is gaan ophalen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van zowel getuige [getuige 2] als de verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig zijn. Het hof overweegt daartoe dat beide verklaringen onderling tegenstrijdig zijn. Zo verklaart getuige [getuige 2] dat de gelden per bank zouden zijn overgemaakt naar de verdachte, waarbij de verdachte verklaart dat hij deze bedragen elke maand contant in Düsseldorf zou hebben opgehaald. Voorts acht het hof het volstrekt ongeloofwaardig dat een bonafide marktbedrijf een bedrag ter hoogte van € 45.000,- zou overmaken aan een particulier, zonder dat daar bescheiden, zoals kwitanties of een overeenkomst, is opgemaakt. Op geen enkele wijze heeft de verdediging deze verklaring onderbouwd met enige kwitanties of anderszins met schriftelijke bescheiden. Het hof heeft immers geen enkel bescheid gezien dat zou kunnen onderbouwen dat deze constructie zou zijn gebruikt.
Het hof is mitsdien van oordeel dat de verklaringen als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde dienen te worden geschoven.
3.
Getuige [getuige 3]
Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn scooter op 13 maart 2013 is gestolen. Vervolgens heeft hij de scooter van de verdachte, met kenteken [kenteken 3] , geleend.
Nadat hij die scooter anderhalve maand had geleend, heeft hij de scooter van de verdachte gekocht voor € 2.800,00. Dit zou begin mei zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat de scooter op naam van [getuige 3] is overgeschreven op 3 juni 2013. De verdachte heeft echter de bij hem aangetroffen scooter blijkens de factuur gekocht op 11 april 2013. Toen had hij blijkens de verklaring van [getuige 3] nog geen scooter aan die [getuige 3] verkocht. Het standpunt van de verdediging, dat hij de scooter deels heeft gefinancierd met het verkoopbedrag van de oude scooter kan daarom verworpen worden.
4.
Geld verkregen van de ouders van de verdachte
De verdediging heeft zich thans op het standpunt gesteld dat een deel van zijn vermogen verklaarbaar is doordat hij met geld van zijn ouders betalingen heeft verricht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdediging omtrent een deel van de herkomst van de contante gelden volstrekt ongeloofwaardig is. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep enerzijds verklaard dat hij een pinpas van zijn ouders had waarmee hij gelden ten behoeve van zijn ouders heeft opgenomen, maar ook dat hij diezelfde gelden contant bij zijn ouders thuis heeft gehaald. De verdachte heeft derhalve innerlijk tegenstrijdig verklaard. Daarnaast heeft de verdediging hetgeen zij naar voren heeft gebracht op geen enkele manier nader onderbouwd, of bescheiden overgelegd waaruit zou blijken dat de gelden afkomstig zouden kunnen zijn uit contante opnames. Het hof schuift derhalve deze alternatieve verklaring geheel ter zijde.
5.
De Audi A3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de Audi A3 van de vader van de verdachte was. Hiertoe is in hoger beroep een verklaring van de broer van de verdachte overgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De vader van verdachte, [betrokkene] , is in het voorbereidend onderzoek gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de Audi A3 met kenteken [kenteken 2] heeft gekocht en dat hij erin rijdt om familiebezoeken af te leggen. Hij wil niet verklaren over de kleur van de auto, weet niet hoeveel kilometer met de auto is gereden en heeft niets te zeggen over de bekeuringen die door de verdachte zijn betaald. Ook kan hij niets verklaren omtrent de aankoop van de auto.
Daarnaast blijkt uit bevindingen van de politie dat de verdachte vaak als gebruiker van de auto is gesignaleerd, dat hij in de auto allerlei persoonlijke bescheiden heeft liggen, zoals zijn zorgpas en facturen van onderhoudsbeurten op naam van de verdachte. Voorts heeft de verdachte via GWK Travelex tien betalingen aan het CJIB gedaan wegens verkeersovertredingen met de auto, en het kentekenbewijs en de reservesleutel zijn onder de verdachte aangetroffen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de auto feitelijk aan de verdachte toebehoorde en slechts formeel op naam van zijn vader stond.
6.
De opstelling van een alternatieve kasopstelling
De verdediging heeft ter terechtzitting van 14 september 2023, met inachtneming van vorengenoemde verweren een alternatieve kasopstelling overgelegd. Hieruit zou blijken dat de verdachte in de gehele periode wel degelijk genoeg legaal inkomen zou hebben gehad, waarmee de legale herkomst van de tenlastegelegde goederen en geldbedragen zouden kunnen worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De alternatieve kasopstelling die de verdediging heeft overgelegd is, naast de eerder verworpen verweren, op geen enkele wijze nader onderbouwd met onderliggende bescheiden. Daarnaast is hof is van oordeel dat met de overgelegde alternatieve kasopstelling de raadsman heeft miskend dat de kasopstelling enkel ziet op de contante inkomsten en uitgaven. Niet alleen heeft de verdediging in de alternatieve kasopstelling de inkomsten meegenomen die giraal op de rekening van de verdachte zijn gestort, ook heeft de verdediging niet met bescheiden en/of andere documenten onderbouwd dat deze inkomsten ook daadwerkelijk contant zijn gemaakt. Het hof zal hierdoor, en met inachtneming van de hiervoor verworpen verweren, de alternatieve kasopstelling ter zijde schuiven.
Conclusies
Gelet op al het vorengaande is het hof van oordeel dat ten aanzien van de scooter en de Audi A3 geen geloofwaardige verklaring is gegeven die een legale herkomst van de goederen aannemelijk maakt. Gelet op vorenomschreven feiten en omstandigheden blijft het eerder ontstane vermoeden van witwassen overeind en kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat genoemde goederen een legale herkomst hebben. Een criminele herkomst kan aldus als enige aanvaardbare verklaring gelden.
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag is het hof van oordeel dat geen van de door de verdediging aangehaalde omstandigheden verklaren dat het geldbedrag afkomstig is van een legale herkomst.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan witwassen van een scooter, een Audi A3 en het geldbedrag van € 8.000,-.
Het hof is ten aanzien van het geldbedrag van € 8.000,- van oordeel dat het gegeven dat dit geldbedrag achter een ladekast is verstopt, nog niet zonder meer leidt tot het oordeel dat daar sprake is geweest van het verhullen van de vindplaats van een goed, dat uit misdrijf afkomstig is. Wel is sprake van het voorhanden hebben van een geldbedrag dat middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de Audi A3 is het hof van oordeel dat door deze op naam te zetten van de vader van de verdachte, getracht is om te verhullen dat de verdachte de rechthebbende op dat goed is. De verdachte is hierdoor schuldig aan het medeplegen van witwassen. Daarnaast is de herkomst van dat goed verhuld terwijl verdachte wist dat dit goed middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was. Voorts heeft de verdachte deze auto voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit goed middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van de scooter is het hof van oordeel dat de verdachte de scooter voorhanden had en gebruikte, terwijl hij wist dat deze middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf, nu hij deze scooter niet uit legale middelen kon financieren.
Voorwaardelijk verzoek gedaan ter terechtzitting d.d. 14 september 2023
De verdediging heeft ter terechtzitting d.d. 14 september 2023 thans nog voorwaardelijk het verzoek herhaald om al hetgeen omtrent de manier waarop het bewijs is verzameld en waarop het vermeende witwassen is gebaseerd aan het dossier toe te voegen. De verzoeken zien in de kern op het doel te onderzoeken wat de reden is geweest dat verdachte als “patser” in het zogenaamde “patserproject” is betrokken
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof heeft ter terechtzitting 20 oktober 2022 geoordeeld dat de verzoeken moeten worden afgewezen, omdat de gevraagde onderzoekshandelingen niet noodzakelijk zijn voor enige in deze te nemen beslissing in het licht van de vragen van artikel 348 Sv en 350 Sv. Daartoe overweegt het hof dat de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek ter zake de verdenking van het tenlastegelegde witwassen is gelegen bij de doorzoeking op 13 mei 2013 in de woning van verdachte waarbij waardevolle goederen werden aangetroffen en niet in de daaraan voorafgaande fase waarop de verzoeken van de verdediging zien. Voorts is het hof van oordeel dat het PV nr 201341755 4425 19082013 14.00 van verbalisant [verbalisant] voldoende inzicht biedt in de beslissing om [verdachte] aan te melden voor het zogenaamde ‘Patserproject’.
Het hof wijst de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2, en 3 bewezenverklaarde levert op:
De meerdaadse samenloop van:

witwassen,

medeplegen van witwassen,
en witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- meermalen schuldig gemaakt aan verscheidene vormen van witwassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door zijn handelwijze heeft verdachte de illegale herkomst van de meerdere goederen en gelden aan het zicht van justitie onttrokken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 juli 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, en dat artikel 63 toepassing vindt.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ten aanzien van fraude. Die oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het hanteren van dit uitgangspunt houdt het hof daarnaast rekening met het lange tijdsverloop sedert het begaan van de feiten.
Hoewel de totale omvang van het witgewassen geldbedrag lager uitvalt dan het bedrag dat door de rechtbank is vastgesteld, geeft dat het hof onvoldoende aanleiding om in beginsel een lichtere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In het onderhavige geval zal het hof de termijn rekenen vanaf 14 mei 2013, op welke datum verdachte in verzekering is gesteld, waarna de rechtbank op 11 april 2017 vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, fors overschreden, welk tijdsverloop niet geheel aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten op 26 april 2017. Het einde van de termijn stelt het hof op 28 september 2023, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus 6 jaar en 5 maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een ruime overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, welk tijdsverloop niet geheel aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Het hof is derhalve van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr dient te worden opgelegd.
Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 28 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.M. van Gink en mr. G.C. Bos zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.