ECLI:NL:GHSHE:2023:3409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
20-000667-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake ontuchtige handelingen met minderjarigen, mishandeling, huisvredebreuk en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen, mishandeling, huisvredebreuk en vernieling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank integraal wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de slachtoffers, de getuigen en het bewijs dat door de politie was verzameld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het likken in de nek van de slachtoffers en het binnendringen in de woning van een ander. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor immateriële en materiële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000667-22
Uitspraak : 19 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 maart 2022, parketnummer 02-665256-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep – na terugwijzing bij arrest van 10 februari 2020 van dit hof en nadat de Hoge Raad een tegen dat arrest gericht cassatieberoep niet-ontvankelijk had verklaard – ter zake van:
 met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen verrichten, meermalen gepleegd (feit 1);
 mishandeling, meermalen gepleegd (feit 2);
 huisvredebreuk (feit 3), en
 vernieling (feit 4),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] ter hoogte van € 1.500,00, bestaande uit een vordering van € 500,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] , bestaande uit een vordering van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van de verdachte in de proceskosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit van hetgeen onder 1, eerste en derde gedachtestreepje, ten laste is gelegd, en zich ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat deze, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Subsidiair, voor zover het hof het primaire verweer ten aanzien van de bewezenverklaring zou verwerpen, heeft de raadsman zich ten aanzien van het immateriële deel van beide vorderingen gerefereerd aan het oordeel van het hof en ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] tot vergoeding van materiële schade aangevoerd dat deze gematigd moet worden tot een bedrag van € 100,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen, op of omstreeks 13 augustus 2016 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2] 2002) en/of [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 3] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit:
- het likken in de nek van die [slachtoffer 2] en/of het trachten te zoenen van die [slachtoffer 2] , en/of
- het meermalen, althans eenmaal aanraken van een borst van die [slachtoffer 2] , en/of
- het likken en/of zoenen in de nek en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of het trachten te zoenen op de mond van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Tilburg [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] (hard) te krabben aan een borst, en/of
- die [slachtoffer 1] (hard) te krabben en/of (hard) vast te pakken aan een (boven)been en/of aan een elleboog,
waardoor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] pijn heeft/hebben ondervonden en/of letsel heeft/hebben bekomen;
3.
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Tilburg in een woning en/of in/op een erf, gelegen aan de [adres 2] , aldaar bij een ander, te weten bij [benadeelde] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een gsm (iPhone 6), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] , toebehoort, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Tilburg , met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2] 2002) en [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 3] 2001), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het likken in de nek van die [slachtoffer 2] en het trachten te zoenen van die [slachtoffer 2] , en
- het aanraken van een borst van die [slachtoffer 2] , en
- het likken en zoenen in de nek en in het gezicht van die [slachtoffer 1] en het trachten te zoenen op de mond van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 13 augustus 2016 te Tilburg [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] te krabben aan een borst, en
- die [slachtoffer 1] te krabben en vast te pakken aan een (boven)been en aan een elleboog,
waardoor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] pijn hebben ondervonden en letsel hebben bekomen;
3.
hij op 13 augustus 2016 te Tilburg in een woning, gelegen aan de [adres 2] , aldaar bij een ander, te weten bij [benadeelde] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op 13 augustus 2016 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een gsm (iPhone 6), die aan [slachtoffer 1] toebehoort, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, team Zeden, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , recherche assistente, proces-verbaalnummers 2016210995 en 2016211003 (onderzoek ZBRBC00 MOSJOEN), gesloten op 23 maart 2017, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 144. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2016, dossierpagina 62 tot en met 64, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 13 augustus 2016 omstreeks 04.15 uur reed ik, verbalisant [verbalisant 2] , samen met collega [verbalisant 3] , over de Willem de Rijkestraat te Tilburg . (…) Ik zag twee meiden staan van ongeveer 15 jaar oud en een aantal oudere mannen. Ik zag en hoorde dat de meiden hard huilden. (…) Ik heb een aantal keer gevraagd of ze het wilden vertellen. Ik zag telkens dat de meiden opnieuw in tranen uitbarsten toen ze wilden vertellen wat er was gebeurd. Vervolgens heb ik de identiteit van de meiden gevraagd. De kleinste van de twee gaf op te zijn [slachtoffer 2] , [geboortedag 2] 2002 en de grootste van de twee gaf op te zijn [slachtoffer 1] .
Ik heb vervolgens nogmaals gevraagd wat er was gebeurd. (…) In het café hebben ze de hele avond gepraat met ene [verdachte] . [verdachte] was uitgenodigd om bij de opening van het café te zijn. [verdachte] heeft een kapperszaak naast het café en daarom was hij uitgenodigd. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [verdachte] hebben bijna de hele avond buiten achter het café gezeten. (…) Op een gegeven moment is [slachtoffer 2] naar de wc gegaan en toen heeft [verdachte] [slachtoffer 1] proberen te zoenen. Dit wilde [slachtoffer 1] niet en toen heeft zij [verdachte] weggeduwd. Vervolgens heeft [verdachte] het gezicht en de nek van [slachtoffer 1] gelikt. Vervolgens is [slachtoffer 2] teruggekomen en is [slachtoffer 1] daarna naar de wc gegaan en heeft [verdachte] hetzelfde bij [slachtoffer 2] gedaan. [verdachte] wilde [slachtoffer 2] zoenen, maar dit wilde [slachtoffer 2] niet. Vervolgens heeft [verdachte] ook het gezicht van [slachtoffer 2] gelikt, terwijl [slachtoffer 2] dat niet wilde. Op een gegeven moment wilden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar huis en zijn ze naar huis gebracht. (…) Ze zijn vervolgens naar boven gegaan en toen werd [slachtoffer 2] een aantal keer gebeld door haar vader. Althans op het scherm stond dat het haar vader was maar toen [slachtoffer 2] opnam bleek het [verdachte] te zijn die de telefoon van haar vader had. [verdachte] heeft een aantal keer gebeld. (…)
Vervolgens hoorde ik de meiden zeggen dat ze boven op hun slaapkamer, aan de voorzijde van de woning, stonden om te kleden. Ze wilden naar bed. De meiden stonden met ontbloot bovenlijf toen ze iemand de woning in hoorden komen. Vervolgens stond [verdachte] op de slaapkamer. De meiden zijn toen onder de deken gaan liggen en zijn gaan schreeuwen. De meiden zeggen dat er een worsteling op de slaapkamer is ontstaan waarbij [verdachte] hen heeft geduwd en hard heeft gekrabd. Ik zag dat er boven de linkerborst van [slachtoffer 2] rode, verse krassen stonden. Ik zag dat er op beide bovenbenen van [slachtoffer 1] rode verse krassen stonden. Ik zag boven de borst van [slachtoffer 2] krassen van ongeveer 10 a 15 centimeter. Ik zag dat de krassen op de benen van [slachtoffer 1] veel groter waren. Ik schat ongeveer 30 centimeter. (…)
Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat ze 112 wilde bellen en dat [verdachte] toen haar telefoon heeft afgepakt en deze vervolgens hard op de grond heeft gegooid. Ik zag dat [slachtoffer 1] haar telefoon liet zien. (…) Ik zag dat het scherm kleine barsten had. Ik zag, toen [slachtoffer 1] haar telefoon liet oplichten, dat er door het hele scherm strepen zaten. Ik zag dat je niet meer normaal de tekst kon lezen. Ik zag sowieso niets op een normale manier op het scherm. (…) Vervolgens ben ik, verbalisant, samen met collega [verbalisant 3] naar de woning gereden waar het incident heeft plaatsgevonden. Dit betrof [adres 2] . (…) Onder het dakraam was een houten plaat bevestigd. Op deze plaats waren afdrukken te zien. (…) Ik ben vervolgens in de tuin gaan kijken. Ik ben op een kliko gaan staan en heb zo op het plat dak van de aanbouw gekeken. Ik zag meerdere, dezelfde, schoenafdrukken staan. Ik zag dat dit motief uit kleine, vierkante blokjes bestond. Ik zag dat de afdrukken vanaf de rand van het dak richting het dakraam gingen. Ik zag een spoor richting het dakraam. Ik zag geen spoor terug. (…) Ik zag op de kliko, welke naast de poort stond, een schoenspoor. Ik zag hetzelfde motief als het motief welke ik op het platdak zag. Ik heb vervolgens aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gevraagd wat zij wisten over [verdachte] . (…) Ik hoorde ze zeggen dat hij een eigen kapperszaak heeft aan het [straatnaam] te Tilburg .

2. Het proces-verbaal aangifte d.d. 13 augustus 2016, dossierpagina 35 tot en met 36, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

Plaats delict: [adres 2]
Ik wil aangifte doen wegens aanranding, vernieling en mishandeling. Ik heb niemand toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.

3. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 16 augustus 2016, dossierpagina 37 tot en met 38, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

Op 16 augustus 2016 hoorde ik als aangeefster: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2001.
(…)
Verklaring aangeefster:
(…) Op 13 augustus 2016 was ik samen met [slachtoffer 2] bij de opening van het café [café] van de ouders van [slachtoffer 2] . Het was die nacht de opening. Ik heb met [slachtoffer 2] en [verdachte] , welke ook uitgenodigd was, achter op de plaats van het café gezeten. (…) Op een gegeven moment ging [slachtoffer 2] naar het toilet en heeft [verdachte] mij proberen te zoenen. Ik wilde dit niet en heb mij weggedraaid. [verdachte] heeft mij vervolgens in mijn nek en gezicht gelikt. Later ging ik naar het toilet en ik heb van [slachtoffer 2] gehoord dat hij bij haar hetzelfde heeft gedaan. Omstreeks 02:30/03:00 uur wilden [slachtoffer 2] en ik naar huis. Wij zijn afgezet door mijn vader. Op een gegeven moment werd [slachtoffer 2] gebeld door haar vader. Toen zij haar telefoon opnam, bleek het niet haar vader te zijn maar hoorden wij de stem van [verdachte] . Hij wilde naar ons toe komen. (…) Wij wilden dit niet dus wij hebben de deur niet opengemaakt. Op een gegeven moment stond [verdachte] in de slaapkamer van [slachtoffer 2] . (…) Wij waren ons aan het omkleden om naar bed te gaan en wij stonden met ontbloot bovenlijf. Vervolgens zag ik dat [verdachte] zijn nektas afdeed, zijn schoenen uitdeed en zijn broek open wilde maken. Toen hij dit had gedaan is hij in bed gaan liggen. (…) Ik heb vervolgens mijn vader gebeld, maar die nam niet op. Daarna heb ik zijn vriendin opgebeld welke wel opnam. Die gaf aan dat ze er gelijk aankwamen. [verdachte] dacht dat ik 112 aan het bellen was en pakte mij eerst bij mijn been vast en daarna bij mijn elleboog. (…) Ik heb hier nog steeds een blauwe plek van. Toen [verdachte] mijn elleboog pakte, pakte hij mijn telefoon af (…). [verdachte] zei dat ik mijn telefoon terug kon krijgen en gooide mijn telefoon vervolgens hard weg. (…) Vervolgens is [verdachte] opgestaan en weggegaan. Wij hebben ons vervolgens op de badkamer opgesloten omdat wij zo bang waren. De telefoon die [verdachte] kapot heeft gegooid betreft een iPhone 6. De telefoon heeft mijn vader voor mij gekocht en kostte 500 euro. Mijn telefoon doet het nog steeds niet (…). Toen ik mijn telefoon opraapte, zag ik dat er allemaal kleine streepjes door het scherm liepen. Dit was daarvoor niet zo. Ik kon op dat moment niets meer met mijn telefoon doen. Ik kon ook niet gebeld worden, ik kon in ieder geval niet opnemen. (…)

4. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 25 augustus 2016, dossierpagina 39 tot en met 48, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :

Deze aanvullende verklaring werd zoveel mogelijk woordelijk uitgewerkt in vraag- en antwoordvorm.
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangeefster
O: Betreft opmerking verbalisanten
(…)
V: Van welke strafbare feiten heb je aangifte gedaan?
A: Dat hij mijn telefoon kapot had gemaakt. Inbreken door het zolderraam en dat hij mij had aangeraakt.
V: Welke handelingen heeft hij bij jou gedaan?
A: Buiten heeft hij mijn nek gelikt en probeerde hij mij te zoenen. (…) In mijn huis
(het hof begrijpt: het huis van [slachtoffer 2] )heeft hij mij bij mijn enkels gepakt en heeft hij krassen op mijn bovenbenen gemaakt.
V: Wat heb jij gezien aan handelingen die hij bij [slachtoffer 2] had gedaan?
A: Dat hij [slachtoffer 2] bij haar borst vastgreep. (…)
V: Je vertelde ook dat je dingen had gehoord.
A: [slachtoffer 2] vertelde tegen mij dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te zoenen. (…)
V: Wanneer heb je dat van [slachtoffer 2] gehoord?
A: We waren nog buiten in de tuin bij het café. Ik typte op mijn telefoon “Hij
probeerde mij net te zoenen.” Ik liet dit aan [slachtoffer 2] lezen. [slachtoffer 2] zei dat hij
dat ook bij haar deed.
(…)
V: Hoe is dat zoenen gegaan?
A: Wij zaten in de tuin achter het café. [slachtoffer 2] ging weg. (…) Hij bukte voorover naar mij. Hij zei woorden als schatje, lieverd. Vervolgens kuste hij mij links in mijn nek. Hij wilde naar mijn mond gaan. (…)
V: Wat wilde hij bij je mond doen?
A: Hij ging vanaf mijn nek langzaam via kusjes op mijn wang naar mijn mond. Hij probeerde zijn tong in mijn mond te doen maar dat lukte niet want ik hield mijn tanden en lippen op elkaar.
V: Wat vond je van [verdachte] ?
A: (…) Hij vertelde over zijn kapperszaak en over zijn neefjes.
V: Kende [slachtoffer 2] hem al eerder?
A: [slachtoffer 2] niet, maar haar broertje en haar zus gingen naar die kapper. Zijn neefjes wonen naast hun.
A: (…) We kregen een telefoontje van de mobiele telefoon van de vader van [slachtoffer 2] . We namen op en kregen [verdachte] aan de lijn. (…) Hij belde meerdere malen. (…) Ook hadden we een paar keer het raam opengedaan om te vragen wat hij aan de deur deed. Tegen [verdachte] had ik door het raam gezegd dat hij terug moest naar het café en de telefoon terug moest geven. Op een gegeven moment heb ik het raam dicht gedaan. (…)

5. Het proces-verbaal aangifte d.d. 13 augustus 2016, dossierpagina 16 tot en met 17, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :

Plaats delict: [adres 2]
Ik wil aangifte doen wegens aanranding, huisvredebreuk en mishandeling. Ik heb niemand toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.

6. Het proces verbaal van verhoor aangeefster d.d. 24 augustus 2016, dossierpagina 18 tot en met 30, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :

Deze aanvullende verklaring werd zo veel mogelijk woordelijk uitgewerkt in vraag- en antwoordvorm.
(…)
(het hof begrijpt V:)Wat is er gebeurd?
(het hof begrijpt A:)Mijn vader heeft een café geopend en die man, [verdachte] , was dus mijn vaders en mijn broertjes kapper. Die kapperszaak zat ook achter om de hoek bij mij vader. Papa heeft hem gevraagd of hij ook wilde komen. Ik en [slachtoffer 1] zijn buiten in de tuin gaan zitten tijdens het feest en zijn daar muziek gaan luisteren. Op een gegeven moment kwam [verdachte] om te roken. (…) Op een gegeven moment ging [slachtoffer 1] naar de wc. Toen probeerde hij mij te zoenen en heeft hij mijn in mijn nek gelikt. (…) Op een gegeven moment waren we moe. We wilden naar huis. (…) Op een gegeven moment gingen we naar boven. We gingen ons toen omkleden. Ik zag dat we al zes keer gebeld waren op de telefoon van mijn vader. Dat bleek dus die man, [verdachte] , te zijn. Ik nam namelijk op met: ‘hoi pap’. Toen hoorde ik die stem. Hij vroeg of wij kwamen. Hij stond voor de deur. We hebben toen het raam geopend en gezegd dat hij ons met rust moest laten. Daarna hebben we het raam weer dicht gedaan. (…)
Toen gingen we wel echt omkleden om te gaan slapen. Op een gegeven moment hoorde ik een deur. (…) Het bleek dus die man te zijn. [slachtoffer 1] had alleen een string aan. Ik had alleen een slaapbroekje aan en geen BH. Daardoor gingen we op bed zitten en hebben we de dekens om ons heen gedaan. Ik zag dat hij zijn schoenen had uitgedaan en zijn nektasje had afgedaan. Ik zag dat hij de knoop van zijn broek open deed waardoor de broek op zijn heupen kwam. Ik weet ook wat voor onderbroek hij aan had. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei ‘ga weg, ga weg’. Hij zei ons dat hij niet weg ging omdat hij mij alleen moest spreken. (…) Hij had [slachtoffer 1] bij haar bovenbenen gepakt. Toen had hij mij bij mijn tiet vastgepakt (aangeefster wijst naar linkerbovenkant van
(het hof begrijpt: haar)borst). Daar had ik plekken van gekregen. (…) Toen pakte hij de telefoon en die gooide hij weg tegen de muur.
(het hof begrijpt V:)Je zei, hij probeerde mij te zoenen.
(het hof begrijpt A:)Ja, dat was voor het likken. Hij hield zijn hand in mijn nek. Hij deed toen mijn hoofd dichterbij zijn hoofd en hij wilde mij zoenen. Ik zei toen nee en wende mijn
hoofd van zijn hoofd af.

7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 13 september 2016, dossierpagina 52 tot en met 57, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :

Deze verklaring werd zo veel mogelijk woordelijk uitgewerkt in vraag- en antwoordvorm.
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
O: Opmerking verbalisanten
(…)
V: Vertel eens over 12 op 13 augustus 2016?
A: Toen hadden we de opening van de zaak, het eetcafé de [café] . (…) Op een gegeven moment vroeg [verdachte] aan mij of hij even kon bellen met mijn telefoon. [verdachte] is de kapper. Ik heb hem mijn telefoon gegeven. Ik zag hem naar buiten lopen en ik vond daar niets vreemds aan met die muziek binnen. Het duurde meer dan 20 minuten en ik vond het lang duren. Ik ging buiten kijken en ik zag [verdachte] nergens. Ik dacht: ‘oh, nou ben ik mijn telefoon kwijt’. Ik denk zo na een half uur, 40 minuten kwam [verdachte] weer terug en gaf mijn telefoon terug. (…)

8. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 23 februari 2022, voor zover inhoudende:

Ik heb sinds 2015 een eigen kapperszaak.

9. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 september 2016, dossierpagina 50 tot en met 51, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :

Ik doe aangifte van huisvredebreuk/insluiping. Ik ben rechthebbende op de woning op het adres [adres 2] , welke woning bij mij als zodanig in gebruik is. Er is een persoon zonder toestemming te hebben in mijn woning geweest.
Bewijsoverwegingen
In de avond van 12 op 13 augustus 2016 heeft de opening van café [café] in Tilburg plaatsgevonden. [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2002, en [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2001, zijn bij die opening aanwezig geweest. Café [café] is het café van de vader van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben die avond in de tuin van het café gezeten met een man. Toen [slachtoffer 2] naar het toilet was heeft de man [slachtoffer 1] in haar nek gekust, haar kusjes op haar wang gegeven en is zo richting haar mond gegaan. Vervolgens probeerde hij zijn tong in haar mond te doen. [slachtoffer 1] hield haar lippen en haar mond dicht en heeft hem gezegd dat hij te ver ging. De man heeft tijdens het feest ook, toen [slachtoffer 1] even weg was, in de nek van [slachtoffer 2] gelikt en hij heeft haar proberen te zoenen waarbij hij haar hoofd dichterbij zijn hoofd heeft gebracht.
De meisjes zijn vervolgens naar het huis van [benadeelde] , de moeder van [slachtoffer 2] , in Tilburg gebracht. Toen zij daar waren werd [slachtoffer 2] een aantal keren gebeld door het telefoonnummer van haar vader, [getuige] . Toen zij opnam hoorde zij echter niet de stem van haar vader, maar die van de man. Zij herkende de stem van de man met wie zij en [slachtoffer 1] eerder die avond in de tuin hadden gezeten. De vader van [slachtoffer 2] , [getuige] , had die avond zijn telefoon uitgeleend aan de man. De man vroeg aan [slachtoffer 2] waar zij was en zij heeft hem verteld dat ze thuis was. Zij hoorde toen een dubbel geluid en realiseerde zich daardoor dat de man bij haar voor de deur stond. [slachtoffer 2] heeft toen uit het raam tegen de man gezegd dat hij hen met rust moest laten. [slachtoffer 2] heeft vervolgens het raam dichtgedaan en het rolluik gesloten. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich vervolgens aan het omkleden waren om te gaan slapen hoorden zij iemand de woning in komen en stond de man ineens in de slaapkamer. Zij stonden op dat moment met ontbloot bovenlijf. Ze gingen onder de dekens liggen en schreeuwden. De man deed zijn nektas af, deed zijn schoenen uit en maakte zijn broek open. Vervolgens is hij bij de meisjes in bed gaan liggen. [slachtoffer 1] heeft hem gezegd dat hij weg moest gaan. De man heeft toen [slachtoffer 2] bij haar borst gepakt en gekrabd. Toen [slachtoffer 1] met haar mobiele telefoon probeerde te bellen, pakte de man haar aan haar been en elleboog en maakte (daarbij) krassen. De man pakte vervolgens haar telefoon en gooide die hard weg tegen de muur, waardoor er barsten in het scherm van de telefoon zijn gekomen.
De politie heeft geconstateerd dat op het dak van de aanbouw van de woning schoenafdrukken zichtbaar waren vanaf de rand van het dak richting het dakraam en dat er schoenafdrukken op de kliko te zien waren. Ook heeft de politie waargenomen dat boven op de linkerborst van [slachtoffer 2] rode, verse krassen stonden en dat op de benen van [slachtoffer 1] krassen aanwezig waren.
Identiteit van de man
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd – kort gezegd – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die deze feiten heeft begaan. Zo is er geen technisch onderzoek gedaan, zijn beide aangeefsters nooit geconfronteerd met een foto van de verdachte en – hoewel beide aangeefsters hebben verklaard dat de man [verdachte] heette en kapper was – kenden beide aangeefsters de verdachte niet en hadden zij hem nooit eerder gezien.
Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
Uit de vorenbedoelde bewijsmiddelen volgt dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij samen bij de opening van het café van de vader van [slachtoffer 2] , café De [café] , waren en dat zij daar met [verdachte] in de tuin hebben gezeten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij [verdachte] bij de opening van Café [café] hebben leren kennen en dat [verdachte] een kapperszaak had achter het café. Getuige [getuige] – de vader van [slachtoffer 2] – heeft verklaard dat hij [verdachte] , de kapper om de hoek waar hij en zijn zoontje altijd naartoe gingen, ook had uitgenodigd. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij de avond van de opening zijn telefoon had uitgeleend aan [verdachte] , dat [verdachte] met die telefoon naar buiten is gelopen en dat hij vervolgens ongeveer een half uur, 40 minuten weg is gebleven. De verklaring van [getuige] ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij die avond, toen zij en [slachtoffer 1] thuis waren, met het nummer van haar vader werden gebeld door de man met wie zij in de tuin hadden gezeten. Gelet op het voorgaande heeft het hof geen enkele twijfel dat de verdachte degene is geweest die de bewezenverklaarde handelingen heeft gepleegd.
Het hof verwerpt het primaire verweer van de verdachte.
Feit 1
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1, eerste en derde gedachtestreepje, ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor deze specifieke gedragingen, nu alleen [slachtoffer 2] over het eerste gedachtestreepje heeft verklaard en alleen [slachtoffer 1] over het derde gedachtestreepje. In het dossier is overigens geen steunbewijs te vinden voor deze verklaringen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt dat de verdediging een beroep heeft willen doen op het voorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Wat betreft het bewijs in zedenzaken is niet vereist dat de ontucht zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever maar op specifieke punten voldoende bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Het hof stelt dienaangaande vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 1] met betrekking tot handelingen zoals onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegd steun vinden in andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 1] heeft voorts niet alleen verklaard over wat haar is overkomen, maar ook dat zij dat op haar telefoon had getypt en aan [slachtoffer 2] had laten lezen waarna [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat haar hetzelfde was overkomen. Zij wisten dus over en weer van elkaar wat hen was overkomen. Zij hebben vervolgens ’s nachts samen aan verbalisant [verbalisant 2] verklaard wat hen was overkomen. Beide verklaringen vinden tevens steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van getuige [getuige] . Reeds om die reden is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift. Immers, zoals hiervoor voorop is gesteld, heeft het bewijsminimumvoorschrift enkel betrekking op de gehele tenlastelegging en is niet vereist dat elk onderdeel daarvan in ander bewijsmateriaal steun vindt. Daar komt bij dat de modus operandi in beide gevallen hetzelfde is: de verdachte heeft in beide gevallen de meisjes onverhoeds proberen te zoenen toen één van beide even weg was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de onder 1, eerste en derde gedachtestreepje, tenlastegelegde gedragingen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen, zodat zich in onderhavige zaak niet de situatie van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoet.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste en derde gedachtestreepje, tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Anders dan de rechtbank komt het hof voorts wel tot een bewezenverklaring voor het trachten te zoenen, nu het ontuchtige karakter van die gedragingen uit de bewijsmiddelen blijkt.
Feit 2 tot en met 4
Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling,

meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman primair bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Subsidiair heeft hij verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet overschrijdt, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf.
Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat normaal gesproken, mede op grond van de LOVS-oriëntatiepunten, voor de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten een geldboete wordt opgelegd. Ook in samenhang zou dit, bij bewezenverklaring van de vier feiten, niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moeten leiden van een langere duur dan de verdachte tot op heden in voorarrest heeft gezeten. Daar komt bij dat een gevangenisstraf voor de verdachte nadelig zou uitpakken, nu hij zijn kapperszaak in dat geval zal moeten sluiten, niet meer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen en niet meer voor zijn kinderen kan zorgen. Ten slotte is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft op de feestavond beide meisjes in de nek gelikt en proberen te zoenen. Toen de meisjes naar huis waren gegaan heeft hij de telefoon van de vader van [slachtoffer 2] geleend en heeft hij haar gebeld en is hij naar het huis gegaan waar de meisjes op dat moment waren. Hoewel de meisjes hem toen vertelden dat hij hen met rust moest laten, is verdachte via een kliko op het dak geklommen en is hij vervolgens via het dakraam naar binnen gegaan. Hij stond ineens in de slaapkamer van [slachtoffer 2] , waar zij en [slachtoffer 1] zich op dat moment aan het omkleden waren. De verdachte heeft zijn nektasje afgedaan, zijn schoenen uitgetrokken, de knoop van zijn broek los gedaan en is bij de meisjes in bed komen liggen. Daar heeft hij [slachtoffer 2] betast aan haar borst en heeft hij beide meisjes mishandeld door aan het been en de elleboog van [slachtoffer 1] te krabben en [slachtoffer 2] op de borst te krabben. Toen de verdachte zag dat [slachtoffer 1] iemand probeerde te bellen heeft hij haar telefoon tegen de muur gegooid en is hij uiteindelijk weggegaan. Deze situatie moet voor beide meisjes zeer beangstigend zijn geweest.
Het behoeft geen betoog dat de hiervoor genoemde ontuchtige handelingen en de mishandeling van een minderjarige zeer nadelige gevolgen kunnen hebben in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade bij het slachtoffer van een dergelijk misdrijven en dit slachtoffer hierdoor ernstig kan worden geschaad in de verdere ontwikkeling, met name op seksueel en sociaal-emotioneel gebied. Het feit dat een deel van deze feiten zich heeft afgespeeld in de woning die hij is binnengedrongen en in de slaapkamer van [slachtoffer 2] , bij uitstek een plek waar beide meisjes zich veilig moeten kunnen voelen, rekent het hof de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft met zijn handelswijze, zeker door het samenstel van deze gedragingen, een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers en hij heeft geen aandacht gehad voor de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de destijds veertienjarige slachtoffers. Ook rekent het hof de verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. De verdachte heeft zich immers bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en heeft later ter terechtzitting verklaard dat hij het zich niet meer kon herinneren.
Beide meisjes hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hoe veel impact deze feiten hebben gehad op hun leven en nog steeds hebben. Zo hebben zij allebei professionele hulp gekregen en hebben zij last (gehad) van angsten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch lang geleden, te weten in 2006, onherroepelijk is veroordeeld voor medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het hof heeft rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De persoonlijke omstandigheden die de verdediging heeft aangevoerd doen daar niet aan af. Voorts is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en de straf die door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd geen recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden bij het bewezenverklaarde.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Op 1 november 2016 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 13 juni 2018 bij verstek, en dus binnen de redelijke termijn, vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 26 juni 2018 hoger beroep ingesteld, en heeft het hof op 10 februari 2020, wederom binnen de redelijke termijn, arrest gewezen en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde op de bestaande dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan. Tegen dat arrest is cassatie ingesteld, welk cassatieberoep op 26 januari 2021 niet-ontvankelijk is verklaard nu de beslissing waartegen beroep is ingesteld geen einduitspraak was.
Vervolgens is op 9 maart 2022 wederom vonnis gewezen door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Tegen dit vonnis van 9 maart 2022 is namens de verdachte op 23 maart 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 19 juni 2023 arrest.
Het hof stelt vast dat sinds de inverzekeringstelling van de verdachte een periode van 6 jaren en ruim 7 maanden is verstreken en leidt uit het bovenstaande af dat het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden; de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt 2 jaren en iets meer dan 7 maanden. Deze overschrijding is gedeeltelijk te wijten aan het namens de verdachte ingestelde cassatieberoep, welk cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard. Ook is de behandeling van de zaak in hoger beroep tweemaal met enkele maanden uitgesteld op verzoek van verdachte. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding niet geheel voor rekening van het openbaar ministerie dient te komen.
Het hof zal de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn matigen. Het hof zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan el de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele vergoeding.
De benadeelde partij heeft de gehele vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Primair heeft de verdediging zich, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De verdediging heeft zich subsidiair, in geval van bewezenverklaring van de feiten, ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat en dat dit aan de verdachte is toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt en voldoende is onderbouwd. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor haar zoals uit de stukken blijkt, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016, zijnde de dag waarop de bewezenverklaarde feiten zich hebben voorgedaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016, zijnde de dag waarop de bewezenverklaarde feiten zich hebben voorgedaan, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00, bestaande uit een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele vergoeding.
De benadeelde partij heeft de gehele vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Primair heeft de verdediging zich, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De verdediging heeft zich subsidiair, in geval van bewezenverklaring van de feiten, ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schade heeft de raadsman geconcludeerd tot matiging van deze vordering tot een bedrag van € 100,00.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden ten aanzien van de iPhone 6. Hoewel aangeefster bij haar aangifte in augustus 2016 heeft verklaard dat zij de telefoon recent had verkregen en dat er € 500,00 voor de telefoon was betaald, zal het hof, nu deze vordering verder niet is onderbouwd, de schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,00 begroten. Het hof zal de vordering dan ook toewijzen tot dit bedrag en de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat en dat dit aan de verdachte is toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt en voldoende is onderbouwd. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor haar zoals uit de stukken blijkt, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016, zijnde de dag waarop de bewezenverklaarde feiten zich hebben voorgedaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.250,00, bestaande uit een bedrag van € 250,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 138, 247, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 2016;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 augustus 2016.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. B.F.M. Klappe en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 19 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.