ECLI:NL:GHSHE:2023:3407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
20-002612-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en veroordeling voor opzetheling van een motorscooter met oplegging van een taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een motorscooter en kreeg een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit voor de diefstal, terwijl de advocaat-generaal een zwaardere straf eiste voor opzetheling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal, omdat het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat hij de scooter zelf had gestolen. Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de motorscooter, omdat hij deze had verworven terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte heeft verklaard de scooter van een onbekende man te hebben gekocht, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig gezien de omstandigheden van de aankoop. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 4.256,25, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook proceskosten aan de verdachte opgelegd en een schadevergoedingsmaatregel ingesteld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002612-22
Uitspraak : 9 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 14 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-186316-22 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal’, en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 uren hechtenis, met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. In het overige gedeelte van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.284,55, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair is verzocht de vordering af te wijzen, nu de gevorderde schade geen rechtstreeks gevolg is van het handelen van de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 23 juli 2022 te Tilburg een motor(scooter) (merk: Piaggio, type: Vespa Gts, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
subsidiairhij op of omstreeks 23 juli 2022 te Tilburg en/of Bavel , een motor(scooter) (merk: Piaggio, type: Vespa Gts, kenteken: [kenteken] ), althans een goed, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de primair tenlastegelegde diefstal heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 23 juli 2022 werd door [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal van zijn motorscooter (merk: Piaggio, type: Vespa Gts, kenteken: [kenteken] ), welke motorscooter tussen 22 juli 2022 20.30 uur en 23 juli 2022 15.00 uur werd weggenomen uit parkeergarage [locatie] in Tilburg . Op camerabeelden van die parkeergarage is te zien dat de verdachte op 23 juli 2022 aldaar omstreeks 05.21 uur op de motorscooter wegrijdt.
Het hof is echter van oordeel dat het bewijs dat de verdachte de motorscooter zelf heeft gestolen tekort schiet. Het enkele feit dat de verdachte met de scooter uit de parkeergarage is weggereden is daartoe onvoldoende. Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2022 te Tilburg en/of Bavel , een motorscooter (merk: Piaggio, type: Vespa Gts, kenteken: [kenteken] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het feit dat de motorscooter een gestolen goed betrof. De verdediging verwijst expliciet naar de verklaring van de verdachte bij de politie, inhoudende dat hij pas later dacht dat de motorscooter wel eens gestolen had kunnen zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 23 juli 2022 met hoge snelheid reed op een motorscooter op de A58 ter hoogte van Tilburg in de richting van Breda , daarbij achtervolgd door politiedienstmotoren die optische en geluidssignalen voerden, en een dienstwagen. De verdachte kwam ter hoogte van de afrit Bavel met de motorscooter ten val tegen de vangrail aan. Op het moment dat de politieambtenaren naar de verdachte toeliepen, stapte de verdachte op de motorscooter en vluchtte hij (wederom) weg. De verdachte reed zodanig hard dat hij kort daarna de bocht miste en op een oprit met grind tot stilstand kwam. De verdachte is hierop aangehouden.
De verdachte heeft op 24 juli 2022 bij de politie verklaard dat hij de motorscooter de dag daarvoor omstreeks 05.00 uur ’s morgens had gekocht van een hem onbekende man, op straat nabij de [locatie] te Tilburg , dat hij de motorscooter zonder papieren heeft gekocht, dat hij voor de sleutel van de motorscooter € 500,00 contant heeft betaald en dat hij niet meer weet hoe de man er uit zag. De verdachte heeft de motorscooter op aanwijzingen van deze man opgehaald op de locatie waar deze gestald stond. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de motorscooter voorafgaand aan de koop niet heeft gezien, de verkoper zou hem slechts een foto van de motorscooter hebben getoond, en dat hij € 300,00 voor de scooter had betaald. Uit het dossier blijkt dat de motorscooter ten tijde van het delict vrijwel nieuw was (bouwjaar 2021 en ongeveer 11.000 kilometer op de teller), waarvan de waarde naar verluid aanzienlijk hoger is dan het door de verdachte betaalde bedrag van € 500,00 respectievelijk € 300,00. De benadeelde partij heeft ter zitting in eerste aanleg naar voren gebracht dat hij bijna € 7.000,00 voor deze motorscooter heeft betaald bij aankoop.
Uit de wijze waarop de verdachte, naar hij heeft verklaard, de motorscooter heeft verworven en voorhanden heeft gekregen, te weten, in de vroege ochtenduren, op straat, van een hem onbekende man, ongezien en zonder papieren, voor een fractie van de nieuwwaarde, en het feit dat de verdachte heeft getracht te vluchten voor de politie, volgt reeds dat de verdachte op het tijdstip van het verkrijgen van het goed, wetenschap, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet, van de criminele herkomst van het goed moet hebben gehad.
In het licht van het vorenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van het feit dat hij een gestolen goed had gekocht, volstrekt ongeloofwaardig.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de motorscooter. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag.
Het hof komt tot de oplegging van een andere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en overweegt daartoe het volgende.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 23 juli 2022 schuldig gemaakt aan opzetheling van een nagenoeg nieuwe motorscooter. De heling van gestolen goederen leidt ertoe dat de plegers van diefstal van die goederen – doorgaans geldelijk – voordeel kunnen trekken uit de door hen gepleegde diefstallen. Heling houdt derhalve de vermogenscriminaliteit in stand, terwijl deze vermogensdelicten leiden tot financiële schade en overlast voor de eigenaren van de weggenomen goederen. Hierbij rekent het hof de verdachte aan dat hij diezelfde dag met hoge snelheid is weggereden voor de politie op diezelfde motorscooter, waarbij – naast zaakschade aan de motorscooter – ook een gevaarlijke verkeerssituatie kon ontstaan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft – ingeval van een first offender – als oriëntatiepunt ter zake van diefstal van een motorscooter (zoals primair ten laste is gelegd) een taakstraf voor de duur van 120 uren. De door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf sluit aan bij dit LOVS-oriëntatiepunt.
Nu het hof opzetheling heeft bewezenverklaard, acht het hof de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.284,55. Deze vordering bestaat uit € 4.256,25 aan deuk- en krasschade aan de motorscooter en € 28,30 aan parkeerkosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
deuk- en krasschade motorscooter
Uit de aangifte van de benadeelde partij en de bij het schadevergoedingsformulier gevoegde offerte van [benadeelde 2] van 27 juli 2022 blijkt dat de motorscooter ten tijde van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte vrijwel nieuw was (bouwjaar 2021 en een kilometerstand van 11.257) en dat de kosten van herstel van de motorscooter € 4.256,25 bedragen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de verdachte op 23 juli 2022 op de motorscooter van de benadeelde partij ten val is gekomen tegen de vangrail. Hiermee staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de schade aan de motorscooter door het handelen van de verdachte is ontstaan.
Gelet op de omstandigheden van dit geval (de opzetheling van de motorscooter, waarna de verdachte met hoge snelheid op de A58 heeft gereden en met de motorscooter ten val is gekomen tegen de vangrail) bestaat er voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.256,25. De verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022, zijnde het moment waarop de schade wordt geacht te zijn ontstaan.
parkeerkosten
Dit deel van de vordering ziet op parkeerkosten die de benadeelde partij zou hebben gemaakt omdat hij geen gebruik kon maken van zijn weggenomen motorscooter. Het hof acht, zonder nadere toelichting die ontbreekt, dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd, en zal de vordering in zoverre afwijzen.
Proceskostenveroordeling
Het hof zal de verdachte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. Deze proceskosten worden tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij berekend op € 126,78, bestaande uit noodzakelijke reis- en verletkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep bij te kunnen wonen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 4.256,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
-
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.256,25 (vierduizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfentwintig cent)ter zake van
materiële schade, te vermeerderenmet de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de
verdachtein de
proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op
€ 126,78 (honderdzesentwintig euro en achtenzeventig cent);
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.256,25 (vierduizend tweehonderdzesenvijftig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt de
duur van de gijzelingop ten hoogste
52 (tweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de materiële schade op 23 juli 2022.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 9 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Riemens en mr. drs. M.C.C. van de Schepop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.