ECLI:NL:GHSHE:2023:3369

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
20-000377-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor diefstal van een personenauto, een Kia Niro, die op 4 mei 2019 in 's-Hertogenbosch was weggenomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en had de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, omdat hij de auto van de benadeelde partij zonder toestemming heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000377-20
Uitspraak : 4 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 29 januari 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-108255-19, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 15-820137-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘diefstal’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] afgewezen. Ten slotte is de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de in de zaak met parketnummer 15-820137-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, welke straf door de politierechter is omgezet in een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 1 maand hechtenis.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, een personenauto (merk: Kia), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 4 mei 2019 te ’s-Hertogenbosch een personenauto (merk: Kia) die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam ’s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2019093803 Z, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier, gesloten d.d. 15 mei 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-211.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 mei 2019, dossierpagina’s 7-10, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde] :
Op 3 mei 2019 omstreeks 17:00 uur kwam ik op de parkeerplaats gelegen bij het appartementencomplex waar ik woon aan de [adres 2] te ’s-Hertogenbosch. Ik parkeerde mijn auto achteruit in een parkeervak. Ik zag dat er direct een zilvergrijze Volkswagen Golf 7 aan kwam die recht voor mijn auto stopte. Hierdoor kon ik mijn auto niet meer verplaatsen. Ik zag drie personen in de Golf. De bijrijder herkende ik direct als zijnde [verdachte] . [verdachte] was een bekende van mij. [verdachte] is van Surinaamse afkomst en komt uit Almere. Zijn volledige naam is volgens mij [verdachte] (fonetisch).
Vervolgens ben ik uitgestapt en naar het park gerend aan de zijkant van de parkeerplaats, aan de achterzijde van mijn auto. Ik zag dat [verdachte] was uitgestapt en richting de voorzijde van de Golf liep. Ik zag hem tot hij aan de bijrijderszijde van de motorkap stond. Ik rende naar het park en keek snel om en zag toen [verdachte] in mijn auto stappen. Ik ben verder gerend en heb niet meer omgekeken. Daarna ben ik heel voorzichtig terug gaan lopen richting de parkeerplaats. Ik zag dat de Golf en mijn auto weg waren.
Mijn auto betreft een leaseauto van het merk Kia, type Niro, blauw van kleur en voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Korte opmerking verbalisantIk, verbalisant [verbalisant 2] , zat naast de aangever op het moment dat zijn vriendin gebeld werd. Ik hoorde haar zeggen dat ze door de telefoon van aangever gebeld werd en ik zag haar de telefoon aan de aangever geven. Ik zag en hoorde dat de aangever op nam en de telefoon aan zijn oor hield. Ik vroeg hem of hij de telefoon op speaker kon zetten zodat ik mee kon luisteren. Ik hoorde een mannenstem met een Surinaams accent spreken. Ik hoorde dat hij zei dat de aangever zijn auto wel terug kon krijgen als hij dat wilde, dan moest hij het geld betalen. Ik hoorde hem zeggen dat als aangever zijn auto wilde hij hem wist te vinden. De man aan de telefoon herhaalde deze boodschap enkele malen in diverse bewoordingen waarna hij de verbinding verbrak.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2019, dossierpagina 18, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 4 mei 2019 hoorden wij dat collega [verbalisant 5] achter een Kia reed, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en dat deze op 3 mei 2019 was weggenomen door de bestuurders van de Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken 2] . Wij hoorden dat collega [verbalisant 5] achter ons reed op de A2 en zagen dat de Kia ons voorbij reed en hierbij afslag Kerkdriel wilde nemen. Wij zagen dat collega [verbalisant 5] zijn voertuig voor de Kia tot stilstand bracht waardoor de Kia voor ons dienstvoertuig stil kwam te staan. Wij zagen dat er één persoon in het voertuig zat, dit bleek later de genoemde [verdachte] te zijn.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] .
Voertuig: Personenauto, Kia Niro, kleur blauw, Nederland, kenteken [kenteken 1] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2019 met foto’s, dossierpagina’s 30- 36, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb de camerabeelden gevorderd, bekeken en beschreven. Ik heb in totaal drie bestanden gekregen.
Ik zag dat de camerabeelden VID-20190509-WA0002 waren gemaakt op 2019-05-03 16:48:45 uur. Ik zag dat er verschillende voertuigen stonden geparkeerd. Ik zag dat er op 0:35 seconden een voertuig vanuit links in de hoek het beeld in kwam rijden. Ik zag dat het beeld inzoomde en dat het voertuig vermoedelijk een lichtkleurige Volkswagen Golf betrof. Ik zag dat het voertuig vervolgens links achteruit in parkeerde. Ik zag dat het beeld weer uitzoomde en dat het voertuig in de linkerbovenhoek van het beeld parkeerde.
Ik zag dat de camerabeelden VID-20190509-WA0003 waren gemaakt op 2019-05-03 17:19:22 uur. Ik zag dat er verschillende voertuigen waren geparkeerd. Ik zag dat er op 0:07 seconden een blauwe auto de parkeerplaats op kwam rijden. Ik zag dat het blauwe voertuig naar onder in het camerabeeld reed en achteruit in parkeerde. Ik zag dat op 00:32 seconden de witte Volkswagen begon te rijden in de richting van de blauwe inparkerende auto. Ik zag dat de Volkswagen tot stilstand kwam voor de ingeparkeerde blauwe auto. Ik zag dat de blauwe auto zo het parkeervak niet meer zou kunnen verlaten. Ik zag dat op 00:45 seconden het voertuig vooruit reed en tegen de lichtkleurige Volkswagen aanreed. Ik zag dat tegelijk de bestuurdersportier opende en dat de bestuurder meteen uitstapte en begon te rennen uit de richting van de lichtkleurige Volkswagen vandaan bovenin het camerabeeld uit. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen uitstapte en in de richting van de bestuurdersportier van de blauwe auto liep, instapte en achteruit reed. Ik zag dat er twee andere personen waarschijnlijk vanuit de Volkswagen in beeld kwamen lopen en in dezelfde richting van de persoon die uit de blauwe auto rende liepen. Ik zag dat de twee personen omdraaiden. Ik zag dat ze in de richting van de Volkswagen liepen en instapten. Ik zag dat de portier van de blauwe auto opende en weer sloot. Ik zag dat de Volkswagen vooruit wegreed. Ik zag dat de blauwe auto vanuit het parkeervak linksaf wegreed. Ik zag dat de blauwe auto linksaf de parkeerplaats afreed. Ik zag dat de Volkswagen achter de blauwe auto aanreed.
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 mei 2019, dossierpagina’s 75-78, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte] :
Opmerking verbalisant: Het verhoor werd middels de vraag-antwoord methode verwerkt. De vraag van de verbalisant wordt aangeduid met V:
Het antwoord van de verdachte wordt aangeduid met A:
V: Waar was jij gisteren 3 mei
(het hof begrijpt: 3 mei 2019)tussen 17:00 uur en 17:30 uur?
A: Ik was met mijn neef en een vriend.
V: Hoe heten zij?
A: [verdachte] is mijn neef. De vriend ken ik niet.
V: Waarom waren jullie in Den Bosch?
A: Omdat mijn neef geld kwam ophalen bij een jongen die bij hem in het krijt stond.
V: Bij wie moest er geld opgehaald worden?
A: Dat was de jongen die een blauwe Kia auto had.
V: Wat is er gebeurd dat jij nu op het politiebureau zit?
A: Gisteren toen wij in Den Bosch aankwamen zijn we naar de jongen gegaan welke geld was verschuldigd aan mijn neef. Wij hadden de auto geparkeerd en de jongen die in de
Kia reed, reed tegen de auto aan waar wij in zaten. De jongen van de Kia rende weg.
V: Wat is er daarna gebeurd?
A: Ik ben de Golf ingestapt en mijn neef in de Kia.
V: Waarom nam je neef de Kia mee?
A: De neef had de Kia meegenomen omdat hij nog geld kreeg van de jongen. De jongen is mijn neef nog geld verschuldigd.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 mei 2019, dossierpagina’s 105-109, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wat is er op 3 mei 2019 voorgevallen?
A: Ik was in buurt waar [benadeelde] woont. Ik zag [benadeelde] achteruit inparkeren. Wij reden voor hem langs om naast hem te parkeren. Ik zag dat de bestuurder uit de auto stapte en wegrende. Ik herkende hem als [benadeelde] .
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 mei 2019, dossierpagina’s 110-113, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Gisteren verklaarde jij dat er een aanrijding was ontstaan door [benadeelde] . Hij rijdt met de
Kia tegen jullie aan. Hij rent weg en jij stapt in de Kia.
A: Ik ben weggereden over de Vlijmenseweg richting Vlijmen.
V: Je neemt de Kia mee met daarin spullen van de aangever. Je gaat dan met de aangever
bellen dat je je geld wil hebben en dat hij dan zijn Kia terug krijgt. Wat vind je daar zelf
van?
A: Ik wilde het regelen met hem.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd. Primair is bepleit dat het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening aan de hand van de feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld. Er zijn contra-indicaties die aanwijzing geven dat de verdachte dit oogmerk uitdrukkelijk niet heeft gehad. Vanaf het moment dat de auto beschikbaar werd gemaakt door aangever [benadeelde] , doordat hij deze achterliet met de sleutel erin, heeft de verdachte steeds de moeite genomen om de auto bij aangever terug te brengen. De verdachte heeft in een korte tijd beslissingen moeten nemen en hield de auto niet voor zichzelf, maar hij hield deze voor aangever [benadeelde] . Het beschikken over de auto heeft erg kort geduurd en de verdachte heeft zich gedragen als een normale bruiklener gewoonlijk doet. Dat hij daar geen toestemming voor heeft gehad maakt dat niet anders.
Subsidiair is bepleit dat het wederrechtelijke karakter niet zonder meer gegeven is, nu de verdachte een beroep op het retentierecht toekomt ex artikel 3:290 van het Burgerlijk Wetboek. Aangever [benadeelde] had immers schulden bij de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte tezamen met twee anderen in een Volkswagen Golf naar de woning van aangever [benadeelde] is gereden, omdat – zo stelt de verdachte – hij nog geld zou krijgen van aangever. Op het moment dat aangever [benadeelde] de parkeerplaats nabij zijn woning op kwam rijden in een (geleasede) blauw Kia Niro en zijn auto daar inparkeerde, reed de verdachte zijn auto voor de Kia zodat deze geen kant meer op kon. Er heeft een (kleine) botsing plaatsgevonden tussen beide auto’s en aangever [benadeelde] is daaropvolgend weggerend terwijl zijn autosleutels nog in de Kia lagen. De verdachte is er vervolgens vandoor gegaan met de auto van aangever. Hij heeft contact gezocht met aangever [benadeelde] en heeft daarbij medegedeeld dat aangever zijn auto wel terug kon krijgen, maar dat hij de verdachte dan geld moest betalen. De verdachte is een dag later rijdend in de auto gezien door de verbalisanten en is aangehouden.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat de verdachte zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dat de wegneming van die auto als voltooid kon gelden op het moment dat de verdachte ervandoor ging met de personenauto van aangever [benadeelde] . Nu de verdachte als heer en meester is gaan beschikken over de personenauto, is het hof van oordeel dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening handelde.
Niet is gebleken dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op het retentierecht.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een personenauto. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar en hij heeft kennelijk enkel gehandeld met het oog op zijn eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder tevens – doch niet recent – voor vermogensdelicten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Uit voornoemd uittreksel blijkt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft kennisgenomen van het door de reclassering opgemaakte ‘afloopbericht toezicht’ d.d. 19 juli 2019 in een andere strafzaak tegen de verdachte onder parketnummer 15-820137-17. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte onvoldoende gemotiveerd bleek te zijn om binnen het reclasseringstoezicht te werken aan het op orde krijgen van zijn leefgebieden, waardoor er onvoldoende zicht is op de risicofactoren.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij werkt als elektricien en dat hij samenwoont met zijn vrouw en kinderen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij een diefstal van een motorfiets of auto (in geparkeerde toestand door braak/verbreking) uit van een taakstraf voor de duur van 120 uren. Het hof komt tot een in beginsel hogere straf, omdat de verdachte een dreigende sfeer heeft doen ontstaan door aangever [benadeelde] in zijn auto klem te (doen) rijden.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop
Het hof stelt vast dat namens de verdachte op 10 februari 2020 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 4 oktober 2023 arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 20 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de taakstraf zal matigen met 20 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 600,00 aan een bril;
€ 500,00 aan twee boormachines;
€ 80,00 aan parfum;
€ 20.000,00 aan smartengeld.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
De raadsman van de verdachte heeft geen standpunt kenbaar gemaakt met betrekking tot de gevorderde schadeposten.
Het hof overweegt dat door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij derhalve afwijzen.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte. Voorts zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de verdachte nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2017 onder parketnummer 15-820137-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2017 onder parketnummer 15-820137-17, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. L.G.J.M. van Ekert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 4 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.G.J.M. van Ekert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.