In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van andermans eigendom. De politierechter had de verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 325,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens was de teruggave van inbeslaggenomen geldbedragen aan de verdachte gelast en was de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een wijziging van de opgelegde straf. Het hof heeft de straf verlaagd naar een onvoorwaardelijke geldboete van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis, en heeft de overige beslissingen van de politierechter bevestigd.
Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld en verbeterd, waarbij het de beschadiging van de auto door de verdachte wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdachte had met een riem op de auto geslagen, waardoor de buitenspiegel beschadigd raakte. Het hof heeft ook rekening gehouden met het justitiële verleden van de verdachte en de ernst van het bewezenverklaarde. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de opgelegde straf aangepast in het belang van de rechtvaardigheid.