ECLI:NL:GHSHE:2023:3344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
200.329.518_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige] hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van hun kind werd verleend. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Wijnands, betwisten de noodzaak van deze uithuisplaatsing en stellen dat zij in staat zijn om een stabiele thuissituatie te bieden. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft echter ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige], die in het verleden getuige zou zijn geweest van geweld en drugsgebruik in de thuissituatie.

De mondelinge behandeling vond plaats op 15 september 2023, waarbij de ouders niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de relevante stukken bestudeerd. De ouders hebben aangevoerd dat hun situatie is verbeterd en dat zij nu in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de stabiliteit van de thuissituatie en het drugsgebruik van de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders enkel in hoger beroep zijn gekomen tegen de machtiging tot uithuisplaatsing en niet tegen de ondertoezichtstelling. Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de thuissituatie van de ouders nog steeds aanwezig zijn. Gezien de ernst van de situatie en de noodzaak voor stabiliteit en behandeling voor [minderjarige], heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De ouders hebben niet voldoende aangetoond dat zij in staat zijn om een veilige en stabiele omgeving voor hun kind te bieden, waardoor de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 oktober 2023
Zaaknummer : 200.329.518/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/315457 / JE RK 23-441
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft, en opnieuw rechtdoende - zo begrijpt het hof - het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het verzoek in hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de ouders;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De ouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 maart 2023;
  • het V6-formulier van 8 september 2023 van de zijde van de ouders, met bijlage
  • het V6-formulier van 8 september 2023 van de zijde van de ouders, met bijlagen

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De heer [de vader] heeft [minderjarige] met toestemming van de moeder erkend. Doordat hij op 17 oktober 2022 met de moeder in het huwelijk is getreden, is hij van rechtswege mede belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft sinds 19 januari 2023 op vrijwillige basis verbleven in een netwerkpleeggezin en vervolgens sinds 2 maart 2023 op vrijwillige basis in een (ander) pleeggezin (geheime plaatsing).
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van één jaar en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 13 april 2023 tot 13 april 2024 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
De ouders kunnen zich met de beslissing voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De ouders voeren – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het de ouders niet lukt om een stabiele thuissituatie te bieden aan [minderjarige] . De ouders zijn van mening dat zij wel in staat zijn om een voldoende stabiele thuissituatie te bieden aan [minderjarige] . Het is voor hen niet te begrijpen dat de raad in oktober 2022 heeft besloten dat er geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig was en dat de raad daar recent anders over is gaan denken, terwijl de ouders juist menen dat hun situatie ten opzichte van toen verbeterd is. De ouders gebruiken geen drugs meer en zij vinden steun bij de kerk. Daarnaast hebben de ouders een bewindvoerder en mentor geregeld en via de gemeente [gemeente] is opvoedingsondersteuning aangevraagd. Sinds 2022 is er geen melding meer binnengekomen bij [hulpverlening 2] of bij de politie en de relatie tussen de ouders is sinds mei 2022 stabiel. Daarnaast doet [minderjarige] het goed en bevestigt de school dat zijn achterstand is ingehaald. De vader heeft voor het laatst drugs gebruikt in januari 2023 en hij is op zoek naar een baan.
Daarnaast heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, zonder dat er een zorgvuldige toetsing op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft plaatsgevonden. De kinderrechter is enkel ingegaan op de onstabiele relatie tussen de ouders, terwijl de ouders zelf van mening zijn dat wel sprake is van een stabiele situatie. De kinderrechter had ook moeten afwegen of de ouders in de verzorging en opvoeding van het kind kunnen voorzien, aangezien dit een van de voorwaarden is. De ouders zijn van mening dat zij hiertoe in staat zijn. De vader is op zoek naar een baan en de ouders accepteren de hulpverlening. Daarnaast had een gedegen onderzoek moeten plaatsvinden naar de ontwikkeling van [minderjarige] en had de raad de uitspraken van halfzus [halfzus] over de situatie tussen [minderjarige] en de ouders buiten beschouwing moeten laten, omdat zij niet in het gezin van [minderjarige] en de ouders woont en zij ook geen achtergrond heeft in psychologie of pedagogiek.
3.6.
De raad voert - samengevat – het volgende aan.
De raad heeft onderzoek gedaan in de periode van 10 februari 2023 tot 13 maart 2023 naar aanleiding van een nieuwe melding van het Expertiseteam (ET) van de gemeente [gemeente] . De raad heeft na het afronden van dit onderzoek ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , omdat hij in het pleeggezin waar hij destijds verbleef veel zorgelijke uitspraken deed over ervaringen uit zijn verleden. Uit de dingen die hij vertelde, lijkt het dat hij bij de moeder thuis werd geslagen en getuige was van seks die de moeder had met de heer [de vader] en de heer [biologische vader] (de biologische vader van [minderjarige] ). Ook heeft hij gezien dat de ouders drugs gebruikten. [minderjarige] draaide zijn dag- en nachtritme om, hij kreeg geen medische hulp bij zijn gezondheidsproblemen, hij at niet gezond en hij ging niet naar de tandarts. [minderjarige] leek veel geheimen met zich mee te dragen. De reden dat de raad [halfzus] heeft betrokken bij het onderzoek is omdat zij onderdeel uitmaakt van het sociale netwerk, zoals dit in de methodiek van de raad staat beschreven, en omdat de raad onder de indruk was van haar verhaal en ervoor wil waken dat de geschiedenis zich herhaalt.
De raad weerspreekt dat de relatie tussen de ouders sinds mei 2022 stabiel is. De moeder heeft immers in januari 2023 zelf om hulp gevraagd bij het ET vanwege huiselijk geweld door de vader. Omdat de ouders regelmatig onder invloed van drugs waren, konden zij de zorg en veiligheid voor [minderjarige] niet waarborgen. Ook ontstonden er door het drugsgebruik financiële problemen en kwamen er dealers over de vloer en werd huisraad verkocht. Op
12 januari 2023 is de moeder samen met [minderjarige] met behulp van het ET naar grootvader (moederszijde) in de randstad gevlucht in afwachting van een plek in een Blijf-van-mijn-lijfhuis. In overleg met [hulpverlening 2] ( [hulpverlening 2] ) en het ET is [minderjarige] op verzoek van de moeder geplaatst in hetzelfde pleeggezin waar de halfzus [halfzus] woont. Op 2 maart 2023 is de moeder weer teruggegaan naar de vader, ondanks haar eerdere angst voor hem en haar eigen uitspraken dat de relatie echt voorbij is.
Gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] heeft hij langere tijd stabiliteit nodig, zodat diagnostiek kan plaatsvinden, hij in rust kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling zonder steeds te worden blootgesteld aan de veranderingen in verblijf die door het gedrag van de moeder worden veroorzaakt. Deze tijd is nodig gezien de zorgelijke signalen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de complexiteit van dit gezinssysteem.
3.7.
De GI benoemt tijdens de mondelinge behandeling dat het positief is dat de begeleide contacten tussen de ouders en [minderjarige] goed verlopen en dat het de ouders lukt om [minderjarige] aan te spreken op kindniveau. Op dit moment is echter nog geen sprake van een stabiele situatie bij de ouders. De hulpverlening die vanuit [hulpverlening 1] was ingezet, is door de ouders stopgezet en de mentor heeft vanwege de moeizame samenwerking met de ouders zijn ontslag ingediend bij de kantonrechter. Beide ouders zijn de afgelopen periode teruggevallen in drugsgebruik en zij hebben geld gestolen om drugs te kunnen kopen. De ouders hebben toegegeven dat zij drugs hebben gebruikt en zeggen nu dat zij zijn gestopt met drugs. Begin juni zijn de ouders drie weken uit elkaar geweest. In die periode zijn er twee begeleide contacten met [minderjarige] niet doorgegaan. De hulpverlening vanuit [hulpverlening 2] is nog niet afgesloten. Sinds de ouders weer bij elkaar zijn, willen zij alleen nog samen in gesprek met de hulpverlening, terwijl het ook in het belang van [minderjarige] kan zijn om de ouders apart van elkaar te spreken. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en hij vertoont nog altijd problematisch gedrag. [minderjarige] is aangemeld voor speltherapie, maar dit is niet afdoende. Intensieve behandeling is noodzakelijk. [minderjarige] verblijft nu op een crisisplek en er wordt gezocht naar een vervolgplek. De verwachting is dat een pleeggezin de forse gedragsproblematiek niet aankan en daarom wordt gezocht naar een behandelgroep. Wellicht dat het in de toekomst mogelijk is dat [minderjarige] weer bij de ouders gaat wonen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat de ouders enkel in hoger beroep zijn gekomen tegen de machtiging uithuisplaatsing en niet tegen de ondertoezichtstelling. De ontwikkelingsbedreiging is daarmee een vaststaand gegeven.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.8.4.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat nog geenszins sprake is van een stabiele thuissituatie bij de ouders. Uit de stukken blijkt dat de moeder in de maanden januari en februari van dit jaar in een Blijf-van-mijn-lijfhuis heeft verbleven. In maart 2023 is zij weer teruggegaan naar de vader, maar vervolgens is de relatie van de ouders in de zomermaanden wederom voor drie weken onderbroken geweest. Hieruit volgt dat nog niet gesproken kan worden van een bestendige relatie tussen de ouders. Ook zijn de zorgen over drugsgebruik en het huiselijk geweld nog niet weggenomen. In de zomer zijn de ouders nog teruggevallen in drugsgebruik, waarbij zij zijn vervallen in diefstal om in hun gebruik te voorzien. De hulpverlening vanuit [hulpverlening 1] is door de ouders stopgezet. De ouders bagatelliseren de zorgen die er zijn met betrekking tot het drugsgebruik en het huiselijk geweld, terwijl een voorwaarde voor thuisplaatsing is dat de ouders zich onder behandeling laten stellen en de thuissituatie stabieler is.
3.8.5.
Hoewel er nog geen duidelijke diagnose is gesteld bij [minderjarige] , heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof, gelet op de ernstige zorgen over het gedrag van [minderjarige] en de zorgelijke signalen over de thuissituatie, terecht geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat een machtiging uithuisplaatsing wordt verleend. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zij voornemens is om [minderjarige] op een behandelgroep te plaatsen, zodat van daaruit diagnostiek kan plaatsvinden en intensieve behandeling kan worden ingezet. Het is van belang dat de ouders bij dit behandeltraject worden betrokken en dat ook de thuissituatie bij de ouders wordt onderzocht. Aangezien er nog geen diagnostiek heeft plaatsgevonden en er nog gestart moet worden met behandeling van [minderjarige] (en de ouders), ziet het hof geen aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te bekorten.
3.8.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 13 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en
M.I. Peereboom-van Drunick en is op 12 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.D.M. van der Linden in tegenwoordigheid van de griffier.