Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2023;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juni 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 januari 2023;
- [werknemer] , bijgestaan door mr. Besselink;
- als toehoorders waren aanwezig de echtgenote van [werknemer] en de gemachtigde van [werknemer] in eerste aanleg (mw. mr. [gemachtigde] );
- de ter zitting door beide advocaten overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
3.De beoordeling
- bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [werkgever] geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van beschikking;
- [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de wettelijke transitievergoeding ex artikel 7:673 BW waarbij het meest recente salaris als uitgangspunt wordt genomen en als datum indiensttreding 1 augustus 2019;
- [werkgever] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een billijke vergoeding van
Zoals bij je bekend is heeft de voorganger van jouw huidige manager ten onrechte voormelde overuren geaccordeerd.”
Evenmin kan worden vastgesteld dat [werknemer] medio juni/juli 2021 willens en wetens de deelname aan de rijvaardigheidscursus heeft geweigerd, zoals [werkgever] betoogt. Uit e-mails van de rijschoolhouder volgt dat [werknemer] zich volgens de rijschoolhouder weliswaar onbeschoft gedroeg bij het maken van een afspraak, maar ook dat de rijschoolhouder daarom zelf niet meer van plan was om met [werknemer] te rijden. Niet gezegd kan daarom worden dat [werknemer] zelf de rijvaardigheidscursus heeft geweigerd. Daarbij komt dat hij vervolgens nog een aanzienlijke periode, te weten tot en met 31 augustus 2022, voor [werkgever] heeft gewerkt en in de bedrijfsauto van [werkgever] heeft gereden.
Vanaf 31 augustus 2022 heeft [werknemer] , die aan het re-integreren was, niet meer gewerkt, heeft hij meteen de sleutel van de bus moeten inleveren en is hij met de taxi naar huis gegaan. Volgens de toelichting van [werknemer] ter zitting van het hof was hij verbaasd over de klacht en ervan geschrokken, heeft hij geen kans gehad om erover te spreken en ging het gesprek van op of omstreeks 6 september 2022 enkel over de gronden waarop [werkgever] hem wilde ontslaan, waarbij [werkgever] hem vroeg daarvoor te tekenen en hem zelfs vroeg zich beter te melden. Dit is niet (voldoende) gemotiveerd door [werkgever] weersproken. Nu de klacht van 31 augustus 2022 voor [werknemer] onverwacht kwam en hij het hier inhoudelijk niet mee eens was, had het op de weg van [werkgever] gelegen om voldoende rekening te houden met de belangen van [werknemer] door opnieuw, net als de voorgaande twee keren, inhoudelijk te spreken over zijn rijgedrag en niet direct tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
De conclusie is dat (ook) geen sprake is van de g-grond. Het voorgaande houdt in dat, mede gezien het falen van de grieven 4 en 5, ook geen sprake is van de (meer subsidiaire) i-grond. Grieven 7 en 8 treffen geen doel. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.