ECLI:NL:GHSHE:2023:3336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.405_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor ouders met psychische problemen

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2023, van wie de ouders psychische problemen hebben. De ouders zijn in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 17 augustus 2023 de minderjarige onder toezicht heeft gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De ouders zijn van mening dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen, ondanks hun psychische klachten. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023 zijn de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders zich inspannen om hun leven op de rails te krijgen en dat zij goed meewerken met de hulpverlening. De ouders hebben een goede verstandhouding met de pleegmoeder van de minderjarige en zijn in staat om op een verantwoorde wijze met hun kind om te gaan tijdens contactmomenten. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, maar dat de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden beëindigd per 29 november 2023, mits de ouders de zorg voor hun kind onder begeleiding van de GI kunnen overnemen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt opnieuw verleend tot 29 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 oktober 2023
Zaaknummer : 200.331.405/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/321179 / JE RK 23/1458
in de zaak in hoger beroep van:
[de ouders],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort
De ouders zijn het er niet mee eens dat de rechtbank hun (toen nog ongeboren) zoon [minderjarige] onder toezicht heeft gesteld en met ingang van zijn geboorte een machtiging heeft verleend om hem uit huis te plaatsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 17 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze als ongegrond en onbewezen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 september 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het hoger beroep van de ouders af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Engwegen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI van 26 september 2023;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door mr. Engwegen overgelegde verslag van [hulpverlening 1] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2023 [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders hebben samen het gezag over hem.
Bij de rechtbank
3.2.1.
De raad heeft de rechtbank verzocht om de toen nog ongeboren [minderjarige] als geboren aan te merken en voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI. Verder heeft de raad een uithuisplaatsing in een pleeggezin verzocht voor de duur van zes maanden, direct vanaf zijn geboorte.
3.2.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de toen nog ongeboren [minderjarige] met ingang van 17 augustus 2023 onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden (tot 30 februari 2024) en heeft de rechtbank een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van zijn geboorte voor drie maanden (tot 30 november 2023) uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
Bij het hof
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voeren zij – samengevat – het volgende aan.
Beide ouders zijn gekend met psychische problemen, maar dit betekent niet dat reeds per definitie sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Vanuit [hulpverlening 2] is aangegeven dat, ook al is er sprake van belasting voor beide ouders, zeker in de eerste periode na de geboorte, de ouders in staat zijn om het belang van het kind voorop te stellen. Van belang acht [hulpverlening 2] hierbij ook nog dat beide ouders al lange tijd bekend zijn met hun psychische klachten en zij inmiddels afdoende coping mechanismen hebben ontwikkeld om met deze klachten om te gaan. Indien de vader merkt dat zijn klachten weer de kop opsteken, neemt hij even een time-out uit de situatie en voor de moeder geldt dat zij na de bevalling direct gaat starten met haar EMDR-therapie. De ouders zijn afdoende in staat om met hun psychische klachten om te gaan en deze klachten het hoofd te bieden. De ouders stellen zich zeer begeleidbaar op. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder zich volgens [hulpverlening 2] aan de gemaakte afspraken houdt en de vader heeft zich recentelijk ook weer bij [hulpverlening 2] gemeld om hem te begeleiden.
Er is een groot aantal hulpverlenende instanties bij de ouders betrokken. [hulpverlening 1] bezoekt het gezin twee keer per week en dit kan nog worden geïntensiveerd. De zorgen die de raad heeft, zien met name op de nachten en dan met name hoe de ouders dan met [minderjarige] zullen omgaan als zich iets zal voordoen. Deze zorgen kunnen ook voldoende worden ondervangen door de vrijwillige hulpverlening. Indien zich situaties zouden voordoen tijdens de nachtelijke uren of in het weekend, zullen de ouders zelf de crisisdienst inschakelen. De kans is klein dat beide ouders tegelijkertijd in een crisissituatie terecht komen. Zij herkennen de signalen bij elkaar en zijn elkaar tot steun. Er is voldoende waarborg om de veiligheid van [minderjarige] tijdens de nachtelijke uren en de weekenden te beschermen. [hulpverlening 1] zal de hulp de komende maanden intensiveren, zodat ook zij overdag reeds de nodige stappen kunnen zetten indien zij het vermoeden hebben dat zich wellicht een (crisis-)situatie gaat voordoen. Er is met de voornoemde hulpverlening, die door de ouders wordt geaccepteerd, sprake van een voldoende waarborg om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
De noodzaak voor de uithuisplaatsing is niet aanwezig. Bovendien is van belang dat, indien het verzoek tot ondertoezichtstelling wel wordt toegewezen, ook de GI intensief betrokken zal worden en derhalve de regie gaat voeren, zodat dit nog een extra waarborg betreft.
De moeder zit midden in een intensief traject van [hulpverlening 2] . Vanwege de bevalling heeft dat tijdelijk on hold gestaan, maar zij start hier weer mee. De moeder heeft geen psychose gehad tijdens en na bevalling. De moeder kreeg complimenten dat ze het goed gedaan had. Ze ging rustig de bevalling in en ze kwam er rustig weer uit. De vader accepteert de hulp van [hulpverlening 2] weer en hij wil zelf ook graag aan de slag om zijn trauma’s te verwerken. Het liefste pakt hij zijn problemen aan zonder medicatie. De vader voelt zich veel beter en actiever sinds hij hiermee gestopt is. Hij heeft geen last meer van mensen die in zijn huis komen, zijn eten opeten, in zijn bed slapen en onder zijn douche gaan staan. Die mensen zijn er wel geweest en dat bleken familieleden te zijn. Nu doen ze dat niet meer. De vader heeft geen last van wanen. Hij verdenkt de moeder niet van vreemdgaan. De dingen die huis in gebeurden, wekten die suggestie, maar de ouders vertrouwen elkaar juist volkomen.
De contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige] verlopen louter positief en [hulpverlening 1] heeft geen tips voor de ouders
3.4.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn duidelijk aanwezig. Het kind komt in een zeer kwetsbare situatie terecht waarbij twee psychisch fors belaste ouders onvoldoende garantie kunnen bieden voor een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedsituatie. Er zijn veel signalen van onveiligheid. Ouders tonen hierin weinig probleembesef, hebben wantrouwen naar hun omgeving (buren, familie, maar met tijden ook naar elkaar) en hebben behandeling nodig voor trauma’s, angsten en emotieregulatie. De moeder staat open voor de hulp van [hulpverlening 2] en is hier actief mee aan de slag. De vader is zelfstandig, tegen het advies van de psychiater in, gestopt met zijn medicatie, ook vanwege lichamelijke klachten. De behandeling loopt vast op het gebied van trauma, omdat vader hierdoor getriggerd wordt. De vader heeft ten tijde van het raadsonderzoek de hulpverlening zelfs stopgezet, terwijl zijn functioneren in korte tijd fors verslechterde. Uit de raadsrapporten blijkt dat het onveilig en niet in het belang van [minderjarige] is om met ouders mee naar huis te gaan. Er zijn zorgen over de psychische gesteldheid van de ouders en over hun belastbaarheid. De veiligheid van [minderjarige] kan niet gegarandeerd worden, zeker niet gedurende de nachten. De vader blijft aangeven dat er ’s nachts mensen in zijn huis zijn. Er kan in de nachten geen hulpverlening ingezet worden bij de ouders thuis zoals bijvoorbeeld vanuit [hulpverlening 1] , [hulpverlening 3] of het [hulpverlening 4] . Ook de hulp overdag zal van tijdelijke aard zijn. Het risico dat de ouders overbelast worden door de zorg voor [minderjarige] , met elkaar in conflict komen, of (verder) terugvallen in hun psychiatrische problematiek (wanen/psychoses) maakt dat het momenteel niet verantwoord is hen de zorg voor [minderjarige] te geven en hem bloot te stellen aan veel risico’s op stress en (emotionele) onveiligheid.
Sinds de geboorte van [minderjarige] is er sprake van een stijgende lijn, maar er zijn nog steeds zorgen. De contactmomenten van drie keer per week anderhalf uur verlopen uitstekend, maar dat is iets anders dan 24/7 de volledige verantwoordelijkheid dragen voor een baby. Als deze stap wordt genomen, is het noodzakelijk dat hier een goed plan voor is en de juiste hulpverlening wordt ingezet.
3.5.
De GI heeft op de mondelinge behandeling, samengevat, verklaard niet te weten of de ouders voldoende psychisch stabiel zijn om zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De ouders hebben nu allebei weer concrete afspraken gemaakt voor psychologische hulp bij [hulpverlening 2] . De uitkomst van deze hulp is van belang in de verdere stappen die er rondom [minderjarige] genomen moeten worden. De GI heeft geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, maar wel in hun handelen als er sprake is van een onvoorspelbare crisissituatie. Er is geen achtervang die in de nacht kan uitrukken als er een crisis is. Op vragen van het hof of de GI een verlenging van de maatregelen gaat verzoeken of dat zij gaat werken aan een terug naar huis-traject, heeft de GI verklaard niet vooruit te kunnen lopen op de situatie; op dit moment kan de GI hier nog geen afweging in maken.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.6.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden is het hof van oordeel dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking was voldaan aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW en 1:265b lid 1 BW. Er is sprake van twee ouders die al jarenlang gebukt gaan onder ernstige psychische problematiek waarvoor behandeling noodzakelijk is. De vader had bovendien de hulpverlening vanuit [hulpverlening 2] stopgezet en er werd gevreesd dat de moeder opnieuw in een psychose terecht zou komen tijdens en na bevalling van [minderjarige] , gezien haar verleden met psychoses (2019 en 2022). De problematiek van en tussen de ouders vormde een bedreiging voor de fysieke en geestelijke veiligheid van de toen nog ongeboren [minderjarige] waardoor een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing op dat moment noodzakelijk was. Zonder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zouden de ouders op zichzelf aangewezen geweest zijn om meteen na zijn geboorte de zorg voor [minderjarige] zelf in goede banen te leiden. Daarvoor waren de zorgen en risico’s om [minderjarige] veiligheid op dat moment nog te groot. Gelet op de zorgen die er toen waren, en er nu nog zijn, acht het hof de ondertoezichtstelling noodzakelijk voor de volledige termijn waarvoor de rechtbank deze heeft verleend. Op dit onderdeel zal het hof de bestreden bekrachtigen.
Ten aanzien van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, komt het hof – op basis van de actuele ontwikkelingen – echter tot een ander oordeel dan de rechtbank.
3.6.4.
[minderjarige] is nu één maand oud en is volledig afhankelijk van zijn dagelijkse verzorgers/opvoeders. Gezien de grote kwetsbaarheid van een kind in de leeftijd van [minderjarige] en de problematiek waarmee de ouders kampen, is hulpverlening noodzakelijk. De ouders beseffen dat ook. Waar de vader tijdelijk de hulpverlening vanuit [hulpverlening 2] had gestaakt, is inmiddels gebleken dat ook hij actief aan de slag gaat met zijn traumaverwerking. Op de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat er geen mensen meer in zijn huis komen ’s nachts. Dat is volgens hem voorbij. De moeder heeft altijd meegewerkt aan de hulp vanuit [hulpverlening 2] . De zorg dat de moeder tijdens en na de bevalling opnieuw in een psychose terecht zou komen, is niet bewaarheid, nu de bevalling goed is verlopen. De moeder heeft onweersproken verklaard dat zij rustig de bevalling inging en er rustig uitkwam. Verder is gebleken dat de ouders goed meewerken met de GI en [hulpverlening 1] en dat zij een goede respectvolle verstandhouding met de pleegmoeder van [minderjarige] hebben. Daarnaast zijn zij trouw in het nakomen van de bezoekregeling met [minderjarige] . Uit het verslag van [hulpverlening 1] blijkt dat de ouders tijdens de contactmomenten in staat zijn om adequaat met [minderjarige] om te gaan. Zij maken goed contact met hem, hebben oog voor zijn lichamelijke verzorging en zij denken op een positieve manier mee over wat [minderjarige] nodig heeft. Beide ouders gaan zorgvuldig en liefdevol met [minderjarige] om en zij sluiten aan bij wat [minderjarige] nodig heeft. Er wordt altijd rustig afscheid genomen en zij stimuleren [minderjarige] in zijn ontwikkeling. Het is helder (zoals ook wordt bevestigd door de raad en de GI) dat de ouders tijdens deze contactmomenten in staat zijn om op een verantwoorde wijze met [minderjarige] om te gaan.
Het hof ziet twee ouders die er veel moeite voor doen om hun leven op de rails te krijgen en zich erg inspannen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] verantwoord thuisgeplaatst kan worden. Beide ouders lijken hierbij voldoende inzicht te hebben in hun eigen problematiek en zij zijn doordrongen van de risico’s die hun problematiek voor [minderjarige] kan betekenen. Het hof is het met de ouders eens dat de kans klein is dat beide ouders tegelijkertijd in een crisissituatie terecht komen. Die kans weegt niet op tegen het belang van [minderjarige] om thuis bij zijn ouders op te groeien, temeer nu de ouders hebben laten zien dat zij over opvoedkwaliteiten beschikken. Op basis van alle positieve ontwikkelingen die zich sinds zijn geboorte hebben voorgedaan, is het hof van oordeel dat er met ingang van de datum van deze beschikking toegewerkt dient te worden naar een thuisplaatsing van [minderjarige] . Dit betekent niet dat [minderjarige] meteen mee naar huis kan met de ouders. Dat zou te snel zijn. Gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de zorgen die er nog zijn, moet de thuisplaatsing gefaseerd worden uitgevoerd, zorgvuldig worden voorbereid en de in te zetten hulpverlening thuis moet beschikbaar zijn vanaf de terugkeer van [minderjarige] . Ook acht het hof het wenselijk (indien de hulpverlening daarvoor de capaciteit heeft) dat de contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige] in de tussentijd worden uitgebreid, zodat de ouders en [minderjarige] steeds meer kunnen wennen aan het meer tijd met elkaar doorbrengen. De GI zal ook tijd nodig hebben om de intensieve thuisbegeleiding te realiseren zodra [minderjarige] thuis wordt geplaatst.
3.6.5.
Op grond van het voorgaande acht het hof de ouders
uiterlijk29 november 2023 (of zoveel eerder als de GI in samenspraak met de ouders afstemt) in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] volledig zelf ter hand te nemen onder begeleiding van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling én met acceptatie van de door de GI aangewezen hulpverlening. De noodzaak voor de uithuisplaatsing zal naar verwachting met ingang van 29 november 2023 komen te vervallen. Het is van groot belang dat het toezicht op en de huidige intensieve begeleiding aan de ouders en [minderjarige] gecontinueerd worden om een veilige opvoedsituatie en voorspoedige ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen.
3.6.6.
De bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voortduurt na 29 november 2023. Met het oog op de leesbaarheid (het gaat maar om één dag), zal het hof de beschikking voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, vernietigen en de machtiging opnieuw verlenen tot 29 november 2023.
3.6.7.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft;
en opnieuw rechtdoende:
verleent een machtiging tot plaatsing van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2023) in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van [geboortedatum] 2023 tot uiterlijk 29 november 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 12 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.