ECLI:NL:GHSHE:2023:3335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.182_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 april 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zijn verlengd tot 8 mei 2024. De vader betwist dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd en stelt dat de rechtbank deze beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd. Hij voert aan dat de GI onvoldoende heeft onderzocht of hij over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt en dat hij niet duidelijk is gemaakt wat er van hem wordt verwacht.

De moeder en de GI hebben verweer gevoerd tegen het hoger beroep van de vader. De moeder steunt de beslissing van de rechtbank en wijst op de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De GI stelt dat de ouders een explosieve relatie hebben gehad en dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Het hof heeft de argumenten van de vader, moeder en GI overwogen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstige kindeigen problematiek vertonen en dat de vader niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de gronden van de rechtbank heeft overgenomen en aangevuld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 oktober 2023
Zaaknummer : 200.330.182/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/315702 / JE RK 23-510
C/03/315703 / JE RK 23-511
C/03/315704 / JE RK 23-512
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , gemeente [gemeente 1] ;
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ),
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort,
[pleegouders 1],
wonende te [woonplaats pleegouders 1] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ,
[pleegouders 2],
wonende te [woonplaats pleegouders 2] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2023, heeft de vader verzocht, zoals tijdens de mondelinge behandeling aangevuld, om voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairte bepalen dat de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen alsnog worden afgewezen, dan wel
subsidiairte bepalen dat de termijn van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen wordt verkort.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2023, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, waarnemend voor mr. K.C.M. Schreurs;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- namens de moeder, mr. P.A. van Enckevort;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.4.1.
De moeder en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar van de raad d.d. 3 april 2023, ingekomen ter griffie van het hof op 22 augustus 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige 1] geboren.
De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 1] .
De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
3.1.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is genoemde tweeling [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
De vader heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit.
3.1.2.
De vader is recent gehuwd met zijn huidige partner [partner vader] .
[partner vader] heeft uit een eerdere relatie een gehandicapte dochter genaamd [dochter partner] .
[dochter partner] woont bij de vader en [partner vader] .
3.2.
Sinds de beschikking van 8 mei 2020 staan [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de GI.
3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 mei 2020 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel in een voorziening voor pleegzorg.
De kinderen hebben eerst ruim één jaar verbleven bij de [pleegouders 3] .
[minderjarige 1] verblijft sinds 1 juni 2021 in het huidige pleeggezin.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sinds 1 september 2021 in het huidige pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg beiden verlengd tot
8 mei 2024.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder kan zich wel met deze beslissingen verenigen. Zij heeft verweer gevoerd tegen het door de vader ingestelde hoger beroep.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling van de kinderen als bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ondertoezichtstelling van de kinderen is daarom ten onrechte verlengd. De rechtbank heeft deze beslissing ontoereikend gemotiveerd nu de rechtbank enkel heeft overwogen dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De vader betwist dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Kennelijk moet de motivering worden gezocht in de toelichting van de GI in de verzoeken tot verlenging van de ondertoe-zichtstelling. De GI gaat in die verzoeken weliswaar in op de door hen gesignaleerde zorgen die maken dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, maar uit niets blijkt dat de ouders de zorg die noodzakelijk is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, niet of onvoldoende accepteren. Integendeel, steeds wordt over de inzet van de ouders gesproken. De GI stelt in de verzoeken enkel: “hulp in een vrijwillig kader is niet toereikend omdat beide ouders duidelijke kaders en richtlijnen nodig hebben om zich aan de afspraken te houden en dit is in een vrijwillig kader niet mogelijk”. Wat hiermee door de GI precies wordt bedoeld, is voor de vader niet duidelijk. De GI stelt ten onrechte dat de vader zijn medewerking niet altijd verleend. De GI verwijst daarbij naar beslissingen die de vader neemt, terwijl de vader die beslissingen om een hele andere reden neemt. Zo heeft de vader zijn toestemming voor een schoolwijziging van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet verleend omdat hij eerst de uitkomst van deze procedure wilde afwachten. Als zijn beroep immers zou worden toegewezen, dan zouden de kinderen daarna weer van school moeten veranderen. Ook doet de GI het voorkomen alsof de vader de contactregeling met de kinderen niet wil nakomen. De GI heeft bij het vaststellen van deze regeling echter geen rekening gehouden met de zorg die de vader ook heeft voor de gehandicapte dochter van zijn echtgenote. De vader is bereid om alle hulpverlening voor zichzelf en voor de kinderen te accepteren. Hij heeft bijvoorbeeld een EMDR-traject en een traject voor het verbeteren van zijn emotieregulatie gevolgd. Tot slot merkt de vader op dat de doelen waar de vader van de GI aan moet voldoen niet voldoende concreet zijn geformuleerd. De vader is daardoor niet in staat om de juiste hulpverlening in te schakelen; hij moet daarvoor door de GI ‘meer bij de hand worden genomen’.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat de vader op dit moment over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikt om de zorg voor de kinderen op zich te kunnen nemen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met één jaar. De vader verwijst naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 7 november 2022. In die beschikking heeft de rechtbank de GI – kort gezegd – erop gewezen dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om duidelijkheid te krijgen over opvoedvaardigheden van de vader en het toekomstperspectief van de kinderen. De GI heeft nog steeds niet voldaan aan de door de rechtbank in die beschikking genoemde vereisten. Tot op heden is niet aan de vader duidelijk gemaakt waar hij aan dient te voldoen en wat er van hem wordt verwacht alvorens een thuisplaatsing van de kinderen kan volgen. De rechtbank komt hier in de bestreden beschikking ook niet op terug. De kinderen verdienen het om op te kunnen groeien bij hun eigen ouders, voor zover dit mogelijk is. Die mogelijkheid heeft de GI echter onvoldoende onderzocht. Uit niets blijkt dat de vader over onvoldoende opvoedcapaciteiten beschikt, althans is hem (nog steeds) onvoldoende duidelijk gemaakt wat er precies van hem wordt verwacht. [hulpverlening 1] heeft op dit moment weinig zin, omdat de kinderen – vanwege de beperkte contactregeling – niet veel in het gezin van de vader verblijven. Ook krijgt [hulpverlening 1] daardoor belangrijke momenten – zoals de eetmomenten – niet mee. De vader betwist dat hij door het gedrag van de kinderen overbelast is geraakt. De overbelasting van de vader wordt vooral veroorzaakt doordat er te veel personen bij de vader betrokken zijn. De vader heeft
– desgevraagd door het hof – erkend dat het gedrag van de kinderen in de thuissituatie bij de vader is verbeterd nadat de contactregeling door de GI is beperkt. Tot slot wordt door de rechtbank over het hoofd gezien dat er sprake is van kindeigen problematiek bij alle drie de kinderen. In februari 2022 wordt door de GI al besproken dat er een onderzoek dient te komen naar wat de kinderen nodig hebben. Tot op heden heeft dit onderzoek echter nog niet plaatsgevonden. Het persoonlijkheidsonderzoek van de kinderen dient het uitgangspunt voor de verdere beslissingen te zijn. Er worden door de GI nu ten onrechte voorbarige en ingrijpende conclusies over de toekomst van de ouders en van de kinderen genomen, terwijl het op dit moment niet duidelijk is wat de problematiek van de kinderen is en wat daaraan kan worden gedaan.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben een explosieve relatie gehad waarbij zij beiden kampten met hun eigen persoonlijke problematiek. Het gebruik van alcohol en drugs heeft de situatie verder onder druk gezet. De moeder is gediagnostiseerd met borderline, PTSS, ADHD, Gilles de la Tourette en depressies. De vader is in het verleden slachtoffer geweest van seksueel misbruik en kindermishandeling. De ouders zijn begin 2020 uit elkaar gegaan. Dit heeft geleid tot diverse escalaties tussen hen en meldingen bij [hulpverlening 2] . De kinderen zijn getuige geweest van deze escalaties. De ouders hebben nog steeds geen vertrouwen in elkaar. Daarnaast schoot de verzorging en opvoeding op veel leefgebieden tekort, waardoor er sprake is geweest van onveiligheid en verwaarlozing van de kinderen. De vader is recent met zijn partner gehuwd en woont samen met zijn echtgenote en haar gehandicapte dochter. De kinderen ontwikkelen zich over het algemeen goed in de pleeggezinnen. Hun probleemgedrag is afgenomen, maar er bestaan ook nog steeds een aantal zorgpunten over hun ontwikkeling. De complexiteit in het gedrag van de kinderen vergt veel van de opvoeders. In juni 2023 is er een persoonlijkheidsonderzoek voor alle drie de kinderen aangevraagd, zodat er meer duidelijkheid komt over hun functioneren en hun begeleidingsbehoefte. Deze onderzoeken kunnen nu pas plaatsvinden omdat eerst de omgeving van de kinderen voldoende stabiel moet zijn.
De verlenging van de ondertoezichtstelling is in het belang van de kinderen. De kinderen worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. De hiervoor noodzakelijke hulpverlening kan niet binnen het vrijwillig kader geschieden omdat de vader onvoldoende het belang van de kinderen voorop kan stellen en hij een wisselende houding jegens de hulpverlening aanneemt. De GI heeft onder meer een verzoek tot vervangende toestemming bij de rechtbank moeten indienen omdat de vader niet kon instemmen met een schoolwisseling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , terwijl die wisseling wel in hun belang was. Ook was de vader het niet eens met de door de GI voorgestelde wijziging van de contactregeling. Hij heeft daarop aangegeven dat de kinderen niet meer hoefden te komen. De GI heeft de contactregeling in een schriftelijke aanwijzing moeten vastleggen. Naast het accepteren van hulp voor de kinderen is het ook belangrijk dat een ouder het eigen gedrag wil veranderen als dit voor het kind beter is; dit punt is voor de vader lastig. Tot slot is de ondertoezichtstelling noodzakelijk omdat de ouders niet samen ‘om de tafel’ kunnen zitten. De GI moet bijvoorbeeld bepalen welke ouder naar bepaalde activiteiten op school gaat. De vader wil, in tegenstelling tot de moeder, niet gezamenlijk naar deze activiteiten gaan.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is ook in het belang van de kinderen. De vader stelt ten onrechte dat de GI onvoldoende heeft onderzocht of heeft onderbouwd dat hij over onvoldoende opvoedcapaciteiten zou beschikken en dat de vader niet weet wat er van hem wordt verwacht. Op 21 november 2022 heeft de GI een nieuw verzoek voor een volledige uithuisplaatsing van de kinderen bij de rechtbank ingediend. Daarna verbleven de kinderen niet langer telkens afwisselend een week bij de pleeggezinnen en een week bij de vader maar verbleven zij bij de vader gedurende een weekend per veertien dagen In genoemd verzoek staan ook de voorwaarden die door de GI gesteld worden om de kinderen weer thuis te kunnen laten wonen. Ook wordt in dit verzoek aangegeven dat deze voorwaarden al op 21 juni 2022 mondeling aan de vader kenbaar zijn gemaakt. Daarnaast is met de vader meerdere malen gesproken over de criteria voor ‘goed genoeg ouderschap’. In het evaluatieverslag van de [hulpverlening 1] -er staat vermeld dat de leidraad ‘goed genoeg ouderschap’ met de vader is doorgesproken, dat de [hulpverlening 1] -er daar prints van heeft gemaakt en deze aan de vader heeft overhandigd. Ook is de ‘beoordelingsboog’ gebruikt en zijn bepaalde punten hieruit regelmatig teruggekomen in gesprekken en evaluatiemomenten. De GI heeft de vader heel erg ‘bij de hand genomen’. Er is – ondanks de intensieve hulpverlening – echter onvoldoende groei te zien in de opvoedvaardigheden van de vader. De vader kan de zorg voor de kinderen voor een langere periode niet aan. Hij heeft in de zomervakantie van 2022 aangegeven dat hij het verblijf wilde beëindigen omdat hij het niet meer aan kon. De vader durft na een [hulpverlening 2] -melding de kinderen ook niet meer te begrenzen.. Sinds augustus 2023, naar aanleiding van de verandering van school van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vindt er omgang plaats in een driewekelijkse cyclus: een weekend bij de vader (vrijdag tot en met zondag), een weekend bij de moeder (zaterdag en zondag) en een weekend bij de pleeggezinnen. Nadat het contact tussen de vader en de kinderen is teruggebracht gaat het beter met de kinderen. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de vader thuis.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals namens haar aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder kan zich verenigen met de inhoud van de bestreden beschikking, waarin zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing van alle kinderen is verlengd voor de duur van één jaar. Zij vindt dit op dit moment in het belang van de kinderen. De moeder hoopt dat er in de toekomst gewerkt kan worden aan een uitbreiding van de contactregeling tussen haar en de kinderen. Zij is bezig met een eigen traject om haar psychische problemen en verslaving onder controle te krijgen. De moeder heeft de indruk dat de vader enkel in zijn eigen belang denkt. Zoals uit de diverse verslagen van de hulpverlening blijkt, lukt het de vader niet om af te stemmen op de behoefte en de ontwikkeling van de kinderen. Daarnaast heeft de vader zelf aangegeven dat hij bij tijden overbelast is en dat hij moeite heeft met de opvoeding van de kinderen. De kinderen vertonen grensoverschrijdend gedrag; zij zijn boos en agressief, zij liegen en zijn onrustig. De GI heeft daarom de contactregeling tussen de vader en de kinderen terecht beperkt, omdat die regeling niet langer in het belang van de kinderen was. Uit het evaluatie zorgplan d.d. 8 maart 2023 van [hulpverlening 3] volgen de doelstellingen waaraan de vader dient te voldoen. Hieruit volgt tevens dat [hulpverlening 3] naar de achtergrond is gegaan bij de vader en dat de hulpverlening werd overgenomen door [hulpverlening 4] . Uit de diverse evaluatieverslagen volgt dat er nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bestaan. Vanaf het moment dat de kinderen volledig bij de pleeggezinnen zijn geplaatst is er een zichtbare verbetering waarneembaar in de ontwikkeling en in het gedrag van de kinderen. De moeder hoopt dat er in de toekomst gewerkt kan worden aan uitbreiding van het verblijf van de kinderen bij haar.
3.9.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Wanneer [minderjarige 1] langer dan een weekend bij de vader verblijft dan komt zij extra gestresst terug. [minderjarige 1] zegt soms wel dat ze wat vaker naar de vader toe wil gaan, maar zij spreekt er verder weinig over. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] verloopt goed. Het veiligheids-plan, inhoudende dat [minderjarige 1] niet alleen mag zijn met een volwassen man, is nog steeds van toepassing.
3.10.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voeren tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Sinds het contact tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is beperkt zijn zij rustiger in hun gedrag. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] communiceren beter en zij zijn in hun ontwikkeling aan het groeien. Zij hebben inmiddels ‘hun draai’ in het pleeggezin gevonden. [minderjarige 2] laat meer groei zien dan [minderjarige 3] . Hij heeft meer interesse in bepaalde dingen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben na de schoolwisseling eerst een paar weken moeten wennen aan hun nieuwe school. Zij hebben nu echter na school nog voldoende energie over voor het maken van speelafspraakjes, wat voor de schoolwisseling – vanwege de reistijd – niet het geval was.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Verlenging van de ondertoezichtstelling
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW en artikel 1:260 BW.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.11.4.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er zowel bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] als [minderjarige 3] sprake is van zeer ernstige kindeigen problematiek, waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen hebben voor de uithuisplaatsing traumatische gebeurtenissen meegemaakt en ook na de uithuisplaatsing hebben zij te maken gekregen met de nodige veranderingen en onrust. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje met een belast verleden. Ook bestaan er zorgen over haar seksuele ontwikkeling. Er is daarom een veiligheidsplan opgesteld. [minderjarige 1] mag volgens dit plan niet alleen zijn met een volwassen man. Daarnaast bestaan er bij [minderjarige 1] zorgen over haar loyaliteitsgevoelens, hechting, zelfbeeld, parentificatie, het liegen/een andere waarheid vertellen, haar alertheid en haar angstgevoelens. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] kampen met ernstige gedragsproblemen (slaan, schoppen en bijten), waardoor zij veel sturing en begrenzing nodig hebben. Zij hebben verder moeite met het uiten van hun emoties waarbij boosheid overheerst. Ook kunnen zij niet goed inschatten wat een normale manier van contact maken is. Tevens bestaan er zorgen over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ; zij zoeken hierin de grenzen op. Tot slot zijn er zorgen over de cognitieve ontwikkeling (concentratieproblemen en het snel overprikkelt raken) van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.11.5.
Anders dan de vader in hoger beroep betoogt, kan deze ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet binnen het vrijwillig kader worden weggenomen. Weliswaar probeert de vader – op zijn eigen manier – om voor zichzelf en voor de kinderen alle benodigde hulpverlening te accepteren, maar het hof constateert ook dat hem dit niet altijd even goed lukt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader zelf heeft verklaard dat hij overbelast raakt doordat er te veel hulpverlening bij zijn gezin betrokken is. Dit terwijl het hof ook constateert dat deze intensieve hulpverlening – mede gelet op de ernst van de kindeigen problematiek van de kinderen – wel noodzakelijk is. Ook stelt het hof vast dat de vader het op diverse fronten niet eens is met de bevindingen van de hulpverlening (zoals de [hulpverlening 1] -er) en hij de geadviseerde handvatten niet (allemaal) oppakt (zoals het op een andere manier begrenzen van de kinderen). De vader is verder niet altijd in staat is om het belang van de kinderen voorop te stellen. Bovendien is de tussenkomst van de GI nog steeds noodzakelijk vanwege de slechte verstandhouding tussen de ouders. De GI heeft onweersproken gesteld dat de vader niet in staat is om met de moeder samen te werken en met haar ‘om de tafel te zitten’, terwijl de moeder hier wel voor open staat. Tot slot constateert het hof dat de vader ook niet in staat is om zelf de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening in te schakelen. Zo blijft de vader zich op het standpunt stellen dat het hem nog steeds niet duidelijk is aan welke voorwaarden hij van de GI moet voldoen. De vader verwijst in dat kader herhaaldelijk naar de genoemde beschikking van de rechtbank van 7 november 2022, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat ‘van de GI meer regievoering wordt verwacht. Met de ouders moet door de GI op een voor de ouders duidelijke en heldere manier moet worden gecommuniceerd en aan welke doelen moet worden gewerkt en wat van hen wordt verwacht c.q. waaraan zij moeten voldoen’. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat de GI in ieder geval na die beschikking hieraan heeft voldaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de GI onder meer in het Evaluatieverslag van de ondertoezichtstelling van 21 november 2022 de voorwaarden heeft opgenomen waaraan de vader moet voldoen. De GI heeft verder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zowel de GI als de [hulpverlening 1] -er verschillende keren deze voorwaarden met de vader mondeling heeft besproken. Ook in het evaluatieverslag van de GI van 15 maart 2023 staan voorwaarden geformuleerd. Verder staan in de evaluatie van het zorgplan van [hulpverlening 3] van 8 maart 2023 een aantal doelen opgenomen. Het feit dat de vader van mening is dat hij door de GI, ondanks het voorgaande, nog niet genoeg ‘bij de hand is genomen’, maakt – naar het oordeel van het hof – dat de vader niet voldoende in staat is om zelf binnen het vrijwillig kader de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening in te schakelen. Hulpverlening binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling is om die reden noodzakelijk. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd. Een termijnverkorting van de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, zoals door de vader subsidiair verzocht, acht het hof evenmin aan de orde.
Grief 1 van de vader faalt derhalve.
Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing
3.11.6.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezicht-stelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.7.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.8.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing allereerst noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De onder rechtsoverweging 3.11.4. van deze beschikking genoemde zeer ernstige kindeigen problematiek van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maakt dat hun verzorging en opvoeding van een opvoeder meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden vraagt. Dit volgt ook uit het feit dat in het verleden de plaatsing van de kinderen bij de [pleegouders 3] niet toereikend is gebleken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat ook de vader – ondanks de door de GI ingezette intensieve hulpverlening – niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om de kinderen de opvoeding te bieden die zij nodig hebben. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vader de opvoeding van de kinderen in de periode van februari 2022 tot november 2022 – waarbij de kinderen de ene week in de pleeggezinnen en de andere week bij de vader verbleven – niet aankon. Ook is het verblijf van de kinderen bij de vader in de zomervakantie van 2022 niet goed gegaan. De vader heeft toen zelf contact opgenomen met de GI dat hij de zorg niet meer aan kon. Dat de vader over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt, volgt ook uit de overgelegde verslagen van [hulpverlening 4] en [hulpverlening 3] . Uit het verslag van [hulpverlening 4] d.d. 8 maart 2023 blijkt onder meer dat de manier waarop de vader probeert om de kinderen te begrenzen (door te schreeuwen) niet helpend is en dat de vader niet altijd goed kan invoelen wat de kinderen nodig hebben. Ook [hulpverlening 3] constateert in het verslag van 30 augustus 2023 dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. Daarbij komt dat sinds de kinderen volledig in de pleeggezinnen zijn geplaatst en er sprake is van een beperkte contactregeling met de vader (en de moeder), het beter gaat met hen. De vader heeft dit tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd door het hof – ook erkend. De GI, [hulpverlening 3] en de pleeggezinnen constateren dat de kinderen goed gedijen in de huidige situatie, dat de kinderen rustiger zijn en dat zij nu meer toekomen aan hun ontwikkeling en aan de verwerking van het verleden.
Het hof is verder van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ook noodzakelijk is tot onderzoek van hun lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid. Gebleken is dat de kinderen inmiddels op de wachtlijst staan voor een persoon-lijkheidsonderzoek. Voor het welslagen van een dergelijk onderzoek is het noodzakelijk dat dit onderzoek vanuit een rustige en stabiele thuissituatie kan worden verricht. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd. Een termijnverkorting van de verlenging van de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, zoals door de vader mondeling subsidiair verzocht, acht het hof evenmin aan de orde.
Grief 2 van de vader faalt eveneens.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking – onder aanvulling van de gronden – dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt – onder aanvulling van de gronden – de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 25 april 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en
E.P. de Beij en is op 12 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.