ECLI:NL:GHSHE:2023:331

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
20-001089-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 19 mei 2020 was gewezen. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de rechtbank, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op € 28.126,-. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij primair vrijspraak in de hoofdzaak bepleitte en subsidiair vroeg om vermindering van het te ontnemen bedrag. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2022 en de zitting van 10 januari 2023 gesloten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ruim 9 maanden, maar heeft deze overschrijding verdisconteerd in de straf in de gelijktijdig behandelde strafzaak. De rechtbank had de maximale duur van de gijzeling vastgesteld op 1.080 dagen, maar het hof heeft deze duur aangepast naar 562 dagen, gebaseerd op landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, behoudens de wijziging van de maximale duur van de gijzeling.

De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene eerder was veroordeeld voor mensenhandel. Het hof heeft de beslissing tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het eerdere vonnis in de strafzaak van de betrokkene, waarbij hij was veroordeeld voor mensenhandel gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 september 2016.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001089-20 (OWV)
Uitspraak : 24 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 19 mei 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer ontneming 01-879737-16 tegen:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 28.126,- en is aan betrokkene hoofdelijk de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming.
Namens de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 december 2022 – welk onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 10 januari 2023 – en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Namens de betrokkene is primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak en subsidiair is verzocht – indien het hof minder bewezen verklaart dan de rechtbank – het te ontnemen bedrag te verminderen. Meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het vonnis van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis, met wijziging en aanvulling van de gronden waarop dit berust, behoudens ten aanzien van de maximale duur van de gijzeling.
De rechtbank heeft de beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het vonnis in de strafzaak van de betrokkene van 16 juli 2019 met parketnummer 01-879737-16 waarbij de betrokkene – kort gezegd – is veroordeeld voor mensenhandel, in vereniging gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 september 2016. Bij arrest van dit hof van heden is dit vonnis vernietigd en is betrokkene opnieuw veroordeeld voor mensenhandel, in vereniging gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 september 2016. De beslissing dat de betrokkene voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten wordt door het hof gebaseerd op het tegen de betrokkene gewezen arrest van heden in de zaak met parketnummer 20-002307-19.
Het verweer dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak in de hoofdzaak behoeft dan ook geen bespreking.
Schending redelijke termijn
Het hof stelt vast de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens de betrokkene hoger beroep is ingesteld, te weten 19 mei 2020. Het einde van de termijn stelt het hof op 24 januari 2023, de datum waarop het hof dit arrest wijst. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 9 maanden. Nu het hof in de strafzaak die in hoger beroep gelijktijdig is behandeld ten voordele van de betrokkene rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en deze schending heeft verdisconteerd in de straf, volstaat het hof in de onderhavige ontnemingszaak met constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Gijzeling
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering de maximale duur van de gijzeling bepaald op ten hoogste 1.080 dagen. Het hof zal – anders dan de rechtbank – bij het bepalen van de maximale duur uitgaan van de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting waarin is opgenomen dat voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. Het hof zal daarom de duur van de gijzeling, die ten hoogste kan worden gevorderd, op 562 dagen bepalen.

BESLISSING

Het hof:
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
562 (vijfhonderd tweeënzestig) dagen;
bevestigt het vonnis voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 24 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.