ECLI:NL:GHSHE:2023:329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
20-003791-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aangepaste straf in milieuzaken na procesafspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1958, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor overtredingen van de Waterwet en andere milieuwetgeving. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de opgelegde straf aan op basis van een procesafspraak tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte. Deze afspraak, ondertekend op 23 december 2022, hield in dat de verdachte een taakstraf van 180 uren zou krijgen, subsidiair 90 dagen hechtenis, in plaats van de eerder opgelegde gevangenisstraf.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten. De procesafspraak werd uitvoerig besproken tijdens de zitting, waarbij het hof vaststelde dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie had ingestemd met de voorwaarden van de afspraak. Het hof nam in zijn overwegingen ook de ernst van de milieudelicten in aanmerking, waarbij de verdachte als directeur van twee bedrijven verantwoordelijk was voor meerdere overtredingen van de milieuwetgeving, waaronder het lozen van bedrijfsafvalwater en het niet melden van incidenten.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en andere relevante milieuwetgeving. Het hof benadrukte het belang van naleving van milieuregels en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze context. De uiteindelijke straf, een taakstraf van 180 uren, werd als passend beschouwd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003791-17
Uitspraak : 27 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 28 november 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-997002-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, waartoe de verdachte opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven (feit 4) vrijgesproken en is de verdachte ter zake van:
  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 1 primair);
  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 2);
  • overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 3);
  • medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 17.2 eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 5);
  • medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 6) en
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorlopige maatregel, meermalen gepleegd (feit 7),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de benadeelde partij is veroordeeld in de kosten van de verdachte, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De [benadeelde partij] is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft in hoger beroep niet kenbaar gemaakt de vordering te handhaven. De vordering is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, in het verlengde van de hierna te bespreken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeengekomen procesafspraak, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De verdediging heeft in het verlengde van de hierna te bespreken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeengekomen procesafspraak zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaringen, kwalificaties en strafbaarheid van feit en de verdachte, en zich geconformeerd aan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, maar daarbij uitdrukkelijk gewezen op de mogelijke redenen voor strafmatiging.
Procesafspraak
Tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte is een procesafspraak door de verdachte ondertekend op 23 december 2022 en door de advocaat-generaal op 3 januari 2023, inhoudende een afdoeningsvoorstel, overeengekomen. Deze procesafspraak houdt in dat het vonnis van de rechtbank, voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid in stand blijft. Daarnaast doet de verdediging afstand van de ingediende onderzoekswensen en dient zij geen nadere onderzoekswensen in. Voorts zal de advocaat-generaal geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf vorderen en in plaats daarvan zal de advocaat-generaal een taakstraf vorderen voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht.
In de procesafspraak is voorts opgenomen dat de verdachte en het Openbaar Ministerie beogen de strafzaak tegen de verdachte snel definitief te beëindigen en als het gerechtshof bij het wijzen van het arrest in deze zaak de voorgestelde straf overneemt, zal geen cassatie daartegen worden ingediend. Verder is opgenomen dat de raadsman van de verdachte alle onderdelen van de procesafspraak uitdrukkelijk met de verdachte heeft besproken. Dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van deze procesafspraak en vrijwillig wenst mee te werken aan dit afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door het hof de procesafspraak tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte uitvoerig aan de orde gesteld, in het bijzijn van de raadsman van de verdachte. Daarbij zijn de vrijwilligheid van de procesafspraak, de bewustheid van de procesafspraak bij de verdachte en ook de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraak concreet aan de orde geweest. Hieruit is naar het oordeel van het hof naar voren gekomen dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige conclusie mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en het daarmee gepaard gaande afzien van het beroep doen op bepaalde aan verdachte toekomende verdedigingsrechten.
Centraal bij het onderzoek ter terechtzitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. Bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten is de procesafspraak tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte betrokken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Alles afwegende verenigt het hof zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de in het vonnis aangehaalde wetsartikelen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van directeur (feitelijk leidinggever) van twee bedrijven verspreid over een lange periode en op verschillende manieren de milieuwetgeving overtreden. Op 4 oktober 2014 heeft het bedrijf van de verdachte bedrijfsafvalwater op het openbaar riool geloosd, waardoor onder meer de werking van het aan dat riool verbonden zuiveringstechnisch werk werd belemmerd. Ten gevolge daarvan werden in het oppervlaktewater waarop dat riool via het zuiveringstechnisch werk uitkwam, onder meer verhoogde waarden ammonium gemeten. Dat is nadelig voor flora en fauna. Van maart tot en met september 2014 heeft het bedrijf van verdachte een bassin voor de opslag van afvalwater aanwezig gehad zonder te beschikken over de daartoe vereiste vergunning. Toen er in de maand september 2014 afvalwater uit dit bassin stroomde, heeft verdachte zijn bedrijf onvoldoende maatregelen laten treffen om te voorkomen dat hierdoor de bodem zou worden verontreinigd of aangetast. Vervolgens heeft verdachte op 2 december 2015, toen er binnen zijn bedrijf uit een mestvergistingsinstallatie grote hoeveelheden digestaat stroomden, nagelaten dit voorval bij de bevoegde autoriteiten te melden. De uitstroom van digestaat vanuit de mestvergister heeft vervolgens dagen voortgeduurd, waarbij door het bedrijf van de verdachte andermaal onvoldoende maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat hierdoor de bodem zou worden verontreinigd of aangetast. Tot slot heeft de verdachte, samen met de rechtspersonen die hij bestuurde, gehandeld in strijd met een bevel van de officier van justitie betreffende de uitstroom van het digestaat door die uitstroom niet tegen te gaan.
Uit het bewezen verklaarde handelen van verdachte blijkt van een groot gebrek aan respect voor het milieu en de (gezondheids-)belangen van omwonenden. Daarnaast geven de bewezenverklaarde gedragingen - met name gelet op de structurele aard ervan - blijk van een groot gebrek aan respect voor geldende regelgeving en voor de aanwijzingen van autoriteiten. De biovergistingsinstallatie is over een lange periode intensief gecontroleerd door instanties. Daarbij zijn frequent overtredingen van voor de inrichting geldende milieuregels vastgesteld. De verdachte komt bij dit alles naar voren als iemand die, overtuigd van het eigen gelijk, doorlopend dergelijke constateringen en conclusies betwist en zich confronterend opstelt. Daarbij legt de verdachte bij voortduring de verantwoordelijkheid bij controlerende of beslissingsbevoegde instanties onder het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor handelingen die leiden tot ongewenste gevolgen voor met name het milieu.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken.
Alles afwegende is het hof, in het bijzonder gelet op de oudheid van de bewezen verklaarde feiten, het grote tijdsverloop sedert het instellen van hoger beroep en de financiële gevolgen van onderhavige zaak voor de verdachte, van oordeel dat de procesafspraak, inhoudende de oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend is. Anders dan de verdediging ziet het hof in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om de hoogte van deze taakstraf verder te matigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 13 van de Wet bodembescherming, artikel 17.2 van de Wet milieubeheer en de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 27 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.