ECLI:NL:GHSHE:2023:3267

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
20-001844-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichtingen en vernielingen in recreatiewoningen te Ohé en Laak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van brandstichtingen en vernielingen in drijvende recreatiewoningen in de Schroevendaalseplas te Ohé en Laak, gepleegd op 10 december 2014. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, maar het hof heeft deze straf gematigd tot twee jaren, met aftrek van het voorarrest, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De feiten zijn als volgt: op de avond van 10 december 2014 zijn er branden gesticht in drie recreatiewoningen, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De verdachte en een mededader hebben opzettelijk brand gesticht door ruiten in te slaan en brandbare vloeistoffen, vermoedelijk benzine, in de woningen te gieten en in brand te steken. De brandweer werd snel ingeschakeld, maar de branden hebben aanzienlijke schade veroorzaakt. De verdachte werd op basis van DNA-bewijs en telecommunicatiegegevens gelinkt aan de brandstichtingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De uitspraak van het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001844-18
Uitspraak : 6 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 29 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-720815-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd’ (feit 1) en
- ‘medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, met veroordeling van de benadeelde partijen in de kosten aan de zijde van de verdachte.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Limburg is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Deze benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven, zodat deze vordering niet aan de orde is in hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 9.782,67, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering.
Ten slotte is gevorderd ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a. een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof, in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof, in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
b. een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof, in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
en/of
c. een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een) ruit(en) van die (recreatie)woning stuk geslagen en vervolgens benzine, in elk geval een brandbare vloeistof, in die (recreatie)woning gegoten en/of gesprenkeld en/of (vervolgens) die benzine, in elk geval die brandbare vloeistof, in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, in elk geval die (recreatie)woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die (recreatie)woning, de daarin aanwezige goeder(en) en/of voor belendende (recreatie)woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2014 te Ohé en Laak, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk:
a. twee ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt,
en/of
b. twee ruiten en/of het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in:
a. een (recreatie)woning met het huisnummer 29, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en vervolgens die benzine in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woning(en) te duchten was,
en
b. een (recreatie)woning met het huisnummer 28, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en vervolgens die benzine in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woning(en) te duchten was,
en
c. een (recreatie)woning met het huisnummer 31, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van die (recreatie)woning stuk geslagen en benzine in die (recreatie)woning gegoten of gesprenkeld en vervolgens die benzine in brand gestoken, in elk geval vlam doen vatten, ten gevolge waarvan in voornoemde (recreatie)woning brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de daarin aanwezige goederen en voor belendende (recreatie)woning(en) te duchten was;
2.
hij op 10 december 2014 te Ohé en Laak, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk:
a. twee ruiten van een (recreatie)woning met het huisnummer 26, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , toebehorende aan [benadeelde 2] , heeft vernield,
en
b. twee ruiten en het interieur van een slaapkamer van een (recreatie)woning met het huisnummer 30, welke lag in de Schroevendaalseplas, gelegen aan [adres 2] , toebehorende aan [benadeelde 3] , heeft vernield of beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Limburg, Team Grootschalige Opsporing, onderzoeksnummer 2451214019, gesloten d.d. 12 januari 2016 (pg. 1-4499). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1..Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2014 (pg. 655-656), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

(pagina 655)
Op 10 december 2014 was ik, verbalisant, belast met de noodhulpsurveillance binnen de gemeente Echt/Susteren en Maasgouw. Omstreeks 21:15 uur kreeg ik de melding om te gaan naar [adres 3] te Ohé en Laak. Aldaar zou een vakantiewoning op het water in brand staan. Ik was omstreeks 21:25 uur ter plaatse. Ik zag een steiger, met daaraan 6 grote vakantiewoningen. Vanaf het midden van de steiger gezien zag ik drie woningen aan de rechterzijde en drie woningen aan de linkerzijde. Ik zag dat een brandweerauto van de brandweer Stevensweert ter plaatse was.
Ik hoorde de bevelvoerder van de brandweer tegen mij zeggen dat er opgeschaald werd naar middenbrand. Ik zag vanaf de kade dat woning 29 en 31 in brand stonden. Ik zag kleine vlammen en redelijk wat rookontwikkeling bij de ramen onderaan de woningen, grenzend aan de steiger. Ik ben de steiger opgelopen in de richting van woning 29. Op het moment dat ik bij deze woning stond, zag ik rookontwikkeling bij woning 28. Ik ben gaan kijken en zag dat ook hier rook kwam uit het onderste raam van de woning, grenzend aan de steiger. Ik zag dat dit raam kapot was. Aan het einde van de steiger kan je rechts naar woning 29 lopen en links [naar] woning 28. Net voor deze splitsing op de steiger, zag ik een roze poetsdoek liggen. Ik heb met handschoenen aan deze poetsdoek [1] opgepakt. Deze doek rook naar de bekende geur van benzine. Aan het gewicht van de doek voelde ik dat deze kennelijk doordrenkt was. Ik heb de doek op dezelfde plaats terug gelegd. Ik zag dat er bij woning 29 twee brandweermannen doende waren met blussen.
Ik ben alle woningen afgelopen en zag dat de ramen onderaan deze woningen, grenzend aan de steiger, kapot waren. Ik zag dat bij woning 30 twee schroefdoppen lagen, zeer vermoedelijk afkomstig van een jerrycan. Ik zag in het water, naast woning 30, een witte jerrycan in het water drijven. Ik heb via de brandweercommandant geregeld dat er een boot zou komen om deze jerrycan uit het water te halen. Door een brandweerman werd ik erop geattendeerd dat er onder de steiger waar ik op stond een rode jerrycan in het water dreef. Samen met de brandweerman heb ik deze jerrycan uit het water gehaald en op de steiger gezet. Iets verderop zag ik nog een (…)
(pagina 656)
witte jerrycan onder de steiger drijven. Deze heb ik uit het water gehaald en op de steiger gezet.
Ik ben hierna de steiger weer opgelopen en zag in het water, langs de kade, twee rode, een witte en een gele jerrycan drijven. Met behulp van de brandweer heb ik deze jerrycans uit het water gehaald en op de kade gezet, bij het begin van de steiger. De gele jerrycan lag onder water en zag eruit alsof deze al langer in het water lag. Ik zag dat er verderop langs de kade nog enkele rode jerrycans in het water dreven.

2..Een proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2014 (pg. 496-497), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :

(pagina 496)
Ik doe aangifte van brandstichting. Door deze brand ontstond gemeen gevaar voor goederen. Ik ben als aangewezen bestuurder van [benadeelde 1] gerechtigd aangifte te doen. Op de Schroevendaalseplas te Ohé en Laak heeft deze BV onder andere een woning in eigendom met als adres Dijk 3. Het heeft als plaatselijk projectnummer: 28. De woning betreft een drijvende woning, een recreatiewoning. Achteraan de hoofdsteiger, aan de zijsteiger, ligt deze woning. Afgelopen woensdagavond, vermoedelijk tussen 21.00 uur en 21.20 uur, is er brand gesticht in deze woning. Aan de rechterzijkant werd een slaapkamerraam vernield.
(pagina 497)
Via het gat in deze ruit werd vermoedelijk een brandbare vloeistof naar binnen gegoten/gegooid, welke daarna in brand werd gestoken. Daardoor ontstond brand in deze slaapkamer.

3..Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014 (pg. 498-500), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 3] :

(pagina 498)
Mijn vakantiewoning maakt deel uit van 6 woningen onder de naam Maasvilla en is gelegen aan [adres 2] te Ohé en Laak. Het nummer van mijn woning is 30 en betreft de middelste woning, gelegen aan de linkerkant, gezien vanaf de Dijk. Op 22 november 2014 heb ik mijn vakantiewoning verlaten. Ik liet deze in goede staat achter. Alle ramen en deuren waren gesloten. Op 10 december 2014, omstreeks 22.15 uur, werd ik gebeld door [aangever 2] . Hij is de eigenaar van huisje nummer 29 .
(pagina 499)
Ik ben daarop naar Ohé en Laak gereden. Daar heb ik gezien dat twee ruiten aan de voorkant van mijn woning zijn vernield. Deze ruiten zijn ingeslagen. In de slaapkamer waarvan de ruiten waren vernield lag benzine. De vloermatjes op de grond waren doordenkt met benzine. Op het bed lag allemaal glas. Je kon de benzine ook echt ruiken. Ik zag dat de benzine langs de vensterbank naar beneden droop. Ik denk dan ook dat men door het gat in de ruit de benzine naar binnen heeft gegoten.

4..Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2014 [het hof begrijpt: 11 december 2014] (pg. 501-503), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :

(pagina 501)
Ik wens aangifte te doen van vernieling van en brandstichting in mijn vakantiewoning. Mijn vakantiewoning is gelegen aan [adres 2] in Ohé en Laak. Het huisnummer van mijn vakantiewoning is 29. Op 6 december 2014 heb ik mijn vakantiewoning verlaten. Ik liet deze in goede staat achter. Alle ramen en deuren waren gesloten. Op 10 december 2014, omstreeks 21.53 uur werd ik gebeld door [getuige 2] [
het hof begrijpt: [getuige 2]]. [getuige 2] is de beheerder van camping de Maasterp. Hij vertelde mij dat er in mijn vakantiewoning was ingebroken en dat er brand woedde in mijn vakantiewoning. Ik ben daarop direct daar naartoe gegaan.
(pagina 502)
Ik zag dat tenminste een van deze twee ruiten kapot was. Omdat het donker was heb ik het niet goed gezien en kan ik me ook niet meer herinneren welk ruit kapot was. Er zat in ieder geval een groot gat in deze ruit en het glas lag ervoor op de steiger. Ik ben alleen boven geweest. Ik zag dat het om de stopcontacten op de bovenste verdieping zwart was. Beneden ben ik niet geweest. De brandweer vertelde dat het beneden in de woning heel slecht uit zag. Ik zag dat het in de hal helemaal zwart was. Van de brandweer mocht ik in verband met de rook nog niet naar binnen.

5..Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 december 2014 (pg. 506-508), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 3] :

(pagina 506)
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik wens aangifte te doen van vernieling van en brandstichting in enkele vakantiewoningen die eigendom zijn van [benadeelde 2] . Ik ben als coördinator van de klantenservice werkzaam bij dit bedrijf. [benadeelde 2] is eigenaar van 3 vakantiewoningen, gelegen aan [adres 2] project Maasvilla, huisjes 26, 27 en 31.
(pagina 507)
Op 10 december 2014, is mijn collega [betrokkene] , ’s avonds gebeld door [getuige 2] [
het hof begrijpt: [getuige 2]]. [getuige 2] vertelde hem dat er was ingebroken, dan wel vernielingen waren gepleegd in een aantal huisjes behorende bij Maasvilla. Hij vertelde ook dat er brand was gesticht. Hij vertelde dat er in huisje 31 een ruit was vernield en dat er in die vakantiewoning ook brand is gesticht. Ook vertelde hij dat er in huisje 26 een raam was vernield. Daar was echter geen sprake van brand. [getuige 2] deelde hem ook mede dat er in huisje 27 geen sprake was van schade. Hij vertelde dat er eigenlijk in alle getroffen woningen dezelfde ruit, namelijk dat van de slaapkamer naast de ingang gelegen, was vernield.

6..Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2015 met bijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Naar aanleiding van een melding op 10 december 2014 omstreeks 21:15 uur, van een brand in diverse woningen op het water, gelegen aan de Dijk in Ohé en Laak bevond ik mij op de plaats delict. Ter plaatse sprak ik met de eigenaar van de vakantiewoning nummer 30 , gelegen aan [adres 2] te Ohé en Laak , zijnde: [benadeelde 3] .
[benadeelde 3] deelde mij mede dat aan de voorzijde van zijn woning een kleine camera was aangebracht gericht op de steiger voor zijn woning. De bij beweging door deze camera geregistreerde beelden werden opgenomen en bewaard. [benadeelde 3] deelde hij opgenomen beelden ter beschikking wilde stellen aan de politie. Op 11 december 2014 ontving ik van [benadeelde 3] per e-mail 2 jpg bestanden en 2 mp4 bestanden betreffende dit voorval.
Het betreffen zwart/wit afbeeldingen van:
- 12/10/2014 [ het hof begrijpt dat telkens de datumaanduiding in Amerikaanse stijl is genoteerd en dat is bedoeld: 10 december 2014] 20:54:19 (DCS-7010), waarop een persoon in lichtkleurige kleding op de rugzijde is te zien. Deze persoon draagt een lichtkleurige lange broek en een lichtkleurige jas met capuchon.
- 12/10/2014 21:04:28 ( DCS-7010L), waarop een gedeelte van een persoon is te zien gekleed in een lange broek en in zijn handen 2 jerrycans (1 lichtkleurige en 1
donkerkleurige).

7..Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 12 maart 2015 (pg. 303-308), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

(pagina 303)
Op 10 december 2014 te 23:00 uur, werd door mij, verbalisant, als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke brandstichting, gepleegd tussen 10 december 2014 te 21:00 uur en 10 december 2014 te 21:30 uur.
Het onderzoek is verricht aan een zestal drijfwoningen in ligplaatsen aan een centrale steiger te Dijk 3, Ohé en Laak, binnen de gemeente Maasgouw.
De zes drijfwoningen lagen afgemeerd in ligplaatsen aan een centrale steiger geplaatst in de Schroevendaalseplas. De centrale steiger en de daaraan gelegen drijfwoningen zijn voor een ieder vrij toegankelijk. De drijfwoningen waren tegen de klok in van 26 t/m 31 genummerd.
(pagina 304)
Drijfwoning 26
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- van de rechts naast de voordeur gelegen slaapkamer twee ruiten van de ramen waren vernield,
- de vernielingen waren veroorzaakt door een rond voorwerp met een diameter van ongeveer 30 mm.
Drijfwoning 21
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- er geen onregelmatigheden zichtbaar waren.
Drijfwoning 28
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- er braakschade zichtbaar was in de sluitnaden van de buitendeur berging en de voordeur,
- de braakschade aan de voordeur was veroorzaakt door de brandweer,
- er rechts naast de voordeur een brand had gewoed in een technische ruimte,
- de ruit van het eerste raam van de slaapkamer, rechts naast de voordeur, was vernield,
- er op de steiger voor de woning twee zwarte kunststof schroefdoppen lagen,
- deze schroefdoppen werden veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van het SIN AAHX9504NL en SIN AAHX9505NL.
Drijfwoning 29
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- er brand was geweest links naast de voordeur,
- deze had gewoed in de slaapkamer links naast de voordeur,
- de ruit van het tweede- raam van de slaapkamer, links van de voordeur, was vernield,
- er braakschade zichtbaar was in de sluitnaad van de voordeur en dat de ruit van het raam links naast de voordeur was vernield,
- deze braakschade was veroorzaakt door de brandweer.
Drijfwoning 30
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- de ruiten van beide ramen van de slaapkamer, links van de voordeur, waren vernield,
- de vernielingen zijn veroorzaakt door een rond voorwerp met een diameter van ongeveer 30 mm,
- er op de steiger voor de woning twee zwarte kunststof schroefdoppen lagen,
- de schroefdoppen werden veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van het SIN AAHX9501NL en SIN AAHX9502NL.
Drijfwoning 31
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen dat:
- er brand was geweest links naast de voordeur,
- deze had gewoed in de slaapkamer links naast de voordeur,
- de ruit van het eerste raam van de slaapkamer was vernield.
(pagina 305)
Aangetroffen jerrycans
Door de brandweer was een groot aantal jerrycans uit het water van de Schroevendaalseplas gevist. Deze jerrycans dreven in het water in de directe nabijheid van de drijfwoning en centrale steiger. De jerrycans werden gedeeltelijk verzameld op de centrale steiger nabij de drijfwoning nummer 29 , één jerrycan op de steiger bij drijfwoning 30 en een aantal jerrycans bij de overgang van de centrale steiger met de walkant. Door mij, verbalisant, werden van de jerrycans bij de overgang centrale steiger en walkant, drie jerrycans, veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAHX9512NL, SIN AAHX9511NL en SIN AAHX950ONL. De jerrycan AAHX9511NL was gevuld met een vloeistof. Van deze vloeistof werd een monster genomen, veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAIN0499NL. De jerrycan AAHX9512NL was gevuld met een vloeistof. Van deze vloeistof werd een monster genomen, veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAIN0498NL.
Aangetroffen textiel
Op de centrale steiger, nabij drijfwoning 29, lag een stuk textiel, kleur roze. Deze werd door mij veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAHX9503NL.
Conclusie
Ik, verbalisant, zag dat bij de drijfwoningen vernielingen waren gepleegd aan de ruiten van de slaapkamers grenzend aan de steiger. Deze vernielen waren gepleegd met een rond voorwerp. Ik, verbalisant, rook bij de drijfwoningen nr. 28-29-31, waar brand had gewoed en bij drijfwoning nr. 30, een geur van een ontbrandbare vloeistof. Een ontbrandbare vloeistof is een vloeistof waarvan, in zuivere vorm, de damp rechtstreeks of via een lont ontstoken kan worden. Deze vloeistoffen zijn, op basis van hun vlampunten, onder te verdelen in: licht ontvlambare vloeistoffen (vlampunt onder de 21 graden Celsius), ontvlambare vloeistoffen (vlampunten tussen de 21 graden en 55 graden Celsius ) en brandbare vloeistoffen (vlampunt boven de 55 graden Celsius).
Ik zag dat bij de drijfwoningen waarin brand had gewoed, de brand zich had ontwikkeld in een slaapkamer dan wel in een technische ruimte. In de voornoemde ruimtes was ruim voldoende brandstof (goederen en wandbekleding die kunnen dienen als brandstof) aanwezig om de brand te onderhouden en verder te doen uitbreiden. Als de branden niet tijdig waren geblust had deze uitbreiding tot gevolg kunnen hebben. De brand had zich door overslag en via de steiger kunnen uitbreiden naar de naast gelegen drijfwoning(en). Uit tactische informatie is gebleken dat in de drijfwoningen ten tijde van de brand geen personen aanwezig waren.
(pagina 306)
Monster sporen
Goednummer: PL2300-2014162685-26708
SIN: AAIN0498NL
Spooromschrijving: vloeistof
Plaats veiligstellen: uit jerrycan SIN AAHX9512NL, goednummer 541060
Goednummer: PL2300-2014162685-26709
SIN: AAIN0499NL
Spooromschrijving: vloeistof
Plaats veiligstellen: uit jerrycan SIN AAHX95111NL, goednummer 541104
Goednummer: PL2300-2014162685-545685
SIN: AAHX9505NL
Aantal/eenheid: 1 dop
Kleur: zwart
Bijzonderheden: 11-12-2014 / 00.30 uur / op steiger voor nr. 28
Goednummer: PL2300-2014162685-545692
SIN: AAHX9504NL
Aantal/eenheid: 1 dop
Kleur: zwart
Bijzonderheden: 11-12-2014 / 00.25 uur / op steiger voor nr. 28
(pagina 307)
Goednummer: PL2300-2014162685-545725
SIN: AAHX9503NL
Aantal/eenheid: 1 handdoek
Kleur: roze
Bijzonderheden: 11-12-2014 / 00.25 uur / op stieger (
het hof begrijpt: steiger) tussen nr. 29-28

8..Een geschrift, inhoudende een rapportage van The Maastricht Forensic Instituut d.d. 25 februari 2015 (pg. 354-360), opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige, voor zover inhoudende:

(pagina 356)
Ontvangen materiaal
AAHX9504NL Dop op steiger voor nr. 28
AAHX9505NL Dop op steiger voor nr. 28
(pagina 358)
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
AAHX9504NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van
minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Onbekende man B is niet
uitgesloten als donor.
AAHX9505NL
Onvolledig mannelijk DNA-profiel.
Onbekende man B.

9..Een geschrift, inhoudende een rapportage van het Nederland Forensisch Instituut d.d. 20 april 2015 (pg. 410-424), opgemaakt door drs. PJ.N. Hendrikse voor zover inhoudende:

(pagina 417)
Tabel 5 Resultaten onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen - vloeistofmonsters
SIN
Resultaten vooronderzoek en GC-MS onderzoek
AAIN0498NI
Het vloeistofmonster is kleurloos, helder, niet-viskeus, niet-waterig van aard en ontsteekbaar.
Het vloeistofmonster bestaat uit een serie verzadigde alifatische koolwaterstoffen
(onvertakt, vertakt en cyclisch) in een kooktraject van ca. C7 t/m C9, en het bevat
geen weinig/niet-vluchtige bestanddelen.
AAIN0499NL
Het vloeistofmonster is kleurloos, helder, niet-viskeus, niet-waterig van aard, en
ontsteekbaar.
Het vloeistofmonster bestaat uit een serie verzadigde alifatische koolwaterstoffen
(onvertakt, vertakten cyclisch) in een kooktraject van ca. C7 t/m C9, en het bevat
geen weinig/niet-vluchtige bestanddelen.
(pagina 419)
Vloeistofmonsters
De samenstelling van de vloeistofmonsters [AAIN0498IML] en [AAIN0499NL] (serie verzadigde alifatische koolwaterstoffen in een kooktraject van ca. C7 t/m C9) is kenmerkend voor een aardoliedestillaat van subklasse kookpuntbenzine. De waargenomen uiterlijke kenmerken (kleurloos, helder, niet-viskeus) passen bij een dergelijk product. Vloeistoffen die tot subklasse kookpuntbenzine behoren zijn licht ontvlambaar, de damp van deze vloeistoffen is bij normale omgevingscondities eenvoudig ontsteekbaar (zie toelichting ontbrandbare vloeistoffen in bijlage 1).

10..Een geschrift inhoudende een rapportage van The Maastricht Forensic Institute d.d. 21 mei 2015 (pg. 437-440), opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige, voor zover inhoudende:

(pagina 440)
[verdachte] (RAAP2773NL) kan donor van celmateriaal zijn in de bemonstering van de dop met zegelnummer AAHX9504NL. [verdachte] is niet met zekerheid uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering van de dop met zegelnummer AAHX9505NL. Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van [verdachte] in de bemonstering van de dop met zegelnummer AAHX9504NL is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van hét spoor bevat DNA van twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.

11..Een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 april 2015 (pg. 446-448), opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, voor zover inhoudende:

(pagina 446)
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHX9503NL#01 Bemonstering van zijde 1 van de handdoek (zijde met waslabel)
AAHXS5O3NL#02 Bemonstering van zijde 2 van de handdoek (zijde zonder waslabel)
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAHX9503NL#01
geen voor vergelijking geschikt DNA-profiel
AAHX9503NL#02
DNA-profiel van een man [verdachte]
Kleiner dan 1 op 1 miljard

12..Een proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 23 oktober 2015, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

(pagina 464)
Blijkens een ciotbevraging staat het telefoonnummer [telefoonnummer] op naam van: [verdachte] [ [verdachte] ] [adres 4] , zijnde de genoemde verdachte [verdachte] . De verdachte [verdachte] kan zodoende gekoppeld worden aan het telefoonnummer [telefoonnummer] hetgeen meegenomen is in deze analyse.
(pagina 466)
Uitgaande van het feit dat genoemde verdachten ook de daadwerkelijke gebruikers van de aan hun gekoppelde telefoonnummers zijn geweest dan blijkt uit een overzicht het navolgende:
- dat de verdachte [verdachte] op 10 december 2014 te 20.03.21 uur nog onder bereik van een antenne is behorende tot een zendmast in Maastricht.
- dat [verdachte] tussen 20.19.27 uur en 21.14.08 uur tijdens diverse telefonische contacten zich bevonden heeft in een geografische gebied dat bereikt kan worden door de cell id's 30342, 11310, 5476, 20523, 65338 en 8058, zie bijlage 2. Alle cell id's stralen in de richting van de plaats delict te Ohe én Laak.
Bewijsoverwegingen
A.De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] kenden elkaar van werkzaamheden die zij beiden verrichtten bij het bedrijf [bedrijf] . Op een van de jerrycandoppen en een poetsdoek die op de plaats delict zijn aangetroffen en vervolgens zijn bemonsterd, is DNA van de verdachte aangetroffen. De verdediging heeft de mogelijkheid opgeworpen dat de verdachte, bij gelegenheid van zijn werkzaamheden bij [bedrijf] , de bewuste dop heeft aangeraakt en dat een ander die jerrycan met die dop heeft meegenomen en gebruikt ten behoeve van de brandstichtingen. Ook kan het zijn dat de aangetroffen poetsdoek met het DNA van de verdachte eerder is gebruikt bij [bedrijf] , aldus de raadsman. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat contaminatie van het DNA op de dop met de poetsdoek mogelijk is. Ten slotte is betoogd dat aan de resultaten van het telecommunicatieonderzoek niet de conclusie kan worden verbonden dat de verdachte betrokken is geweest bij de brandstichtingen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.Op 10 december 2014 is omstreeks 21.16 uur bij de brandweer een melding gedaan dat er brand was in een drijvende woning in een zijarm van de Maas aan [adres 2] te Ohé en Laak. Ter plaatse lagen aan een steiger zes drijvende recreatiewoningen. Toen de brandweer ter plaatse kwam, bleek dat er in drie woningen (nummers 28 , 29 en 31) brand woedde. Tevens werd de geur van een brandbare vloeistof geroken. Van twee andere woningen (nummers 26 en 30) waren de ruiten vernield. In de woning met nummer 30 was tevens het interieur van de slaapkamer beschadigd.
Van deze brandstichtingen en vernielingen is door of namens de eigenaren aangifte bij de politie gedaan. Aangever [benadeelde 3] had een camera aan zijn woning aangebracht, welke camera was gericht op de steiger. In het procesdossier bevinden zich twee foto’s van die beelden, waarop is te zien dat op 10 december 2014 omstreeks 20.54 uur een persoon in lichtkleurige kleding over de steiger loopt en omstreeks 21.04 uur op die dag een andere persoon met twee jerrycans in zijn handen.
Op de plaats delict is technisch onderzoek verricht. Bij de drijvende woningen met nummers 28 , 29 en 31, alwaar brand had gewoed, alsmede bij de drijvende woning met nummer 30, werd door de betreffende verbalisant een geur van ontbrandbare vloeistof geroken. Voorts is naar aanleiding van het technische onderzoek het volgende als onderzoeksbevindingen gerelateerd.
Met betrekking tot de drijvende woning met nummer 26 bleek dat van de rechts naast de voordeur gelegen slaapkamer twee ruiten waren vernield.
In de drijvende woning met nummer 28 had rechts naast de voordeur een brand gewoed in een technische ruimte. De ruit van het eerste raam van de slaapkamer van die woning, rechts naast de voordeur, was vernield. Op de steiger voor deze woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen die zijn veiliggesteld en bemonsterd (nummers AAHX9504NL en AAHX9505NL).
In de drijvende woning met nummer 29 had brand gewoed in de slaapkamer, die links naast de voordeur is gelegen. De ruit van het tweede slaapkamerraam van deze woning, eveneens links van de voordeur, was vernield.
De ruiten van beide ramen van de slaapkamer van de drijvende woning met nummer 30, links naast de voordeur, waren eveneens vernield. Op de steiger voor deze woning lagen twee zwarte kunststof schroefdoppen, die zijn veiliggesteld en bemonsterd (nummers AAHX9501NL en AAHX9502NL).
In de drijvende woning met nummer 31 had eveneens brand gewoed in de slaapkamer links naast de voordeur. De ruit van het eerste raam van de slaapkamer van deze woning was vernield.
Op de steiger bij de drijvende woningen werden diverse jerrycans aangetroffen, die (deels) door de brandweer uit het water zijn gehaald. Drie van deze jerrycans zijn aan een nader onderzoek onderworpen. Het betrof jerrycans van het merk ‘Aspen 2’. In twee daarvan zat een brandversnellende vloeistof. Uit nader onderzoek naar bemonsteringen van die vloeistof (met nummers AAIN0499NL en AAIN0498NL) kwam naar voren dat dit kookpuntbenzine betrof, waarvan de damp bij normale omgevingscondities eenvoudig ontvlambaar is. Voorts zijn op de steiger, nabij de woningen met nummers 28 en 30, in totaal vier kunststof doppen aangetroffen. Nabij de woning met nummer 29 trof de politie een roze poetsdoek van textiel aan die naar benzine rook. Ook die poetsdoek is bemonsterd (nummer AAHX9503NL).
De veiliggestelde bemonsteringen van de aangetroffen poetsdoek en doppen, waarvan voor het hof op grond van de inhoud van het procesdossier genoegzaam vaststaat dat die behoren tot de jerrycans, zijn aan een forensisch DNA-onderzoek onderworpen. De resultaten van dat onderzoek zijn als volgt.
Met betrekking tot de doppen die zijn aangetroffen op de steiger voor de drijvende woning met nummer 28 (bemonsteringen met nummers AAHX9504NL en AAHX9505NL) is door The Maastricht Forensic Institute het volgende gerapporteerd. In de bemonstering met het nummer AAHX9504NL is een mengprofiel aangetroffen, afkomstig van celmateriaal van minimaal twee personen. De verdachte kan donor zijn van het celmateriaal in de bemonstering met nummer AAHX9504NL, waarbij het volgens de deskundigen extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering van het spoor het DNA van de verdachte en een onbekende persoon bevat, dan dat het spoor het DNA bevat van twee onbekende personen.
In de bemonstering van de dop met het nummer AAHX9505NL is een enkelvoudig profiel aangetroffen, te weten een onvolledig mannelijk DNA-profiel. Dit profiel is volgens de deskundigen niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek in de DNA-databank voor strafzaken, maar kan wel gebruikt worden voor een vergelijkend DNA-onderzoek met een referentie-DNA-profiel. Het laatstbedoelde onderzoek heeft uitgewezen dat de verdachte niet met zekerheid kan worden uitgesloten als donor van het celmateriaal in de bemonstering van de dop met nummer AAHX9505NL.
Uit het DNA-onderzoek naar de op de steiger nabij de drijvende woning met nummer 29 aangetroffen poetsdoek (bemonstering met nummer AHX9503NL) is naar voren gekomen dat in de bemonstering een enkelvoudig DNA-profiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Tevens is telecommunicatieonderzoek verricht, teneinde zo mogelijk vast te kunnen stellen waar de mobiele telefoon van de verdachte zich ten tijde van de brandstichtingen in Ohé en Laak bevond en of er rondom het tijdstip van de brandstichtingen telefonische contacten waren met de medeverdachten. Uit deze onderzoeken is onder meer naar voren gekomen dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op naam stond van de verdachte. De telefoon met dit nummer is op 10 december 2014 om 20.03.21 uur onder bereik van een antenne van een zendmast in Maastricht, zijnde de woonplaats van de verdachte. De verdachte heeft tussen 20.19.27 uur en 21.14.08 uur diverse telefonische contacten en bevindt zich in een geografisch gebied dat bereikt wordt door zes zogenaamde ‘cell id’s’, die alle stralen in de richting van de plaats delict in Ohé en Laak.
C.Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat er op 10 december 2014 – na het stuk slaan van ramen – branden zijn gesticht in de drijvende recreatiewoningen met nummers 28 , 29 en 31 in de Schroevendaalseplas te Ohé en Laak, alsmede dat vernielingen dan wel beschadigingen zijn gepleegd aan de aldaar drijvende recreatiewoningen met nummers 26 en 30. Daartoe neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat er in drie afzonderlijke recreatiewoningen gelijktijdig brand heeft gewoed, er een geur van ontbrandbare vloeistof is geroken, alsmede dat ter plaatse jerrycans (al dan niet gedeeltelijk gevuld met benzine) en een poetsdoek doordenkt met benzine zijn aangetroffen, waardoor de conclusie in redelijkheid geen andere kan zijn dat sprake is geweest van brandstichting.
Bij de brandstichtingen was naar het oordeel van het hof gemeen gevaar voor goederen te duchten, namelijk voor de daarin aanwezige goederen en voor belendende recreatiewoningen. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken dat een verbalisant heeft gerelateerd dat de brand in de recreatiewoningen zich had ontwikkeld in de slaapkamer dan wel in de technische ruimte. In deze ruimten was ruim voldoende brandstof aanwezig om de brand te onderhouden en verder te doen uitbreiden. De branden hadden zich, ware deze niet geblust geweest, door overslag en via de steiger kunnen uitbreiden naar de naastgelegen drijvende recreatiewoningen. Zonder ingrijpen van de brandweer zouden de recreatiewoningen waarin brand was gesticht zijn afgebrand en zouden brandende brokstukken zijn afgedreven met alle mogelijke gevolgen van dien.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen komt immers naar voren dat kort voor de brandmelding (om 21.16 uur) twee personen op de steiger voor de drijvende recreatiewoningen zijn geweest (om 20.54 en 21.04 uur), waarvan een persoon twee jerrycans bij zich droeg. De branden moeten derhalve in het tijdsbestek tussen 20.54 en 21.16 uur zijn gesticht. Naast de aanwezigheid van twee personen op de plaats delict ten tijde van de brandstichtingen en vernielingen, ligt het gezien de aard en omvang van de branden en vernielingen niet voor de hand dat deze feiten slechts door één persoon zijn gepleegd. Voorts zijn in de bemonsteringen van enkele doppen van de jerrycans meerdere DNA-profielen aangetroffen, hetgeen wijst op de betrokkenheid van meer dan één persoon bij de brandstichtingen.
Voor het hof is dan ook genoegzaam komen vast te staan dat bij de tenlastegelegde brandstichtingen en vernielingen twee personen betrokken zijn geweest, in de zin dat zij een voldoende nauwe en bewuste samenwerking zijn aangegaan die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering bij het plegen van de tenlastegelegde feiten. De omstandigheid dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij gebrek aan wettig bewijs zullen worden vrijgesproken van de tevens aan hen tenlastegelegde brandstichtingen en vernielingen, kan daar niet aan afdoen. Het aangetroffen sporenmateriaal sluit immers de mogelijkheid in dat ook een ander dan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen met de verdachte de brandstichtingen heeft gepleegd.
D.Het hof komt aan de hand van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat (de doppen van) de jerrycans en de met benzine doordrenkte poetsdoek gebruikt zijn bij de brandstichtingen. In de bemonsteringen van twee van die doppen is het DNA van de verdachte aangetroffen, in het ene geval in een mengprofiel (bemonstering met nummer AAHX9504NL) en in het andere geval in een enkelvoudig profiel (bemonstering met nummer AAHX9505NL). Voorts is in de bemonstering van de poetsdoek (met nummer AHX9503NL) een enkelvoudig profiel aangetroffen met het DNA van de verdachte.
Het hof acht het aantreffen van het DNA van de verdachte op deze bij de brandstichtingen gebruikte voorwerpen redengevend voor het bewijs. Het is de combinatie van voorwerpen en de resultaten van het DNA-onderzoek dat maakt dat hier van dadersporen moet worden gesproken. Van de verdachte mag onder deze omstandigheid een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht.
De verdachte heeft daarover de hiervoor onder A. vermelde verklaring afgelegd en aldus slechts in algemene zin de mogelijkheid opgeworpen dat hij de jerrycans en de poetsdoek op enig moment tijdens zijn werkzaamheden bij [bedrijf] heeft vastgehad, waarna een ander die jerrycans en poetsdoek zou kunnen hebben meegenomen en gebruikt ten behoeve van de brandstichtingen.
Ofschoon uit de getuigenverklaring van [getuige 1] , rayonleider van [bedrijf] , alsmede uit aanwezigheidsoverzichten volgt dat de verdachte in 2014 inderdaad voor [bedrijf] heeft gewerkt en er volgens [getuige 1] binnen dat bedrijf ook daadwerkelijk gebruik werd gemaakt van jerrycans van het merk Aspen 2, stelt het hof vast dat het door de verdachte opgeworpen scenario in de kern te dezen in wezen niet meer dan slechts een theoretisch opgeworpen mogelijkheid behelst. Het gaat er dan niet om of het hof die mogelijkheid kan uitsluiten. Het gaat om de vraag of het hof dat geopperde scenario aannemelijk acht. Dat doet het hof in dit geval niet, aangezien er twee
enkelvoudigeprofielen met het DNA van de verdachte op twee verschillende op de plaats delict aangetroffen en aan de brandstichtingen te relateren goederen zijn aangetroffen. In de lezing van de verdachte had het in de rede gelegen dat (ook) in de bemonsteringen van die betreffende dop en poetsdoek een mengprofiel zou zijn aangetroffen, omdat – uitgaande van zijn lezing – een ander dan hijzelf de jerrycan en poetsdoek moet hebben meegenomen bij [bedrijf] , deze naar de plaats delict moet hebben gebracht, de dop van de jerrycan moet hebben afgedraaid en de poetsdoek met benzine in aanraking moet hebben gebracht. Indien zulks daadwerkelijk zou hebben plaatsgevonden, is het bij dat intensieve gebruik niet waarschijnlijk dat alleen DNA van de verdachte op die goederen zou zijn aangetroffen. Nu op een van de doppen en de poetsdoek geen mengprofiel is aangetroffen en gelet op het feit dat er twee afzonderlijke op de plaats delict aangetroffen en aan de brandstichtingen te relateren goederen zijn aangetroffen waarop het DNA van de verdachte is gedetecteerd, is naar het oordeel van het hof de door de verdachte geponeerde mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de doppen en poetsdoek niet aannemelijk geworden, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof betrekt in voormeld oordeel tevens dat op geen enkele wijze is gebleken dat het bedrijf [bedrijf] gebruik maakte van poetsdoeken zoals de poetsdoek die is aangetroffen op de plaats delict. Ten slotte stelt het hof in dit verband vast dat de omstandigheid dat de verdachte bij [bedrijf] heeft gewerkt en aldaar soortgelijke jerrycans stonden als die bij de brandstichtingen zijn gebruikt, niet onmiddellijk en zonder meer een voor de verdachte ontlastend scenario betreft, aangezien het feit dat de verdachte bij [bedrijf] heeft gewerkt tevens impliceert dat de verdachte juist feitelijk over soortgelijke bij de brandstichting gebruikte jerrycans kon beschikken.
Voor de gestelde mogelijke contaminatie van het DNA van de verdachte op de dop met de poetsdoek, zoals door de raadsman van de verdachte is gesuggereerd, zijn in het procesdossier (daaronder mede begrepen de forensische rapportages), noch in het verhandelde ter terechtzitting, aanknopingspunten te ontwaren, zodat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat daarvan sprake is geweest.
Het aangetroffen DNA van de verdachte is echter niet het enige bewijs dat duidt op de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde brandstichtingen en vernielingen.
Uit de tot het bewijs gebezigde analyse van telecommunicatiegegevens volgt dat de telefoon van de verdachte op de bewuste avond van 10 december 2014 tussen 20.19 en 21.14 uur – derhalve in het tijdsbestek waarbinnen de branden zijn gesticht – masten aanstraalde in een geografisch gebied waarin de plaats delict in Ohé en Laak lag. Het hof stelt op grond daarvan vast dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in dat gebied moet zijn geweest. Mede in het licht van het overige bewijsmateriaal dat wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde en de omstandigheid dat de verdachte ten overstaan van het hof geen verklaring heeft kunnen geven voor deze bevindingen uit het telecommunicatieonderzoek, is het hof van oordeel dat die bevindingen steun geven aan het overige voor de verdachte belastende bewijs.
Naar het oordeel van het hof is aldus, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte één van de twee daders van de tenlastegelegde brandstichtingen en vernielingen is geweest.
E.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging en acht, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling (tijds)verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich, tezamen en in vereniging met een ander, schuldig heeft gemaakt aan brandstichtingen in en vernielingen dan wel beschadigingen van drijvende recreatiewoningen in de Schroevendaalseplas te Ohé en Laak.
Als gevolg van de branden is gemeen gevaar voor goederen ontstaan. Door oplettendheid van anderen is de brandweer snel ter plaatse gekomen. De verdachte heeft na de brandstichtingen de plaats delict verlaten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het verloop van een brand en de gevolgen daarvan onvoorspelbaar en zeer ernstig kunnen zijn. De gevaarzetting als gevolg van brandstichtingen is groot. In deze zaak hebben de eigenaren van de recreatiewoningen ten gevolge van de brandstichtingen, vernielingen en beschadigingen grote materiële schade opgelopen. Het spreekt verder voor zich dat deze feiten gevoelens van onveiligheid en onzekerheid teweeg hebben gebracht bij personen woonachtig of verblijvende in de nabije omgeving. Daarnaast hebben de brandstichtingen een behoorlijke maatschappelijke impact gehad, mede omdat de stad en omgeving van Roermond ten tijde van het bewezenverklaarde te kampen had met meerdere brandstichtingen. Het hof neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij woonachtig is met zijn gezin met drie kinderen in een huurwoning, dat hij in vaste dienst werkzaam is als sloper, dat hij in het kader van een schuldsaneringstraject onder financiële bewindvoering staat en moet rondkomen van leefgeld van € 100,00 per week.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel ambtshalve nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 16 juni 2015 in verzekering is gesteld en voor het eerst door de politie is verhoord. De rechtbank heeft op 29 mei 2018 vonnis gewezen. Door de officier van justitie is op 5 juni 2018 hoger beroep ingesteld. Namens de verdachte is op 11 juni 2018 het rechtsmiddel van hoger beroep aangewend. Het hof wijst heden – 6 oktober 2023 – eindarrest. Het tijdsverloop tussen het begin van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van het vonnis door de rechtbank bedraagt ruim 35 maanden. Voor wat betreft de behandeling in hoger beroep geldt dat de duur daarvan 64 maanden bedraagt.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen, zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn in beide feitelijke instanties ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 12 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 9.952,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in een bedrag van € 7.632,67 aan niet door de verzekeringsmaatschappij vergoede materiële schade aan de woonboten, een bedrag van € 320,00 aan reiskosten en een bedrag van € 2.000,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] is te kennen gegeven dat de gehele vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg is ingediend door [aangever 1] namens de benadeelde partij [benadeelde 1] , doch niet blijkt of [aangever 1] voornoemd daartoe gerechtigd of gevolmachtigd was. Ook anderszins is niet gebleken van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [aangever 1] om namens de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding in te dienen. De benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen om de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [aangever 1] aan te tonen zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien kan de benadeelde partij thans niet in haar vordering worden ontvangen en zal zij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof zal voorts de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten, aan de zijde van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. E.C.M. van der Valk, griffiers,
en op 6 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Opmerking hof: hier en hierna wordt afwisselend over poetsdoek en handdoek gesproken. Het hof stelt vast dat het hier telkens gaat om de op de plaats delict aangetroffen roze doek.