ECLI:NL:GHSHE:2023:3255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.329.793_01 en 200.330.317_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om de bestreden beschikkingen van de rechtbank Limburg te vernietigen. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling van de minderjarige goedgekeurd en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelde dat zij de benodigde hulpverlening accepteert en zelf heeft geregeld. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) stelden echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat de moeder in het verleden ambivalent is geweest in het accepteren van hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2023 is de minderjarige gehoord, en het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder inzake de machtiging tot uithuisplaatsing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de moeder haar verzoek had ingetrokken. De beslissing benadrukt het belang van de hulpverlening en de rol van de GI in het herstel van de band tussen de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 oktober 2023
Zaaknummers : 200.329.793/01 en 200.330.317/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/316306 / JE RK 23-609 en C/03/317430 / JE RK 23-808
In de zaak in hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling (200.329.793/01):
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Ploemen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de Gecertificeerde Instelling] ,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI)
en in de zaak in hoger beroep met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing (200.330.317/01):
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Ploemen,
tegen
[de Gecertificeerde Instelling] ,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure 200.330.317/01 gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaken gaan over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst in de zaak met betrekking tot de ondertoezichtstelling voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 april 2023, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.
In de zaak met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing wordt daarvoor verwezen naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, mondeling uitgesproken op 24 mei 2023, op 13 juni 2023 op schrift gesteld en uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in beide zaken

In de zaak met betrekking tot de ondertoezichtstelling (200.329.793/01)
2.1.
Bij beroepschrift van 18 juli 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af te wijzen, althans zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
De raad heeft op 14 augustus 2023 een verweerschrift ingediend en verzocht de bestreden beschikking van 21 april 2023 in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
Het hof heeft voorts ontvangen:
- de mail van de advocaat van de moeder van 8 september 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
In de zaak met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing (200.330.317/01)
2.4.
Bij beroepschrift van 28 juli 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 31 juli 2023, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking van 24 mei 2023 te vernietigen en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen, althans zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.
2.5.
Het hof heeft voorts ontvangen:
- de mail van de advocaat van de moeder van 8 september 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de GI van 9 augustus 2023 waarin om uitstel wordt gevraagd voor het indienen van een verweerschrift.
2.6.
Het door de GI verzochte uitstel voor het indienen van een verweerschrift is door het hof verleend. Nadien is er door het hof van de GI geen verweerschrift ontvangen.
2.7.
Gelet op de onderlinge samenhang zijn de verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing tegelijkertijd behandeld op de hierna te noemen mondelinge behandeling. Het hof doet in deze beschikking uitspraak in zowel de zaak met betrekking tot de ondertoezichtstelling als de machtiging uithuisplaatsing.
2.8.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] .
2.8.1.
Aan de partner van de moeder is door het hof bijzondere toegang verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
2.9.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren

3.De beoordeling in beide zaken

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.3.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 21 april 2023 [minderjarige] met ingang van 21 april 2023 onder toezicht gesteld tot 21 april 2024. Het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin te verlenen heeft de rechtbank in die beschikking afgewezen.
3.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 24 mei 2023 op verzoek van de GI aan de GI machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de tante (moederszijde) met ingang van 24 mei 2023 voor de duur van drie maanden, aldus tot 24 augustus 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Nadien heeft de rechtbank bij beschikking van 16 augustus 2023 de machtiging uithuisplaatsing met ingang van 24 augustus 2023 verlengd tot 24 november 2023. Deze beschikking ligt in hoger beroep niet voor.
3.7.
Daarnaast hebben de moeder en de GI in een door de moeder aanhangig gemaakte kort geding-procedure op 30 augustus 2023 een overeenkomst gesloten inhoudende, kort gezegd, een opbouwende contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] die ertoe zal leiden dat [minderjarige] vanaf week 49 weer volledig bij de moeder woont; bovendien zijn nadere afspraken gemaakt met betrekking tot onder meer in te zetten hulpverlening.
in de zaak 200.329.793/01 (ondertoezichtstelling)
3.8.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder erkent dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , maar zij betwist dat zij de zorg in verband met het kunnen wegnemen van die bedreiging niet of onvoldoende accepteert. De moeder accepteert alle hulp en neemt zelf het initiatief om hulpverlening in te zetten. Zo heeft de moeder geregeld dat hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] in het vrijwillig kader vrijwel direct kan starten. Via het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is dit volgens de moeder op korte termijn juist niet mogelijk. De ondertoezichtstelling vertraagt het inzetten van de benodigde hulpverlening. De moeder betreurt het dat de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] pas zeer recent op gang is gekomen. Volgens de moeder leidt deze ondertoezichtstelling ertoe dat [minderjarige] steeds meer van de moeder vervreemdt. De moeder betwist dat zij op dit moment niet in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zelf te kunnen dragen. Met de benodigde hulpverlening in de thuissituatie is dit volgens de moeder wel mogelijk.
3.8.2.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. Volgens de raad moet de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in stand blijven. Het gedwongen kader is nodig om de
hulpverlening te starten en ook constructief door te laten gaan. De moeder is in het verleden ambivalent geweest in het blijvend accepteren van de noodzakelijke hulpverlening. De moeder werkte in het vrijwillig kader enkel mee zolang de visie van de betrokken professionals overeenkwam met die van de moeder zelf. De benodigde hulpverlening heeft hierdoor langer op zich laten wachten. Alle hulp die de afgelopen jaren is ingezet in het vrijwillig kader heeft bovendien niet voor een blijvende verandering gezorgd. Verder is van groot belang dat [minderjarige] zelf aangeeft veel behoefte te hebben aan de ondertoezichtstelling; [minderjarige] voelt zich op dit moment namelijk eindelijk gehoord.
3.8.3.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. Hoewel er geen sprake is van acute (fysieke) onveiligheid van [minderjarige] bij de moeder thuis, is er wel sprake van emotionele onveiligheid. Er is hulpverlening nodig om aan de verstoorde band tussen de moeder en [minderjarige] te werken. De GI beaamt dat het opstarten van de hulpverlening niet zo spoedig verloopt als gewenst. Dit heeft te maken met het feit dat de aanvraag van de GI dient te verlopen via het voorportaal van [jeugdhulporganisatie] ; daarnaast bemoeilijkt de feitelijke afstand tussen de huidige verblijfplaats van [minderjarige] in [verblijfplaats van minderjarige] en het woonadres van de moeder in sommige opzichten de voortgang. De GI is druk doende om hulpverlening in de thuissituatie in te zetten en de school te regelen, zodat [minderjarige] , zoals het er nu naar uit ziet, gefaseerd terug kan keren naar de moeder. Het is in het belang van de moeder en [minderjarige] om de ondertoezichtstelling in stand te houden om het ingezette traject vorm te kunnen geven.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.3.
Gebleken is dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie rondom [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds januari 2023 bij zijn tante in [verblijfplaats van minderjarige] , omdat de situatie bij de moeder thuis niet meer houdbaar was. Er was in de eerste plaats sprake van veel schoolverzuim. [minderjarige] heeft daarnaast verteld dat hij gepest werd en ook het meekomen op didactisch niveau was voor [minderjarige] moeilijk. Ook waren er ernstige zorgen over de thuissituatie. De moeder werd overvraagd in de opvoeding van [minderjarige] en [minderjarige] had veel moeite met het accepteren van het gezag van de moeder. Er zijn veel conflicten geweest tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij dit ook tot fysieke escalaties heeft geleid. Ook blijkt uit het raadsrapport dat de moeder verwachtingen heeft gesteld aan [minderjarige] die niet pasten bij zijn leeftijd, waardoor hij onvoldoende toekwam aan zijn eigen ontwikkeling.
In de afgelopen jaren zijn er diverse vormen van hulpverlening ingezet om te komen tot een verbetering van de situatie. Zo hebben de moeder en [minderjarige] bij het [specialistische geestelijke gezondheidszorg] MST (multi-system-therapy) gevolgd. Ook is er hulpverlening geweest vanuit [jeugdhulpverlening] waarbij [minderjarige] individuele hulp heeft gekregen, de moeder opvoedondersteuning heeft gekregen en de moeder en [minderjarige] samen hulpverlening hebben gekregen. Daarnaast waren er logeerweekenden voor [minderjarige] en kon de moeder gebruik maken van de bereikbaarheidsdienst van [jeugdhulpverlening] indien de situatie escaleerde. Ondanks de inzet van deze hulpverlening heeft dit niet tot een blijvende verbetering geleid en is [minderjarige] uiteindelijk, aanvankelijk op vrijwillige basis, bij zijn tante gaan wonen. Uit de stukken is voorts gebleken dat [minderjarige] zich niet gehoord voelde door de moeder en gaf [minderjarige] aan suïcide te willen plegen in het geval hij weer bij de moeder zou moeten gaan wonen. De betrokken hulpverlening heeft het suïcide-risico als aanzienlijk ingeschat. Dit alles maakt dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd.
3.9.4.
Hoewel de moeder betoogt dat zij de zorg die nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen altijd heeft geaccepteerd en dat nog steeds doet, is uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, gebleken dat zij steeds ambivalent is geweest in het (blijvend) accepteren van de benodigde hulpverlening. Zo is de hulpverlening vanuit [jeugdhulpbegeleiding] (individuele en hulp en groepsbegeleiding) op verzoek van de moeder in 2021 gestopt. Ook is in september 2022 de ambulante spoedhulp vanuit [ambulante jeugdhulpverlening] afgesloten, omdat de moeder en [minderjarige] de hulp afhielden. Bovendien is gebleken dat de moeder niet wilde meewerken aan de inschrijving van [minderjarige] op een school in [verblijfplaats van minderjarige] in verband waarmee vervangende toestemming moest worden verzocht aan de rechtbank. Momenteel gaat [minderjarige] nog steeds niet naar school, hetgeen het hof ernstig zorgen baart.
Weliswaar stelt de moeder dat zij inmiddels zelf hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] heeft geregeld die meteen kan starten als [minderjarige] weer volledig thuis woont, maar zij heeft nagelaten deze enkele stelling met nadere stukken of voldoende feitelijke gegevens te onderbouwen. Derhalve is dit voor het hof niet concreet geworden. Wel zal op korte termijn de intake bij het [jeugdhulporganisatie] plaatsvinden, terwijl de GI heeft toegelicht dat eveneens op korte termijn de schoolgang van [minderjarige] weer kan worden vlot getrokken. Het hof acht het noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] dat de GI de regie houdt op de in te zetten hulpverlening alsook de schoolgang van [minderjarige] . Daarbij dient te worden betrokken de afspraken die de moeder en de GI hebben gemaakt in het kader van het kort geding op 30 augustus 2023.
3.9.5.
Hoewel het hof op dit moment de gerechtvaardigde verwachting heeft dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, is het ook dringend noodzakelijk dat zo snel mogelijk hulpverlening wordt ingezet om tot herstel van de band tussen de moeder en [minderjarige] te komen. De moeder heeft, mede naar aanleiding van de terugkoppeling van het gesprek met [minderjarige] , tijdens de mondelinge behandeling verklaard zorgen te hebben over de emotionele aansluiting met [minderjarige] en dat hulpverlening hiervoor nodig is. Ook uit de tussen de moeder en de GI op 30 augustus 2023 gemaakte afspraken blijkt dat zij beiden de inzet van MDTT/MST noodzakelijk achten om tot een bandherstel tussen de moeder en [minderjarige] te kunnen komen. Daarbij is van groot belang dat het vertrouwen van [minderjarige] in de moeder wordt hersteld. [minderjarige] heeft uitgesproken dat hij dat vertrouwen nu niet heeft en dat het voor hem belangrijk is dat de ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd, zodat de GI bij hem betrokken blijft. Hij heeft een vertrouwensband met de GI ontwikkeld en de gesprekken met de jeugdzorgwerker zijn voor hem belangrijk en helpend.
3.9.6.
Gelet op het voorgaande is de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking op de goede gronden uitgesproken en op dit moment nog steeds noodzakelijk. Het is van belang dat de hulpverlening zo spoedig mogelijk van de grond komt, zodat het tijdspad waarin toegewerkt wordt naar terugkeer van [minderjarige] naar de moeder thuis de meeste kans van slagen kan hebben. In de gegeven omstandigheden is de GI als regiehouder noodzakelijk. De GI kan zicht houden op de complexe situatie voor het aanvragen en inzetten van hulpverlening als gevolg van de grote afstand tussen de verblijfplaats van [minderjarige] in [verblijfplaats van minderjarige] bij de tante en de woonplaats van de moeder. Verwacht wordt overigens dat de GI de stelling van de moeder over de inzet van hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] actief onderzoekt. Tevens wordt verwacht dat de aanvraag voor hulpverlening via [jeugdhulporganisatie] voortvarend wordt gevolgd. Daarbij is noodzakelijk dat [minderjarige] op korte termijn school kan hervatten. Tevens zal het opbouwende contact tussen de moeder en [minderjarige] nauwlettend moeten worden gevolgd en gemonitord en is noodzakelijk dat de hulpverlening door [jeugdhulpverlening] aan [minderjarige] weer van de grond komt. Het hof verwacht dat de GI thans voortvarend te werk gaat en geen tijd verloren laat gaan.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder in hoger beroep zal worden afgewezen en de beschikking van 21 april 2023 ten aanzien van de ondertoezichtstelling zal worden bekrachtigd.
In de zaak 200.330.317/01 (machtiging tot uithuisplaatsing)
3.11.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder, na een schorsing voor beraad, haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] ingetrokken. De moeder wil, met het intrekken van dit verzoek, aan [minderjarige] laten zien dat zij zijn wens om op dit moment nog bij zijn tante te willen wonen, respecteert. De moeder wil hiermee aan [minderjarige] laten zien dat zij hem ziet en hoort, waarbij zij de wens heeft geuit dat de GI dit naar [minderjarige] communiceert.
3.12.
Het voorgaande betekent dat het verzoek met betrekking tot de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing geen nadere bespreking behoeft en dat het hof de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.

4.De beslissing in beide zaken

Het hof:
in de zaak betreffende de ondertoezichtstelling 200.329.793/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
in de zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing 200.330.317/01
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij en M.A. Ossentjuk en is op 5 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.