ECLI:NL:GHSHE:2023:3252

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.322.529_01 en 200.332.529_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn minderjarige kind. De bewindvoerder van de man heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin was bepaald dat de man een bijdrage van € 296,- per maand moest betalen. De bewindvoerder stelt dat de man door ziekte en mentale problemen niet in staat is om deze hogere bijdrage te betalen en dat zijn draagkracht beperkt is tot € 25,- per maand. De vrouw, die de zorg voor het kind heeft, heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft wel aangegeven dat de man mogelijk nog werkzaamheden verricht, wat de bewindvoerder ontkent.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2023 zijn de bewindvoerder en de vrouw gehoord, maar de man en zijn bewindvoerder zijn niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de financiële gegevens van de man en is van oordeel dat de bewindvoerder voldoende heeft aangetoond dat de man met terugwerkende kracht is afgekeurd en dat hij geen hogere draagkracht heeft dan € 25,- per maand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 22 juli 2022 € 25,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Tevens is bepaald dat het achterstallige bedrag in twee termijnen moet worden terugbetaald aan de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 5 oktober 2023
Zaaknummers: 200.322.529/01 en 200.322.529/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/384230 / FA RK 22-3213
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder] , h.o.d.n. [bewindvoerderskantoor],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Kocuroğlu,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat aanvankelijk: mr. N.J.M. Schepens,
thans zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2023, heeft de bewindvoerder van de man verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 25,- per maand bedraagt.
2.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. M. Kocuroğlu;
  • de vrouw.
2.3.1.
De man en zijn bewindvoerder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen 6 en 7 van de zijde van de bewindvoerder van 14 februari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen 8 en 9 van de zijde van de bewindvoerder van 4 augustus 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2013 [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3.
Bij beschikking van 26 augustus 2022 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de man en is [de bewindvoerder] , h.o.d.n. [bewindvoerderskantoor] als bewindvoerder benoemd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van 22 juli 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 296,- per maand.
3.5.
De bewindvoerder van de man kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De grief van de bewindvoerder ziet op de draagkracht van de man. Mr. Kocuroğlu heeft namens de bewindvoerder aangevoerd dat de man in 2020 ziek is geworden en als gevolg daarvan is uitgevallen op werk. In 2022 is de man met terugwerkende kracht afgekeurd. De ziekte van de man houdt verband met zijn mentale problemen. Vanwege de steeds slechter wordende mentale toestand van de man zijn de goederen die aan de man (zullen) toebehoren in augustus 2022 onder bewind gesteld. De man heeft daarna met terugwerkende kracht een Ziektewetuitkering gekregen. Aan de man is door het UWV over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 24 februari 2022 een bedrag betaald van € 24.866,30. Dit komt neer op een bedrag van € 1.381,- bruto per maand inclusief vakantiegeld. De man ontvangt nu een WIA-uitkering. Wanneer deze loonuitkering eindigt, zal worden beoordeeld in hoeverre de man arbeidsongeschikt is en welke vervolguitkering hij krijgt. Uit de betaalspecificatie van juli 2023 blijkt dat een bedrag van € 1.408,31 is uitbetaald aan de man. Met dit inkomen heeft de man geen draagkracht om meer dan € 25,- per maand te betalen aan kinderalimentatie.
3.7.
De vrouw begrijpt uit de overgelegde financiële gegevens dat de man geen draagkracht heeft om een hogere bijdrage te betalen dan € 25,-. Van [minderjarige] en de zoon die de vrouw uit een eerdere relatie heeft, [de zoon van de vrouw uit een eerdere relatie] , die beiden een zorgregeling met de man hebben, hoort de vrouw echter dat de man nog werkzaamheden verricht. De man zegt zelf dat dit vrijwilligerswerk is, maar de vrouw vermoedt dat de man zwart werkt.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.8.1.
Namens de bewindvoerder is tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de bewindvoerder ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ingangsdatum
3.8.2.
De ingangsdatum van de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, te weten 22 juli 2022, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte
3.8.3.
De behoefte van [minderjarige] van € 498,- in 2022 is in hoger beroep niet in geschil.
Draagkracht
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder met de inkomensgegevens van de man voldoende heeft aangetoond dat de man met terugwerkende kracht is afgekeurd en dat hij vanaf de ingangsdatum van de kinderalimentatie geen hogere draagkracht heeft dan € 25,- per maand. Gelet op de mentale problemen bij de man acht het hof het aannemelijk dat hij op dit moment geen ander inkomen kan genereren dan de WIA-uitkering die hij ontvangt. Wanneer deze uitkering afloopt zal de mate van arbeidsongeschiktheid van de man opnieuw worden beoordeeld. Indien blijkt dat de man in de toekomst weer kan gaan werken, dan kunnen partijen contact met elkaar opnemen om - al dan niet met behulp van een advocaat - te bezien in hoeverre de man aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid tot het betalen van kinderalimentatie kan voldoen.
Conclusie
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van de man slaagt. Het hof zal daarom bepalen dat de man met ingang van 22 juli 2022 € 25,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bewindvoerder nog niet is gestart met het betalen van kinderalimentatie aan de vrouw. Namens de bewindvoerder is, gelet op de overige schulden van de man, verzocht te bepalen dat de bijdrage over de periode van 22 juli 2022 tot heden in twee termijnen kan worden terugbetaald. Het hof zal aan dat verzoek tegemoetkomen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de bewindvoerder van de man niet-ontvankelijk ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 november 2022;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , zal voldoen een bedrag van € 25,- per maand met ingang van 22 juli 2022, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de bewindvoerder van de man het achterstallige bedrag tot aan de datum van deze beschikking in twee termijnen zal voldoen, waarbij het eerste deel uiterlijk op 1 november 2023 en het tweede deel uiterlijk op 1 maart 2024 aan de vrouw betaald moet zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023 door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.