ECLI:NL:GHSHE:2023:3175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
20-002485-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is ter zake van poging tot zware mishandeling en mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 mei 2021 in Vogelwaarde, waar de verdachte een steen naar een slachtoffer gooide, en een periode van mishandeling van zijn levensgezel van 3 augustus tot 6 augustus 2021. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van bedreiging, maar de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van de levensgezel werden bewezen verklaard. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk afgewezen en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van bedreiging. De verdachte heeft in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de bewezenverklaring bevestigd. De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met het verleden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002485-22
Uitspraak : 20 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis (en herstelvonnis d.d. 1 november 2022) van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-045690-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2001,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde – kort gezegd – ‘bedreiging’. De politierechter heeft het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging zware mishandeling’ (feit 1 primair) en ‘mishandeling van zijn levensgezel’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 679,15, bestaande uit een bedrag van € 179,15 als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 500,00 als vergoeding van immateriële schade. Het toegewezen bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021 en daarbij is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Bij herstelvonnis van 1 november 2022 heeft de politierechter de vordering met betrekking tot de meer gevorderde immateriële schade afgewezen. Ten slotte is de verdachte veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, welke kosten zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Tegen het vonnis is bij akte van 4 november 2022 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 3.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Omvang van het hoger beroep
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen. Bij handhavingsformulier van 3 augustus 2023 (datum ontvangst) heeft de benadeelde partij te kennen gegeven de vordering integraal te handhaven. De advocaat van de benadeelde partij, mr. J.J.J. Janssen , heeft de vordering evenwel bij brief van 1 september 2023 ingetrokken. Het hof zal derhalve niet meer beslissen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan mevrouw [slachtoffer 2 ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een (bak)steen en/of een daarop lijkend voorwerp (met kracht) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2 ] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, in elk geval in Nederland, mevrouw [slachtoffer 2 ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een (bak)steen en/of een daarop lijkend voorwerp (met kracht) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2 ] te gooien;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2021 tot en met 6 augustus 2021 te Terneuzen, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, mevrouw [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meermalen met de (vlakke) hand(en) en/of vuist(en) (met kracht) in/tegen de kaak en/of het gezicht en/of de armen en/of de benen, althans tegen/op het lichaam te slaan en/of
- meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of de benen, althans tegen/op lichaam te schoppen en/of
- ( met kracht) bij/in de keel te pakken en/of te knijpen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak feit 2
De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem onder feit 2 ten laste is gelegd terecht ter zake van gekwalificeerde mishandeling, met dien verstande dat daarbij sprake zou zijn van een levensgezel als bedoeld in artikel 304, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof ziet zich aldus (mede) voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat aangeefster [slachtoffer 1] , ten tijde van het tenlastegelegde, de levensgezel betrof van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de (affectieve) relatie tussen de verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] ten tijde van het tenlastegelegde van dien aard en hechtheid was dat laatstgenoemde kan worden aangemerkt als de levensgezel van verdachte. Daartoe heeft het hof in aanmerking genomen dat aangeefster en de verdachte niet samenwoonden, noch een (voldoende structurele) gemeenschappelijke huishouding voerden, waarbij het dossier ook overigens onvoldoende aanwijzingen bevat dat sprake was van een dermate intensieve relatie, zodat aan het bestanddeel “levensgezel” is voldaan.
De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 mei 2021 te Vogelwaarde, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan mevrouw [slachtoffer 2 ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een steen of een daarop lijkend voorwerp in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2 ] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 3 augustus 2021 tot en met 6 augustus 2021 te Terneuzen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- met de (vlakke) handen/of vuist met kracht in/tegen de kaak en het gezicht en de armen en de benen te slaan en
- meermalen (met kracht) tegen de benen, te schoppen en
- met kracht bij/in de keel te pakken en/of te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Basisteam Zeeuws-Vlaanderen, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2021259458, gesloten d.d. 27 december 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen dossierpagina’s 1 tot en met 170.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2021 (dossierpagina’s 19-20), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2 ] :
Op zaterdag 22 mei 2021 was ik op een feestje van ene [getuige 1] , achternaam weet ik niet. Het feestje was aan [adres 2] , in de gemeente Hulst. Omstreeks 00.30 uur sprak een jongen, genaamd [verdachte] , mij aan. Hij vroeg of hij een slokje mocht van mijn drankje. (…) Hierop heb ik ja gezegd. Daarna voelde ik me niet zo lekker. Ik proefde dat mijn drankje raar smaakte. Achteraf kon ik me herinneren dat [verdachte] zich had omgedraaid toen hij van mijn drankje dronk. Ik vermoed dat hij toen iets in mijn drankje heeft gedaan. Ik had daarvoor namelijk zelf mijn drankje in de keuken gehaald. Ik zei toen tegen [getuige 2] ik ga hem hierover aanspreken. Ik zag dat [verdachte] naar boven liep. Ik ben hem achterna gegaan maar werd door zijn vrienden tegen gehouden. Zijn vrienden zeiden “doe maar niet, [verdachte] is dronken en hij heeft voor het eerst drugs gebruikt”.
Toen ik omstreeks 02.30 uur buiten stond na te praten met wat andere personen, zag ik [verdachte] op een balkon staan. Ik zag dat hij een grote baksteen van ongeveer 30 a 40 cm in zijn handen had. Ik zag dat hij vervolgens de baksteen in mijn richting gooide. Ik kon nog net opzij springen. Er zijn vier dames bij [geweest] die dit hebben gezien. [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] .
Ik weet dat [verdachte] in Terneuzen woont, maar ik weet niet waar in Terneuzen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2021 (dossierpagina’s 9-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op zondag 23 mei 2021 omstreeks 04.00 uur hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] , van
verbalisant [verbalisant 3] dat er een melding was geweest in Vogelwaarde, binnen de gemeente
Hulst (…). Dit meisje zou naar het politiebureau in Hulst komen om aldaar te vertellen wat er was gebeurd.
Hierop ben ik met verbalisant [verbalisant 4] naar het politiebureau in Hulst gereden.
Ik zag toen bij binnenkomst in bureau Hulst dat er vijf dames van rond de 18 jaar aan
de balie stonden. Ik heb deze dames in aparte ruimtes plaats laten nemen en ik heb gesproken met [getuige 3] . Ik hoorde [getuige 3] het volgende zeggen:
Ik heb ongeveer een maand geleden een uitnodiging ontvangen van [getuige 4] . [getuige 4] had een
uitnodiging ontvangen van een jongen ( [getuige 1] (achternaam onbekend)) die op zaterdag 22
mei 2021 23 jaar oud werd. Het feest was aan [adres 2] .
[getuige 4] heeft ons gevraagd om mee te gaan. Met ons bedoel ik de volgende personen:
[slachtoffer 2 ] , [getuige 5] , [getuige 2] , ikzelf en [getuige 4] .
[verdachte] kwam na ons op het feestje aan. Ik denk dat [verdachte] rond 23:30 uur aankwam met een
vriend van hem, [getuige 1] . Zij waren met zijn tweeën. [verdachte] kwam naar mij toe.
[verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) kwam naar mij toe en wilde een boks geven. Hij deed zijn vuist boven mijn glas. Ik zag toen dat hij iets in mijn drankje gooide. Ik zag dat hij een oranje ovale pil in mijn drankje gooide. Ik gooide mijn glas leeg en heb de pil eruit gehaald. Ik zag
dat er 100 op stond. Ik heb de pil toen weggegooid. Ik zei toen: Vind je het normaal dat je een pilletje in mijn drinken doet? Ik hoorde [verdachte] toen zeggen: “ja, drugs is overal”.
[verdachte] is toen weggelopen. [getuige 2] heeft [verdachte] later ook nog aangesproken. [verdachte] pakte [getuige 2] toen vast.
[verdachte] werd boos. Opeens ging hij uit het niets gooien met spullen. (..) hij heeft (…) met bakstenen gegooid vanaf de eerste verdieping naar buiten.
Ik ken [verdachte] van school en via vrienden. Ik heb [verdachte] nog op Facebook opgezocht en ik zag dat zijn achternaam [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] )is.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2021 (dossierpagina’s 11-12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op zondag 23 mei 2021, omstreeks 04.00 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 4]
op het politiebureau te Hulst. Ik hoorde dat [getuige 2] verklaarde:
Ik kwam op zaterdag 22 mei 2021 omstreeks 11.00 (
het hof begrijpt: 23.00 uur) uur aan op het feestje in Vogelwaarde met mijn vier vriendinnen. Ik was samen met [getuige 4] , [getuige 3] , [slachtoffer 2 ] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2 ]) en [getuige 5] .
Ik hoorde dat [getuige 3] tegen mij zei dat [verdachte] een pilletje in haar drankje had gedaan. Dit heeft zij niet opgedronken. Toen ik dit hoorde van [getuige 3] (
het hof begrijpt: [getuige 3]) ben ik naar [verdachte] toe gegaan en confronteerde hem hiermee. [getuige 5] voelde zich niet goed en ik ging samen met haar naar buiten. Zij moest overgeven, ik denk dat zij gedrogeerd is. Ik ging toen naar [verdachte] toe en sprak hem er weer op aan.
De hele situatie zat mij en mijn vriendinnen niet lekker en ik besloot om met mijn
vriendinnen weg te gaan. Wij stonden op straat. Ik hoorde (…) een klap, ik zag dat er een baksteen werd gegooid. Toen ik keek zag ik dat [verdachte] op het balkon stond en met dingen aan het gooien was. Ik had echt de indruk dat hij ons probeerde te raken.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2021 (dossierpagina’s 15-16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op zondag 23 mei 2021 kregen wij, verbalisanten Operationele Meldkamer een melding dat er een feest uit de hand zou lopen. Dit zou gebeuren in Volgelwaarde bij een pand.
Toen wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , ter plaatse kwamen, bleek dat het meisje
(…) onderweg was naar huis in Hulst.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , hoorde dat een meisje door de GSM praatte. Zij vertelde dat ze (…) ons, de politie, wilde ontmoeten om haar verhaal te vertellen. Ook haar vriendinnen zaten bij haar in de auto en ook zij wilden vertellen wat hen zou zijn overkomen. Ze zouden zijn gedrogeerd door een jongen.
Op zondag 23 mei 2021, omstreeks 04.28 uur trof ik op het politiebureau Hulst de hierna genoemde betrokkene [getuige 5] aan. Zij vertelde mij het volgende:
Op zaterdag 22 mei 2021, omstreeks 23.00 uur ben ik samen met [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3] ) [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 2] naar Vogelwaarde gereden.
We gingen naar een verjaardagsfeest van ene [getuige 1] . Op zondag 23 mei 2021, omstreeks 01.00 uur, hoorde ik van verschillende mensen in de woning dat ene “ [verdachte] ” meisjes aan het drogeren was. Ik ben naar [verdachte] gestapt en hem hiermee geconfronteerd. Later in de ochtend van zondag 23 mei 2021 voelde ik mij misselijk. Ik ben toen uit de woning gelopen en ik heb op straat overgegeven.
[verdachte] was ondertussen naar de bovenverdieping van de woning gelopen. Ik was zo boos dat ik hem achterna ben gegaan. Hij stond op het terras. Ik werd door vrienden tegengehouden en ik ben niet meer bij [verdachte] gekomen.
Ook [getuige 4] (…) is met een vriend buiten gaan staan. Ik ben erbij komen staan. Toen heeft [verdachte] (…) bakstenen naar beneden gegooid.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2021 (dossierpagina’s 23-24), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op zaterdag 29 mei 2021 om 11.25 uur verhoorde ik, de getuige [getuige 4] . De getuige verklaarde:
U vraagt mij naar het feestje in Vogelwaarde afgelopen zaterdag 22 mei 2021. Ik kan
daar het volgende over verklaren:
Ik had te horen gekregen dat er een feestje werd gehouden in [adres 2] . Ik ben samen met [getuige 3] , [getuige 5] en [getuige 2]
met de auto heen gegaan. Een andere vriendin van mij, [slachtoffer 2 ] , reed met iemand anders mee naar het feestje. We kwamen daar omstreeks 23.00 uur aan.
Na een uur of anderhalf kwam [getuige 3] naar mij toe. Zij wilde direct naar huis toe. Ze
had gezien dat [verdachte] een pilletje in een glas drank van iemand anders had
laten vallen. (…) [getuige 3] kent hem van het [school] in Terneuzen.
Omstreeks 00.30 uur kwam [slachtoffer 2 ] heel boos naar ons toe, ze gaf aan dat zij meteen weg
wilde. Ik heb toen gevraagd wat er aan de hand was. Ik hoorde [slachtoffer 2 ] zeggen “Ik was in
gesprek met [verdachte] . Ik vermoed dat hij in een onbewaakt moment iets in mijn glas heeft
laten vallen”.
Hierop zijn we met een aantal vriendinnen naar [verdachte] toegestapt om verhaal te halen en
hebben hem geconfronteerd met het feit dat hij mensen aan het drogeren was. Ik hoorde hierop [verdachte] antwoorden “drugs is overal, ik heb haar al gedrogeerd”, ik zag dat hij richting [getuige 5] wees. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen: “ik ga drogeren wie ik wil”.
Vervolgens zag ik [verdachte] de woning in lopen, ik zag dat hij de trap nam naar de eerste
verdieping. Aan de zijkant was een soort balkon. Op het balkon lag allemaal puin en stenen.
Vervolgens zag ik [verdachte] bukken en iets oppakte. Ik zag dat [verdachte] dit voorwerp richting [slachtoffer 2 ] gooide. Dit ging met grote kracht want het voorwerp kwam met grote snelheid richting [slachtoffer 2 ] . Ik zag dat [slachtoffer 2 ] weg moest springen om het voorwerp te ontwijken. Ik zag dat het voorwerp een stuk betonnen blok betrof om normaliter een bouw hek in te plaatsen. Ik denk dat het stuk beton de grote had van een baksteen.
6.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, achtste meervoudige kamer voor strafzaken, van 6 september 2023, voor zover inhoudende:
Ik kwam op 22 mei 2021 om tien of elf uur aan op het feestje in Vogelwaarde. Ik was daar samen met [getuige 1] . De bijnaam van [getuige 1] is ‘ [getuige 1] ’.
U, voorzitter, houdt mij voor dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat ik op het feest een discussie had met meisjes. Dat klopt.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 5 oktober 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
De getuige verklaart:
U houdt mij voor dat [verdachte] ervan verdacht wordt dat hij een steen heeft gegooid van een
balkon aan [adres 2] in de nacht van 22 op 23 mei 2021. Ik was op dat feestje. Ik was daar met [verdachte] . Ik heb (…) gezien dat die meisjes met [verdachte] discussie hadden.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2021 (dossierpagina’s 32-38), voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Ik wil aangifte doen van mishandeling, door mijn ex-vriend [verdachte] . Afgelopen
dinsdag 3 augustus 2021 ging het fout. Ik moest naar hem toe komen. Hij woont in
[adres 1] . Hij woont nog bij zijn ouders, maar deze waren op
vakantie. Hij zei: “Kom naar mijn huis en maak alles schoon.” Ik ben toen naar hem toe
gegaan. Hij zei toen via whatsapp wat ik allemaal moest doen. Ik zal de whatsapp-gesprekken naar u toe sturen via de mail.
Op woensdag 4 augustus 2021 is hij om 07.00 uur vertrokken naar zijn werk. Hij zei
dat hij mij om 14.00 uur hier weer zou zien. Ik moet hem alles zeggen wat ik doe en waar ik ben. Ik ben toen eerst boodschappen gaan doen voor hem en ben naar huis gegaan. Hij zei toen in een whatsappberichtje dat ik 100 euro moest overmaken.
Ik ben toen naar hem toe gegaan. Dit was rond 20.30 uur. Toen hij de deur opendeed, wist ik al genoeg. Ik moest toen eerst gaan opruimen. Hij begon toen te vragen waar ik was. Hij vroeg toen meerdere malen waarom mijn zoek-iPhone uit stond.
Hij bleef maar vragen waar ik was en ik bleef maar uitleggen dat ik even geen internet had omdat we de grens over waren gegaan. Toen draaide [verdachte] helemaal door.
Hij vroeg toen de hele tijd namen van mannen met wie ik zou zijn vreemd gegaan. Ik zei iedere keer met niemand, maar dan sloeg hij mij iedere keer met zijn platte hand in mijn gezicht. Iedere keer dat [verdachte] mij in mijn gezicht sloeg, voelde ik pijn. Hij sloeg met zijn
rechterhand. Hij sloeg met zijn vlakke hand. Omdat ik het bleef ontkennen werd hij nog bozer. Hij zei toen dat ik geen ander woord meer mocht noemen dan alleen jongensnamen. Ik zei toen ‘ja maar’ en ik werd toen weer geslagen. Dit heeft alles bij elkaar vanaf ongeveer 21.00 uur tot de andere dag 03.30 geduurd.
Toen [verdachte] wakker werd rond 06.30 uur (…) zei [verdachte] wat ik allemaal moest doen in huis en hij zei dat alles schoon moest zijn en lekker ruiken. Hij zei dat als hij mij een berichtje zou sturen met de vraag van wat ik aan het doen was, dat ik dan binnen tien seconden moest reageren. Ik kreeg toen een klap van hem op mijn linker kaak.
Om 09.44 [uur] vroeg hij me wat ik aan het doen was. Toen ik niet gelijk reageerde, belde hij mij een minuut later. Hij zei allemaal wat ik moest doen en daar moest ik foto’s van sturen. Ik zal hiervan de whatsappjes ook naar u sturen. Dit ging heel de dag zou door.
Hij vroeg aan mij of er post was. Ik zei dat er een brief was van de politie. Hij zei dat ik hem open moest maken. Ik moest toen foto van de brieven sturen. Ik vroeg toen of er iets aan de hand was, of dat zij mis waren. Hij zei dat ze mis waren.
Toen [verdachte] om 14.30 uur thuis kwam, begon hij gelijk met drinken. Hij drink Wodka met
Redbull. Hij werd toen heel boos op mij. Ik zat op de bank en hij ging op de tafel voor mij zitten. Hij begon toen weer over met wie ik toen allemaal was vreemd geweest.
Hij sloeg me toen weer in mijn gezicht en hij schopte mij op alle twee mijn benen en sloeg ook met zijn vuisten op mijn benen. Ik moest huilen en probeerde mijn gezicht te beschermen. Ik riep constant dat hij moest stoppen. Ik voelde overal waar hij mij raakte pijn. Ook heeft hij met zijn linkerhand voor zeker een seconde of 20 mijn keel dichtgeknepen. Het lukte mij na een seconde of 20 om hem van me weg te duwen. Ik kreeg geen adem op het moment dat hij mijn keel dichtkneep. Ik kon toen ook niet praten en zeggen dat hij moest stoppen. (…) Ik werd toen weer geslagen op mijn benen door hem.
[verdachte] zat toen op zijn telefoon. Hij zei toen dat we naar mijn huis zouden gaan en dat ik alles aan mijn moeder moest vertellen. Toen we vlak bij mijn woning waren, zei hij nog een keer wat ik moest zeggen. Ik denk dat het toen rond 21:30 was.
Ik ben via de achterkant naar binnen gegaan. Ik sprak daar even met mijn moeder want maar ik kon bijna niet praten, want ik was erg zenuwachtig. Mijn moeder vond wel dat ik erg slecht uitzag.
We reden terug naar zijn huis (…). Ik ben toen met mijn telefoon naar de badkamer gegaan en ik heb mijn broer via snapchat berichtjes gestuurd, omdat ik deze het makkelijkst kon verwijderden, zodat [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) ze niet kon zien. Ik stuurde naar mijn broer de straatnaam waar [verdachte] woonde en ik vroeg hem of hij morgen, tussen 08.00 en 10.00 uur hier kon zijn omdat ik hem nodig had. Ik zei hem ook dat hij niets terug mocht sturen, maar dat deed hij wel. Hij maakte zich zorgen en vroeg of hij niet nu moest komen. Ik wilde dit niet omdat ik al dagen aan het verzinnen was hoe ik het beste weg kon komen uit deze situatie en ik was bang dat als hij nu zou komen dat het uit de hand zou lopen.
Vrijdagochtend moest ik zijn (
het hof begrijpt: verdachtes) kleren klaar leggen voor het werk.
Ik werd toen op mijn armen door hem geslagen. Hij sloeg met zijn vuist, maar ik zat in elkaar gedoken met de rug naar hem toen dus ik kon het niet precies zien.
[verdachte] is toen vertrokken naar zijn werk om 07.00 uur. Ik kreeg toen weer berichtjes van hem wat ik aan het doen was. Ik stuurde toen weer foto’s.
Om 10.00 uur was mijn broer er en ik moest huilen. Ik heb toen in grote lijnen verteld wat er was gebeurd, en hij zei dat ik nu met hem mee moest.
Ik ben ook bij de huisarts geweest en u mag mijn medische gegevens omtrent het letsel
van de aangifte opvragen.
Bijlage
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- Afdrukken van whatsappberichten en gebeurtenissen
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering (dossierpagina 39), te weten een brief, inhoudende als verklaring van [naam arts] , forensisch geneeskundige:
Onderwerp : letselbeschrijving
NAAM : [slachtoffer 1]
GEB. DATUM : [geboortedag 2] 2000
ADRES : [adres 3]
Betrokkene werd op 06-08-2021 door de huisarts gezien met letsels die zouden zijn ontstaan
na mishandeling. De letsels betroffen onderhuidse bloeduitstortingen op het linker onder-
been (3), op het rechter onderbeen (4), op het rechter bovenbeen (1), op de linker arm (1), in
het gezicht links (1). Er werd pijn aangegeven ter hoogte van het linker kaakgewricht.
[naam arts]
forensisch geneeskundige
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 november 2021 (dossierpagina’s 112-113), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 6] :
[slachtoffer 1] kwam wel eens thuis met blauwe plekken op haar arm en benen. Die ene vrijdag dat was 6 augustus, heeft haar broer, [slachtoffer 1] naar mij gebracht. Ik zag dat ze in haar gezicht, hals, benen en armen allemaal rode vlekken had. Echt van die beginnende blauwe plekken.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 november 2021 (dossierpagina’s 114-115), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 7] :
Ik begrijp dat u mij als getuige wil horen, Ik begrijp dat dit gaat over donderdagavond 5 augustus en vrijdagochtend 6 augustus. (
Het hof begrijpt: 2021)
Donderdag op vrijdagnacht kreeg ik via Snapchat een berichtje van [slachtoffer 1] . Ik las in het berichtje het volgende:
- Broer niet boos worden, wil je mij helpen, [verdachte] is helemaal door gedraaid.
Ik reageerde terug via snapchat: wat is er aan de hand dan? [slachtoffer 1] reageerde terug, dat ik niet mocht terug reageren en dat ik haar morgen om 10.00 [uur] bij [verdachte] moest komen halen. Want als [verdachte] zou zien dat [slachtoffer 1] mij geappt had zou ze grote problemen krijgen.
De volgende dag dat was vrijdag, was ik dus om 10.00 [uur] bij de woning van [verdachte] . Ik zag
dat [slachtoffer 1] druk aan het schoonmaken was en aan het stofzuigen. Ik schrok heel erg, het
leek wel of [slachtoffer 1] in een soort van trance was. Ik herkende haar helemaal niet. Dit
was niet mijn zus.
Ik zei tegen haar dat ze mee moest komen. Ik hoorde haar zeggen dat ze moest schoonmaken, anders zou het haar dood worden. Ik zag echt dat ze heel erg bang was. Bijna hysterische huilen echt zo bang. Ik schrok daarvan.
Ik hoorde haar zeggen dat ze niet weg kon omdat, [verdachte] de “vind mijn iPhone” app had
aangezet en zo altijd wist waar [slachtoffer 1] was. Ik heb gelijk de telefoon van [slachtoffer 1] uitgezet. Ik hoorde haar verschillende malen zeggen dat ze grote problemen zou krijgen met [verdachte] en dat hij haar zou dood maken.
Ik heb mijn zus echt nog nooit zo gezien, zo bang.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 november 2021 (dossierpagina’s 140-156), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(dossierpagina 148)
O: Op woensdag 4 augustus heb jij [slachtoffer 1] gebeld, je hebt haar duidelijk
gemaakt dat ze naar jou toe moest komen. Omstreeks 20.30 uur kwam ze bij jou aan.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Wij hadden het gewoon gezellig.
O: [slachtoffer 1] heeft dat toch anders beleefd.
A In het begin was het gezellig en daarna hadden we een beetje ruzie.
(dossierpagina 152)
O: Omstreeks 14.30 [uur] die dag, de 5de augustus uur kwam je weer thuis volgens [slachtoffer 1] .
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Ruzie bijna
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon betreft die de steen richting aangeefster [slachtoffer 2 ] heeft gegooid, nu een persoonsverwisseling niet kan worden uitgesloten.
Aangaande het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ter nadere onderbouwing van dat verweer heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat aangeefster door angst voor en onder druk van haar familie een valse verklaring heeft afgelegd. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de ouderdom van het letsel niet kan worden vastgesteld, zodat objectief bewijs voor de tenlastegelegde mishandeling ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot feit 1
Naar het oordeel van het hof vindt de ontkenning van de verdachte dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde poging tot zware mishandeling zijn weerlegging in de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen.
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2 ] en die van de getuigen [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 5] en [getuige 4] . Hun verklaringen zijn immers in de kern gelijkluidend, waarbij de verklaringen elkaar over en weer in voldoende mate ondersteunen, met name waar het de (herkenning van de) verdachte en de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde, alsmede de achtergrond en aanloop daar naartoe betreft.
Het hof acht het door en namens de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat een ander dan de verdachte de steen heeft gegooid, zodat sprake is geweest van een persoonsverwisseling, strijdig met de inhoud van de bewijsmiddelen en ook overigens niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt het hof dat aangeefster en de getuigen eenduidig hebben verklaard dat het de verdachte is geweest die de steen heeft gegooid. In dat verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat getuige [getuige 3] de voornaam van de verdachte heeft genoemd, in welk verband de getuige tevens heeft verklaard dat zij de verdachte kent via school en via vrienden en ook heeft de getuige de verdachte nadien op Facebook opgezocht en gezien dat de verdachte [verdachte] van zijn achternaam heet. Dit alles maakt dat aan haar herkenning van de verdachte extra gewicht toekomt.
Ook aangeefster [slachtoffer 2 ] heeft kort na het tenlastegelegde jegens verbalisanten de voor- en achternaam van de verdachte genoemd en verklaard dat de verdachte op het feest in gezelschap was van zijn vriend ‘ [getuige 1] ’. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten overstaan van het hof verklaard dat hij samen met [getuige 1] op het feest aanwezig was en dat diens bijnaam ‘ [getuige 1] ’ is. [getuige 1] is door de rechter-commissaris gehoord, bij welke gelegenheid hij heeft bevestigd dat hij met de verdachte op het feest aanwezig was. Aldus vindt ook aangeefsters herkenning van de verdachte steun in de overige bewijsmiddelen.
Ten slotte heeft het hof in aanmerking genomen dat zowel aangeefster als de getuigen hebben verklaard dat zij de verdachte – hetzij afzonderlijk dan wel (in wisselende samenstelling) als groepje, voorafgaand aan het tenlastegelegde, op het feest hebben geconfronteerd en aangesproken. Daaruit leidt het hof af dat aangeefster en de getuigen in verdachtes directe fysieke nabijheid hebben verkeerd en persoonlijk contact met hem hebben gehad. Tegen die achtergrond ziet het hof dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van de verdachte door aangeefster en de getuigen later die nacht.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting niet van feiten en omstandigheden gebleken, die het vermoeden rechtvaardigen dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen op elkaar zijn afgestemd, dan wel dat de getuigen elkaar onderling hebben beïnvloed, zoals nog door de verdediging ten verwere is aangevoerd. In hetgeen verder door en namens de verdachte ter betwisting van de betrouwbaarheid van voormelde verklaringen naar voren is gebracht, ziet het hof evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Met betrekking tot feit 2
Gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] . Hiertoe neemt het hof op de eerste plaats in aanmerking dat aangeefster op 6 augustus 2021, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, door een huisarts is onderzocht. Deze heeft diverse letsels bij haar geconstateerd, bestaande uit onderhuidse bloeduitstortingen op het linker- en rechteronderbeen, het rechterbovenbeen, op de linkerarm en (linkerzijde) van het gezicht en een kneuzing van het linker kaakgewricht. Dit letsel past bij de door aangeefster geschetste feitelijke toedracht, te weten dat de verdachte haar (onder meer) tegen het gezicht, armen en benen heeft geslagen en/of geschopt, alsmede dat hij haar meermalen in het gezicht heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte op dit onderdeel derhalve (objectieve) steun in het procesdossier.
Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte voorts ondersteuning in de verklaring van haar broer, de getuige [getuige 7] , alsmede in die van haar moeder, de getuige [getuige 6] . De broer van aangeefster heeft immers verklaard dat hij in de nacht van donderdag 5 augustus op vrijdag 6 augustus (
het hof begrijpt: 2021) een bericht kreeg van aangeefster, waarin zij hem om hulp vroeg en hem heeft gevraagd om haar de volgende dag bij de woning van de verdachte op te halen. Toen de getuige de volgende dag bij de woning van de verdachte arriveerde, trof hij aangeefster in zeer angstige toestand. De getuige heeft verklaard dat aangeefster zeer angstig, bijna hysterisch, overkwam, waarbij hij ook nog heeft opgemerkt dat aangeefster de woning aan het schoonmaken was (zie hierna). De moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster op vrijdag 6 augustus door haar broer is thuisgebracht. De getuige heeft toen in het gezicht van aangeefster en op haar hals, benen en armen rode vlekken waargenomen, die door haar zijn omschreven als beginnende blauwe plekken.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de letselbeschrijving en de verklaring van de moeder van aangeefster en de overige bewijsmiddelen genoegzaam kan worden vastgesteld dat het letsel van aangeefster in periode van 3 augustus 2021 tot en met 6 augustus 2021 is toegebracht.
Het ter zake gevoerde verweer faalt en wordt door het hof verworpen.
Bij de weging en waardering van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] heeft het hof de in het procesdossier gevoegde whatsapp- en e-mailconversatie tussen aangeefster en verdachte (dossierpagina’s 56 tot en met 101) in aanmerking genomen. Deze communicatie beslaat – blijkens de datum en/of inhoud – onder meer de tenlastegelegde periode. Uit het geheel aan whatsapp- en e-mailberichten komt het beeld naar voren van een onevenwichtige en giftige (eindfase van de) relatie tussen de verdachte en aangeefster, waarbij de verdachte aangeefster – onder andere en veelal op gebiedende wijs, en bij herhaling – heeft geïnstrueerd om naar zijn ouderlijk huis te komen, zijn ouderlijk huis schoon te maken, boodschappen voor hem te doen, voor hem te koken en/of eten brengen, en herhaaldelijk om geld over te maken naar de verdachte. De verdachte bediende zich daarbij van buitengewoon denigrerend en/of scheldend taalgebruik – bijvoorbeeld “als je stinkt stop ik je hoofd in wc” (pg. 93), “domme vieze kanker wijf, hoer” (pg 75), “vieze kanker zwerver” (pg.78), waarbij ook nog onomwonden dreigementen zijn geuit, bijvoorbeeld: “ik beuk je”(pg. 72), “kankerhoer (…) je gaat zien” (pg 73), “ik geef je gelijk kk –
het hof begrijpt en leest: kanker– harde platten hand dat weet je” (pg. 87). Vorenstaande berichten sterken het hof in zijn overtuiging dat de verdachte geweld jegens aangeefster heeft gepleegd.
De stelling van de verdediging, inhoudende dat aangeefster uit angst en/of onder druk van haar familie de verdachte valselijk zou hebben beschuldigd, is op geen enkele wijze onderbouwd en ook anderszins gedurende het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Gelet op het vorenoverwogene hecht het hof geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat hof daaraan voorbijgaat.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
III.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring staat vermeld.
IV.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aangeefster [slachtoffer 1] te (doen) horen, als het hof de verdediging niet volgt in haar stelling dat aangeefster en de verdachte op 31 augustus (
naar het hof begrijpt: 2021) een ontmoeting hebben gehad in een hotel, welk verblijf – zo begrijpt het hof – door aangeefster is bekostigd.
Wat er zij van een hotelverblijf aan het einde van de maand waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden, het hof acht het horen van aangeefster niet noodzakelijk. Het hof verwijst naar hetgeen hierboven met betrekking tot feit 2 is overwogen in het kader van de bewijsoverwegingen. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat is vast komen te staan dat de verdachte aangeefster in de periode van 3 augustus 2021 tot en met 6 augustus 2021 – op de wijze als in de bewezenverklaring staat vermeld – heeft mishandeld.
De beantwoording van de vraag of de verdachte en aangeefster op 31 augustus 2021 wel of geen ontmoeting hebben gehad, acht het hof niet redengevend voor het bewijs van het onder feit 2 tenlastegelegde, in aanmerking genomen dat het verzoek betrekking heeft op een beweerdelijke ontmoeting die dateert van om en nabij 3 weken na het tenlastegelegde en het tenlastegelegde op grond van de in de bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, zonder nader onderzoek naar die beweerdelijke ontmoeting bewezen kan worden verklaard.
Gelet op het voorgaande acht het hof het horen van aangeefster niet noodzakelijk voor enig te nemen beslissing in deze zaak en mitsdien wijst het verzoek daartoe af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

Poging tot zware mishandeling.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

Mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, meermalen gepleegd en een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft in de periode van 3 augustus 2021 tot en met 6 augustus 2021 zijn toenmalige vriendin mishandeld door haar te slaan, te schoppen en haar keel dicht te knijpen. Met deze laffe strafbare handelingen heeft de verdachte fors inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Deze mishandeling vond bovendien plaats binnen de relationele sfeer. Het hof overweegt dat juist in een relatie eenieder zich veilig en geborgen behoort te voelen.
Daarnaast heeft de verdachte vanaf een balkon op de eerste verdieping een steen naar beneden gegooid in de richting van het daaronder op straat staand slachtoffer. Het feit dat het slachtoffer daarbij niet is geraakt en daardoor geen zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat de verdachte enkel oog had voor zijn eigen frustraties, waarbij hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Het handelen van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten is beangstigend en oninvoelbaar. De verdachte geeft er, (mede) vanwege zijn ontkennende proceshouding, geen enkele verklaring voor, zodat het gissen is wat hem heeft aangezet tot dergelijk gewelddadig gedrag. Er zit niet zoveel tijd tussen de beide incidenten en in het ene geval betreft het slachtoffer verdachtes toenmalige vriendin.
Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsadvies de verdachte betreffende d.d. 3 juni 2022. Het advies van de reclassering is opgemaakt in het kader van onderhavige strafzaak. De reclassering veronderstelt dat het gezin van herkomst, financiën en dagbesteding van de verdachte als positieve factoren kunnen worden aangemerkt. Evenwel komt als conclusie uit het advies naar voren dat de verdachte niet gemotiveerd is voor hulpverlening of gedragsverandering, daar hij stelt onschuldig te zijn. Derhalve ziet de reclassering geen mogelijkheden voor het toepassen van (gedrags)interventies in de vorm van bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat hij momenteel fulltime werkzaam is een fabriek. Hij is voornemens om op korte termijn een eigen cateringbedrijf te beginnen. De verdachte heeft geen relatie meer met het slachtoffer van feit 2, maar heeft wel een nieuwe relatie.
De aard van de feiten en het ontbreken van enig inzicht in wat de verdachte tot zijn handelen heeft gebracht, maakt dat het hof bezorgd is over het gedrag van de verdachte en vreest voor mogelijk herhaling van gewelddadig handelen van zijn kant. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof – indien het hof de feiten bewezen zou achten – de verdachte hier op gewezen. Dat brengt het hof ertoe om evenals de rechtbank, maar anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Het hof zal hieraan gelet op bovenstaande evenwel een langere proeftijd verbinden dan de rechtbank heeft gedaan.
Al het voorgaande afwegende acht het hof oplegging van taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Daarmee komt het hof tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, nu de door de advocaat-generaal gevorderde straf, naar het oordeel van het hof, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het hof, als overwogen, een voorwaardelijke straf nodig acht ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten. Daarbij zal het hof – mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – aan de voorwaardelijke gevangenisstraf niet een proeftijd verbinden van twee jaren, maar van drie jaren. Het hof beoogt hiermee de verdachte een sterke prikkel te geven zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos en A. Burgmeijer, griffiers,
en op 20 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.