ECLI:NL:GHSHE:2023:3170

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
20-000216-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van diefstal, waarbij hij op 27 augustus 2020 te Erp, gemeente Meierijstad, een geldbedrag, twee kettingzagen, een pen en sleutels heeft weggenomen van de aangeefster en haar echtgenoot. De verdachte was aanwezig op hun perceel om goederen op te kopen in het kader van de opheffing van hun winkel. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter voor de diefstal van de pen verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het recidiverend gedrag van de verdachte. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000216-23
Uitspraak : 20 september 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-097303-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van een gedeelte van de tenlastelegging, te weten voor zover het de diefstal van een pen betreft.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de partiële vrijspraakbeslissing van de politierechter moet worden aangemerkt als een beschermde vrijspraak.
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de partiële vrijspraakbeslissing niet als een beschermde vrijspraak dient te worden aangemerkt. Daartoe overweegt het hof dat uit de tenlastelegging duidelijk blijkt dat het gaat om één en het hetzelfde feitencomplex, zodat de diefstal van de verschillende in de tenlastelegging vermelde goederen, waaronder de pen, als één feit dient te worden aangemerkt. Het tenlastegelegde is derhalve in zijn geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde – behoudens de diefstal van de pen – bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2020 te Erp, gemeente Meierijstad, een geldbedrag, twee kettingzagen, een pen en/of een of meer sleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde] en/of haar echtgenoot, heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 augustus 2020 te Erp, gemeente Meierijstad, een geldbedrag, twee kettingzagen, een pen en sleutels, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde] en/of haar echtgenoot, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman – in de kern weergegeven – aangevoerd dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de diefstal van het geldbedrag en de sleutels ontbreekt, in het bijzonder in aanmerking genomen dat het daderschap van de verdachte niet met een voldoende mate van zekerheid uit de screenshots van de camerabeelden kan worden afgeleid. Bovendien ontkent de verdachte dat hij dit feit gepleegd heeft en is de buit nooit gevonden.
Met betrekking tot de diefstal van de twee kettingzagen heeft de raadsman bepleit dat de verdachte heeft gedwaald omtrent de vraag of hij toestemming had om de twee kettingzagen mee te nemen. Mitsdien ontbrak bij de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof vinden de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging hun weerlegging in de inhoud van de hiervoor opgenomen – en in geval van cassatie nader uit te werken – bewijsmiddelen. Het hof stelt op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, op de wijze zoals in de bewezenverklaring staat vermeld. Nu het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de door aangeefster in de aangifte gedane opgave omtrent de weggenomen goederen, komt hof eveneens tot een bewezenverklaring van de diefstal van de pen.
Met betrekking tot het verweer, inhoudende dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij toestemming had om de twee kettingzagen mee te nemen, overweegt het hof het navolgende.
Aangeefster [benadeelde] heeft op 28 augustus 2020 aangifte gedaan van diefstal. In de aangifte staat vermeld dat bij de diefstal onder meer twee kettingzagen zijn weggenomen. Ook op de goederenbijlage staan twee kettingzagen vermeld. Op 24 november 2021 is aangeefster door de rechter-commissaris gehoord. Bij gelegenheid van dat verhoor heeft aangeefster verklaard dat tussen haar man en medeverdachte [medeverdachte] – zijnde destijds de werkgever van de verdachte en de persoon met wie de verdachte goederen bij aangeefster en haar man kwam opkopen – duidelijke afspraken zijn gemaakt over welke goederen door [medeverdachte] en de verdachte zouden worden meegenomen. Niet is afgesproken dat de kettingzagen door hen zouden worden meegenomen. [medeverdachte] is eveneens op 24 november 2021 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij met aangeefster en haar man heeft afgesproken welke goederen hij en de verdachte zouden meenemen. Deze afspraken waren volgens [medeverdachte] helder en hij had geen toestemming van aangeefster of haar man om de kettingzagen mee te nemen. [medeverdachte] heeft de verdachte vervolgens uitgelegd welke goederen meegenomen mochten worden.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het de verdachte zonder meer duidelijk was dat hij de kettingzagen niet mocht meenemen en dat daarover geen misverstand bestond. Door de kettingzagen toch mee te nemen, heeft de verdachte de kettingzagen weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman van de verdachte heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte thans over woonruimte beschikt, welke woonruimte hij zal verliezen ingeval de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen of meer krijgt opgelegd, het hof verzocht om te volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verdachte was in het kader van de opheffing van de winkel van aangeefster en haar man aanwezig op hun perceel om goederen van hen op te kopen. Bij die gelegenheid heeft de verdachte hen bestolen en zijn door hem een geldbedrag, twee kettingzagen, sleutels en een pen weggenomen. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde feit heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd in het kader van een opkoop van goederen omdat de verkopers door problemen met de gezondheid met hun bedrijf moesten stoppen. De verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van de omstandigheden, alsmede van het door aangeefster en haar man in hem gestelde vertrouwen. Voorts heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de man van aangeefster, vanwege zijn hoge leeftijd en gezondheidstoestand, als kwetsbaar slachtoffer kan worden aangemerkt. De verdachte heeft op lafhartige wijze van zijn kwetsbaarheid misbruik gemaakt en zich niets aangetrokken van het eigendomsrecht van anderen. Hij heeft klaarblijkelijk louter oog gehad voor zijn eigen financieel gewin, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen voor de benadeelden. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Het uittreksel beslaat 44 pagina’s en daaruit komt naar voren dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich een groot aantal veroordelingen ter zake van vermogensdelicten, waaronder ook twee onherroepelijke in de periode van vijf jaar voorafgaand aan dit feit. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsadvies de verdachte betreffende d.d. 9 juni 2021. De reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte woont bij [naam instelling] , begeleid wonen in Arnhem en dat hij de voogdij wenst terug te krijgen over zijn zoon. Uit een door de reclassering afgenomen test is het vermoeden gerezen dat sprake is van een verstandelijke beperking. De verdachte wil echter niet meewerken aan vervolgdiagnostiek. De reclassering is voorts van mening dat er fundamenteel iets zal moeten veranderen in de houding en denkwijze van de verdachte.
Ten slotte heeft hof gelet op de recente persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte in dat verband – en onder verwijzing naar een door [naam] , zijnde een reclasseringstoezichtmedewerkster, geaccordeerd schrijven – naar voren gebracht dat het lange tijd niet goed ging met de verdachte, maar dat het nu beter met hem gaat. De verdachte staat onder reclasseringstoezicht en hij heeft met succes een COVA+ training afgerond. De verdachte heeft een omgangsregeling met zijn zoon en deze komt onder meer bij de verdachte thuis. Hij woont nog altijd bij [naam instelling] . In dat verband heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte zijn woonruimte zal verliezen, indien hij daar langer dan 40 dagen afwezig is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij stelt het hof voorop dat het in gevallen als het onderhavige en in het bijzonder gelet op de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het recidiverend gedrag van de verdachte, in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur pleegt op te leggen.
Al het bovenstaande afwegende is het hof evenwel van oordeel dat het thans niet aangewezen is om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van 40 dagen overstijgt, nu oplegging van die straf met zich brengt dat de verdachte zijn woonruimte verliest, hetgeen de ingezette positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte zou kunnen doorkruisen. Dit acht het hof onwenselijk. Het hof zal derhalve volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk. Het hof acht het daarnaast, teneinde herhaling te voorkomen, noodzakelijk dat aan het voorwaardelijke strafdeel een langere proeftijd wordt verbonden dan in eerste aanleg is bepaald en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal daarom een proeftijd van 3 (drie) jaren verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel. Met oplegging van deze grotendeels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
110 (honderdtien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos en A. Burgmeijer, griffiers,
en op 20 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meeuwis voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.