[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘witwassen’ bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. De inbeslaggenomen geldbedragen (totaal € 7.910,-) zijn door de politierechter verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsman van de verdachte is primair vrijspraak bepleit onder teruggave aan zijn cliënt van het inbeslaggenomen geldbedrag. Subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd en daarbij een geheel voorwaardelijke straf bepleit. Hij heeft zich met betrekking tot de beslissing op het inbeslaggenomen geldbedrag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 30 juni 2020 op Eindhoven Airport te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- ( (telkens) van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 7.910 euro of daaromtrent, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
- ( (telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 7.910 euro of daaromtrent, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij meermalen in de periode van 27 juni 2020 tot en met 30 juni 2020 op Eindhoven Airport te Eindhoven telkens een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van 7.910 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld voorwerp
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Brabant-Zuid, Brigade Recherche, dossiernummer PL27YZ/20-003290, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gesloten d.d. 9 januari 2021, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, met doorgenummerde pagina’s 1-103.
1.
Het proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv) d.d. 9 oktober 2020, dossierpagina 30-32, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant
[verbalisant 1] :
Op 27 juni 2020, omstreeks 06.08 uur, kregen medewerkers van de Koninklijke Marechaussee een melding dat bij de securitycheck te Eindhoven Airport bij een passagier ruim € 5.000,- was aangetroffen.
Op 27 juni 2020, omstreeks 06.10 uur, zijn de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee ter plaatse gekomen bij de securitycheck. Ter plaatse hebben zij de in de melding genoemde passagier staande gehouden. Deze passagier legitimeerde zich met een geldig nationaal paspoort van Nederland op naam gesteld van:
Voornamen : [verdachte]
Achternaam : [verdachte]
Geboortedatum en -plaats : [geboortedag] 2020
(het hof begrijpt: 1990)te [geboorteplaats]
Nadat [verdachte] zich had gelegitimeerd, toonde hij het geld, dat hij met zich had.
De verbalisanten hebben het geld geteld en kwamen hierbij tot de volgende coupures:
De verbalisanten hebben [verdachte] de cautie medegedeeld en hebben vervolgens om een verklaring over de herkomst van het geld gevraagd. Desgevraagd verklaarde hij hierover:
(…)
• Dat hij momenteel werkloos is;
(…)
• Dat hij niets kan aantonen door middel van bankafschriften of internetbankieren;
De verbalisanten hebben [verdachte] bevraagd in de operationele systemen. Hierbij zagen zij dat [verdachte] in totaal 21 vermogensdelicten op naam heeft. De verbalisanten zagen dat [verdachte] gesignaleerd stond voor ‘onopvallend gegeven verzamelen’. Zij zagen ook dat [verdachte] op 11 maart 2020 voor komt voor ‘Handelen e.d. harddrugs’ onder het mutatienummer: PL2300_BVH-2020038673_1.
Gezien voornoemde feiten en/of omstandigheden en het feit dat verdachte [verdachte] de herkomst van het geld niet kon aantonen is er een bedrag in beslag genomen.
De verbalisanten hebben niet het gehele bedrag inbeslaggenomen zodat [verdachte] nog geld had voor een taxi.
Tot op heden, is er nog geen bewijs aangedragen door de verdachte [verdachte] over de legale herkomst van het geld.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2020, dossierpagina 11, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk wachtmeester en wachtmeester 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee:
Op 27 juni 2020 waren wij aanwezig bij een melding voor vermoedelijk witwassen op de securitycheck te Eindhoven Airport.
Tijdens het afstorten gaf de machine aan dat het om vijfduizendvijfhonderdenzestig euro
(€ 5.560,-) bleek te gaan.
3.
Het verzoek verstrekking gegevens uit: Databestand Ongebruikelijke Transacties d.d. 19 oktober 2020, dossierpagina 39-41, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 27 juni 2020 werden bij een passagier, genaamd [betrokkene 1] , op Eindhoven Airport 15 envelopjes met cocaïne en € 4.590,00 in contanten aangetroffen. [betrokkene 1] is door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee aangehouden als verdachte ter zake het overtreden van artikel 2 onder a, b, en c van de Opiumwet. Het geldbedrag van € 4.590,00 is in beslag genomen.
Op 27 juni 2020 werd bij een andere passagier, genaamd [verdachte] , een geldbedrag in contanten aangetroffen. Ook dit geldbedrag is in beslag genomen.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] bleek dat hij van plan was om samen met [verdachte] naar Malaga (Spanje) te reizen.
Zowel [betrokkene 1] als [verdachte] hebben antecedenten op het gebied van drugsgerelateerde feiten.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2020, dossierpagina 12-15, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 30 juni 2020 zag [verbalisant 6] de mij bekende [betrokkene 1] en [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)de aankomsthal
(het hof begrijpt: van Eindhoven Airport)binnenlopen komende vanaf de vlucht uit Malaga.
[verbalisant 6] zag dat [betrokkene 1] en [verdachte] bij de bagageband zijn gaan staan en later hiervan een zilvergrijze rolkoffer en een blauwe sporttas afnamen. Hierop zijn [betrokkene 1] en [verdachte] richting P0 gelopen. Aldaar zijn [betrokkene 1] en [verdachte] aangesproken en gecontroleerd door [verbalisant 7] en [verbalisant 5] . Ik, [verbalisant 5] , heb mij gelegitimeerd als opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee en heb medegedeeld dat zij nergens op hoefden te antwoorden als zij dit niet wilden.
Ik, [verbalisant 5] , heb gevraagd hoe de reis in Malaga was geweest. Hierop gaven de heren aan dat het een korte vakantie was geweest op het strand maar verder niets.
Tevens heb ik, [verbalisant 5] , gevraagd of ik toestemming kreeg om in de bagage van [betrokkene 1] en [verdachte] te kijken. Hierop gaven zij beiden toestemming om de bagage te controleren.
[verdachte] vroeg waarom ik een controle wilde uitvoeren waarop ik heb medegedeeld dat dit komt door de feiten en omstandigheden waarop de heren bij hun vertrek gecontroleerd c.q. aangehouden zijn en dat zover het mij bekend was de heren geen ruimbagage bij zich hadden bij hun vertrek. Hierop gaven beide heren aan dat zij wel de ruimbagage bij hun vertrek hadden maar dat zij beide toestemming gaven om de bagage te controleren.
[verdachte] was in het bezit van een zwarte schouder/heuptas. Hierop is gevraagd of [verdachte] toestemming gaf om daar in te kijken. [verdachte] gaf opnieuw toestemming om hier in te kijken. In het tasje werd een geldbedrag aangetroffen van € 2.350,-.
Daar [verdachte] ook hiervan niet aan kon tonen alwaar het geld vandaan kwam is
ook dit geld bedrag in beslag genomen om te voegen in het witwas onderzoek,
met nummer 20-047270, alwaar de controle ook voor opgezet was.
[verdachte] verklaarde ongevraagd dat hij en [betrokkene 1] direct na de in vrijheidstelling van [betrokkene 1] een nieuw vliegticket hebben gekocht voor zondag 28 juni 2020 om naar Malaga te reizen.
Na de bagage gecontroleerd te hebben, hebben we gevraagd hoe [betrokkene 1] en [verdachte] naar huis gingen. De heren gaven aan opgehaald te worden waarop wij hun de weg hebben laten vervolgen. Nadat beide heren weg liepen zagen wij dat deze direct naar een 10 meter verderop geparkeerde BMW voorzien van het Nederlandse kenteken liepen. Ik, [verbalisant 5] , had direct bij de controle van [betrokkene 1] en [verdachte] dit voertuig al zien staan met daarin twee inzittenden. Deze inzittenden zaten continu naar de controle en [betrokkene 1] en [verdachte] te kijken.
Daar wij, verbalisanten, het vreemd vonden dat [betrokkene 1] en [verdachte] bij het vragen hoe zij Eindhoven Airport zouden verlaten, niet aangaven dat hun vrienden 10 meter verderop stonden en het feit dat deze vrienden, terwijl duidelijk was dat deze ons al lang gezien hadden, voor ons gevoel ook bewust geen contact hadden gemaakt hebben wij een controle uitgevoerd op het voertuig met de twee inzittende.
De bestuurder legitimeerde zich met een Nederlands rijbewijs, voorzien van het nummer [rijbewijsnummer 1] , op naam van:
- [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum betrokkene 2] te [geboorteplaats betrokkene 2] .
De bijrijder legitimeerde zich met een Nederlands rijbewijs, voorzien van het nummer [rijbewijsnummer 2] , op naam van:
- [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum betrokkene 3] te [geboorteplaats betrokkene 3] .
Bij navraag in de operationele politiesystemen bleek dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] beiden gekend zijn met meerdere registraties waaronder [betrokkene 2] voor handel en bezit softdrugs.
Direct bij het aanspreken werd er door ons verbalisanten de herkenbare geur van wiet geroken. Ik, [verbalisant 5] , heb gevraagd of [betrokkene 2] vrijwillig toestemming gaf voor het doorzoeken van zijn voertuig en aan de overige passagiers om te kijken in de diverse heup en/of schoudertasjes welke de heren bij zich droegen. Hierop gaf [betrokkene 2] aan dat het geen probleem was en hij toestemming gaf voor het doorzoeken van zijn voertuig. Bij het doorzoeken werden veel resten van wiet, tipjes en lange vloei aangetroffen. Daarnaast zag ik, [verbalisant 5] , achter in het voertuig meerdere rekeningen liggen. Het viel mij, [verbalisant 5] , dat er twee rekeningen van het bedrijf [bedrijf] waren op naam van [betrokkene 2] waarbij deze twee keer een liter zwavelzuur kocht op 11 mei en 26 mei 2020. Het is mij ambtshalve bekend dat zwavelzuur gebruikt word voor het vervaardigen van synthetische drugs.
5.
Een kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv) d.d. 1 juli 2020, dossierpagina 102-103, rapporteur [verbalisant 5] voor zover inhoudende:
Plaats : parkeerplaats 0 Eindhoven Airport
Datum : 30 juni 2020
Beslagene:
Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
Adres : geen adres bekend.
Goednummmer : PL2700-20-047270-5
Object : bankbiljet
Valuta : Euro
Bijzonderheid : 2 x 100, 5 x 200, 23 x 50.
Waarde : 2.350,00 euro
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2020, met bijlagen, dossierpagina 46-52, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant
- [verdachte]
- Over belastingjaren 2019 en 2020 zijn géén loongegevens bekend;
- Hij is sinds 2018 rekeninghouder van rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Het saldo 31-12-2018 bedroeg € -75 en 31-12-2019 € -1;
- [verdachte] is niet gekend aangaande schenkingen en erfenissen;
- [verdachte] heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting over belastingjaren 2016, 2017 en 2018 geen aangifte heeft gedaan van contante tegoeden boven de vrijstelling;
- Hierdoor waren zijn contante tegoeden kennelijk niet hoger dan € 520 (2016), € 522 (2017) en € 527 (2018).
7.
Het proces-verbaal van de in de zaak door dit hof gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 mei 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 27 juni 2020 op Eindhoven Airport met de heer [betrokkene 1] was en dat ik toen een contant geldbedrag bij mij had waarvan een gedeelte in beslag is genomen.
Nadat de heer [betrokkene 1] in vrijheid was gesteld, zijn we alsnog samen naar Malaga gegaan. Dat was op 28 juni 2020. Het klopt dat ik bij terugkomst uit Malaga op 30 juni 2020 opnieuw een contant geldbedrag bij mij had. Ik had geen vaste woon- of verblijfplaats. Ik was soms thuis bij mijn moeder en soms verbleef ik bij vrienden. Het klopt dat ik verder geen erfenissen of schenkingen heb ontvangen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de eerste plaats aangevoerd dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag niet zodanig van omvang is, en niet onder dusdanige omstandigheden is aangetroffen, dat gesproken kan worden van een vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarnaast heeft de verdachte een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, te weten dat hij het geld van zijn moeder heeft gekregen, welke verklaring bovendien wordt bevestigd door getuige [betrokkene 1] en de rekeningoverzichten van de bankrekeningen van de moeder van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van witwassen, zoals aan de verdachte ten laste is gelegd, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr dan wel art. 420quater Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen waaruit die feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal vervolgens beoordeeld moeten worden of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 27 juni 2020 is bij de securitycheck op Eindhoven Airport onder de verdachte een contant geldbedrag aangetroffen, waarvan € 5.560,- in beslag is genomen. De verdachte was op dat moment samen met de heer [betrokkene 1] , bij wie een geldbedrag van € 4.590,- werd aangetroffen, alsmede vijftien envelopjes met cocaïne. Zij zouden die dag samen een reis maken naar Malaga.
Nadat de heer [betrokkene 1] in vrijheid was gesteld, is de verdachte op 28 juni 2020 alsnog met de heer [betrokkene 1] naar Malaga gereisd. Reeds twee dagen later, op 30 juni 2020, zijn zij teruggekeerd op Eindhoven Airport. Bij de verdachte werd toen opnieuw een contant geldbedrag aangetroffen, ditmaal in totaal € 2.350,-, onder meer bestaande uit coupures van € 100,- en € 200,-.
Nadat de verdachte en [betrokkene 1] door de Koninklijke Marechaussee waren gecontroleerd en het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag in beslag was genomen, zijn de verdachte en [betrokkene 1] door twee personen opgehaald met een auto. Eén van deze personen bleek registraties te hebben op het gebied van de Opiumwet. Bij het aanspreken van de personen die de verdachte en [betrokkene 1] ophaalden, werd door verbalisanten de geur van wiet geroken en in de auto werden veel resten van wiet aangetroffen. Ook werd in de auto een factuur aangetroffen voor de aankoop van zwavelzuur, terwijl bekend is dat dit mede gebruikt wordt voor de productie van synthetische drugs. De verdachte zelf had antecedenten op het gebied van o.a. de Opiumwet. De verdachte heeft verklaard dat hij werkeloos was.
Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Van de verdachte mag dus worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
De verdachte heeft in de zaak onder meer het volgende verklaard.
Bij zijn staandehouding op 27 juni 2020 heeft de verdachte verklaard dat:
- het bij hem aangetroffen geld van zijn moeder is die op dat moment in de Ziektewet zat;
- zijn moeder het geld twee jaar geleden heeft geleend van de bank voor een verbouwing/renovatie;
- het geld
- dat hij dat op dat moment niet kon aantonen met bewijsstukken.
Bij zijn staandehouding op 30 juni 2020 heeft de verdachte verklaard dat:
- hij het aangetroffen geld wederom van zijn moeder had gekregen;
- zijn moeder
Tijdens zijn verhoor op 24 november 2018 heeft de verdachte verklaard dat:
- (de herkomst van) het (geld) aantoonbaar is via bankafschriften van de [bank] ;
- na het overlijden van zijn vader, zijn moeder de bankrekening heeft overgenomen, en dat de verdachte daarvoor ook gemachtigd is.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat:
- hij het contante geld dat hij bij zich had, van zijn moeder heeft gekregen;
- hij in totaal € 10.000,- van zijn moeder had gekregen;
- zijn moeder wat pensioengelden van zijn vader had gekregen en daarnaast had zij wat spaargeld en had zij een lening afgesloten;
- de lening ter hoogte van € 20.000,- door haar in 2017 was afgesloten, mede voor de verbouwing van haar woning;
- ongeveer een half jaar na het afsluiten van deze lening zij het gehele bedrag heeft gepind. Dat was
- zijn moeder zelf nooit pint. Dat doen zijn zusjes of hij;
- hij het geld heeft gekregen, zoals het is gepind.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 september 2023 heeft de verdachte verklaard dat:
- hij het geld van zijn moeder had gekregen;
- dit geld van haar rekening is gepind;
- hij niet meer weet wanneer en hoeveel er is gepind.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 mei 2022 zijn door de raadsman van de verdachte documenten overgelegd, waaronder enkele pagina’s van rekeningoverzichten van de bankrekeningen van de moeder van de verdachte. Nadat het onderzoek ter terechtzitting op 25 mei 2022 is geschorst, zijn op verzoek van het hof door de raadsman de complete rekeningoverzichten van de twee bankrekeningen van de moeder van de verdachte over de periode 1 januari 2018 tot en met 1 juli 2020 toegestuurd. Voorts is door de verdediging een schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] overgelegd en is [betrokkene 1] op verzoek van de verdediging op 25 april 2023 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris in dit hof.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij het geld heeft gekregen van zijn moeder wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [betrokkene 1] , overweegt het hof dat deze getuige volgens zijn eigen verklaring niet weet waar de verdachte het geld vandaan heeft gehaald en dat hij niet zelf heeft waargenomen dat de verdachte het geld van zijn moeder heeft gekregen, maar hij dit enkel zou hebben gehoord van de verdachte. Ook volgt uit de verklaring die deze getuige bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd dat iemand anders een schriftelijke verklaring zou hebben getypt die de getuige vervolgens op verzoek heeft ondertekend. Naar het oordeel van het hof biedt deze verklaring ‘van horen zeggen’ onvoldoende steun aan de verklaring van de verdachte dat het geld van zijn moeder afkomstig is.
De rekeningoverzichten die door de verdediging zijn overgelegd laten zien dat:
- van één van de twee rekeningen van de moeder van de verdachte in het geheel geen contante geldopnames zijn gedaan in de periode 1-1-2018 tot en met 31-12-2020;
- op de andere rekening onder meer op 12 april 2018 een bedrag van € 19.097,93 is gestort met als omschrijving ‘ [omschrijving] ’, op 23 augustus 2019 een bedrag van € 9.000,- van [instantie 1] en op 10 februari 2020 een bedrag van
€ 8.785,55 van [instantie 2] ;
- op 19 april 2018 in drie keer in totaal een geldbedrag van € 5.000,-- is gepind;
- in 2018 in totaal € 14.080,- contant is opgenomen;
- op 7 december 2019 een contant geldbedrag is opgenomen van (in totaal) € 4.950. In totaal is in 2019 een bedrag van € 8.200,- contant opgenomen, waarvan € 2.850,- vóór 1 augustus 2019. In 2019 zijn ook een bedrag van € 900 (19-8-2019) en een bedrag van € 750,- (30-10-2019) contant op de rekening gestort;
- er in 2020 – het jaar waarin de verdachte is gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee – in het geheel geen opnames hebben plaatsgehad.
Het hof overweegt dat hoewel de verdachte vanaf het begin af aan heeft verklaard dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is van een [rekening] van zijn moeder, hij in de loop van het onderzoek verschillend heeft verklaard over zowel de herkomst van dat geldbedrag als de datum waarop het zou zijn gepind van de bankrekening.
Het hof stelt vast dat de door de verdediging overgelegde rekeningoverzichten van de bankrekeningen van de moeder van de verdachte geen steun bieden aan de verklaring van de verdachte die hij bij zijn staandehouding op 30 juni 2020 heeft afgelegd, inhoudende dat het bij hem aangetroffen geldbedrag een half jaar eerder was gepind van de bankrekening van zijn moeder, noch aan de verklaring die de verdachte ter terechtzitting d.d. 25 mei 2022 heeft afgelegd, inhoudende dat zijn moeder het gehele bedrag van de lening ongeveer een half jaar na het afsluiten van de lening heeft gepind.
Ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 september 2023 afgelegde verklaring van de verdachte dat hij het geld van zijn moeder heeft gekregen, dit geld van haar rekening is gepind, maar hij niet meer weet wanneer en hoeveel er is gepind, overweegt het hof dat de verdachte deze verklaring in een zeer laat stadium van het onderzoek heeft afgelegd en dat deze verklaring afwijkt van zijn eerdere verklaringen. Bovendien acht het hof die verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar. Het hof passeert daarom deze verklaring van de verdachte.
Het hof neemt hierbij verder nog in aanmerking dat het geldbedrag dat de verdachte op zijn terugreis op 20 juni 2020 bij zich droeg onder meer bestond uit coupures van € 100,- en € 200,- terwijl dit – in het bijzonder die van € 200,- – geen coupures zijn die normaal gesproken bij een geldautomaat kunnen worden gepind.
Het hof acht het op grond van het voorgaande niet geloofwaardig dat de verdachte de bij hem aangetroffen contante geldbedragen van zijn moeder heeft gekregen en dat deze een legale herkomst hebben, namelijk afkomstig van een lening dan wel pensioengelden en/of een erfenis, en van de bankrekening van de moeder van verdachte zijn gepind.
Uit het onderzoek volgt dat de verdachte in de jaren voorafgaand aan de controles door de Koninklijke Marechaussee in juni 2020 geen tot nauwelijks legale inkomsten had. Ook anderszins blijkt niet van legale contante tegoeden.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag te geven. Het aldus door de verdediging geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal € 7.910,- onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: