ECLI:NL:GHSHE:2023:3159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
20-001718-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 26 juli 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor mishandeling en had een gevangenisstraf van 15 dagen gekregen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De benadeelde partij, aangeduid als [slachtoffer], had een schadevergoeding van € 1.026,55 toegewezen gekregen, maar was in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 2 maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar de straf opgelegd aan de verdachte verhoogd naar 2 maanden gevangenisstraf, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 1.400,22 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezenverklaarde. Het hof heeft de verdachte gewaarschuwd dat bij niet-betaling vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001718-22
Uitspraak : 25 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-330073-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.026,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering waarbij is bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voorts is de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt ter hoogte van € 563,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze geheel zal moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot heeft de advocaat-generaal het hof verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de politierechter, dus voor zover die zien op de straf en de vordering van de benadeelde partij, in hun geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Bovendien zal het hof bewijsmiddel 3.1.4 aanvullen en dit bewijsmiddel voor de volledigheid hieronder -aangevuld- in zijn geheel weergeven.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de politierechter zijn gegrond, vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aanvulling bewijsmiddel 3.1.4
Op 27 november 2021, omstreeks 05.30 uur, was ik werkzaam in het krantendistributiecentrum gelegen aan [adres 2] . Er waren nog maar een paar mensen in het pand, waaronder [verdachte] . Ik weet niet hoe [verdachte] van achternaam heet. Ik weet dat hij familie is van de eigenaren van het pand. [verdachte] was bezig met het inladen van zijn auto. Ik hoorde de toeter van een auto die voor het pand stond. De auto betrof een zwarte Peugeot 107. Toen ik buiten kwam zag ik dat [verdachte] aan de bijrijderskant van de Peugeot stond. Ik zag dat er twee vrouwen in de auto zaten. Ik zag dat de deuren aan de bijrijderskant en de bestuurderskant openstonden. Ik zag aan de houding van [verdachte] dat hij boos en dreigend was. Ik hoorde dat [verdachte] en de vrouwen tegen elkaar schreeuwden. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Vuile kanker hoeren, wat doen jullie hier, als ik jullie probeer te bellen nemen jullie niet op." Ik zag dat de vrouw die op de bijrijdersstoel zat uitstapte. Ik zag dat [verdachte] hierdoor rustiger werd. Ik zag dat [verdachte] op het raam aan de bestuurderskant sloeg. Ik zag dat [verdachte] vervolgens weg reed in zijn auto. Ik zag dat de bestuurster van de auto erg geëmotioneerd was en huilde. Ik kreeg haar niet gekalmeerd. Ze wilde alleen maar weg. Ik bood haar om even auto de auto te komen om rustig te worden, maar dat wilde ze niet.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, door aangeefster [slachtoffer] meerdere malen met de vuist tegen het gezicht te slaan. Met het gebruik van dat geweld heeft de verdachte, gedreven door gevoelens van boosheid, de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden en gehandeld zonder zich te bekommeren om de verstrekkende gevolgen van zijn handelwijze, waaronder gevoelens van angst en onveiligheid aan de zijde van aangeefster. Het hof rekent dit de verdachte aan. Uit de in het dossier opgenomen verklaringen van aangeefster, de appgesprekken met en mutaties betreffende de verdachte (dossierpagina’s 38-40) spreekt een verontrustende minachtende en gewelddadige houding jegens aangeefster en/of de moeder van zijn kind.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder mishandeling, en dat de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij bij zijn moeder woont en momenteel een Ziektewetuitkering ontvangt. Normaliter werkt de verdachte gedurende drie dagen per week in een koekjesfabriek. Tot slot heeft de verdachte te kennen gegeven contact te hebben met zijn twee kinderen en hun moeders, hoewel hij laatstgenoemden niet financieel ondersteunt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het minachtende en gewelddadige gedrag van de verdachte behoeft een stevige correctie. Het hof is, anders dan de politierechter en de verdediging en met de advocaat-generaal, van oordeel is dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de houding van de verdachte een deels (on)voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is..
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.225,22, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 38,95 voor een jurk;
een bedrag van € 54,45 voor reiniging van de autobekleding;
een bedrag van € 825,00 voor het herstel van de auto;
een bedrag van € 164,82 aan reiskosten naar de huisartsenpost en psycholoog;
een bedrag van € 392,00 voor kosten van de psycholoog;
een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade;
Ter terechtzitting was enige onduidelijkheid over de gevorderde reiskosten naar de huisartsenpost en de psycholoog waarna er vervolgens een optelfout is gemaakt en mondeling een iets hoger bedrag is gevorderd dan kennelijk bedoeld was. Het hof gaat daarom uit van het bedoelde bedrag van € 164,82.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 1.026,55 voor posten i., iv. en v. en € 500,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair zijn de afzonderlijke schadeposten betwist. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de causaliteit tussen het tenlastegelegde en de schadeposten iii. en v. ontbreekt. Voorts is schadepost iv. betwist, aangezien de benadeelde partij een psycholoog in de buurt had kunnen zoeken. Tot slot is aangevoerd dat de uitspraak die door de advocaat van benadeelde partij in het kader van de immateriële schade is aangehaald, ziet op poging tot doodslag en niet op enkelvoudige mishandeling, zoals in onderhavige zaak ten laste is gelegd. Derhalve dient het bedrag van post vi. in de visie van de verdediging aanzienlijk te worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Posten i. en ii.
Op basis van de stukken in het dossier kan het hof genoegzaam vaststellen dat door het bewezenverklaarde feit bloedvlekken zijn ontstaan op de jurk en de autobekleding van de benadeelde partij, waardoor de autobekleding gereinigd diende te worden en de jurk die de benadeelde partij ten tijde van de mishandeling droeg, ondraagbaar is geworden. Het hof is derhalve van oordeel dat de kosten voor de aanschaf van een nieuwe jurk en reiniging van de autobekleding in voldoende rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde en wijst dit deel van de vordering toe.
Post iii.
De vordering ten aanzien van het herstel van de schade aan de auto zal het hof niet-ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende duidelijk is geworden in hoeverre de schade aan de afzonderlijke auto-onderdelen, te weten de armsteun, binnenspiegel en het contactslot, veroorzaakt zijn door de bewezenverklaarde mishandeling door de verdachte. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vordering door de verdediging, die noopt tot nader onderzoek alvorens over deze schadepost kan worden beslist, is het hof van oordeel dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor de benadeelde partij bestaat de mogelijkheid dit deel van de vordering in een civiele procedure aan een rechter voor te leggen.
Posten iv. en v.
Voor wat betreft de gevorderde reiskosten voor de bezoeken aan de huisartsenpost en de psycholoog, alsmede de kosten die gemaakt zijn in het kader van behandeling door een psycholoog, is het hof gebleken dat deze kosten zijn gemaakt om de noodzakelijke behandelingen tot herstel van het door het strafbare feit opgelopen fysieke en geestelijke letsel te ondergaan. Voornoemde kosten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Post vi.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, maar uit lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek, tot het verzochte bedrag van
€ 750,00. Het hof acht dit bedrag billijk, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
Resumé
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 1.400,22 zal worden toegewezen, bestaande uit € 650,52 aan materiële schade en
€ 750,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten.
Gelet op de hoogte van de vordering, die onder de competentiegrens van de kantonrechter ligt, is het hof van oordeel dat aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken. Bij een vordering met een hoofdsom tot en met een bedrag van € 2.500,00 wordt (per 1 februari 2021) € 187,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door zijn advocaat indienen van de vordering en één punt voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg, hetgeen neerkomt op een bedrag van (2 punten x € 187,00 =) € 374,00.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven van toepassing. Daarbij geldt tarief I van (per 1 februari 2023) € 508,00 per punt in zaken met een geldswaarde van de hoofdsom tot € 10.000,00. De benadeelde partij komt in dat kader één punt toe, te weten voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep, hetgeen neerkomt op een bedrag van (1 punt x € 508,00 =) € 508,00.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, derhalve veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op een totaalbedrag van (€ 374,00 + € 508,00 =) € 882,00. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1400,22. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (een) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1400,22 (zegge: duizend vierhonderd euro en tweeëntwintig eurocent)bestaande uit € 650,22 (zegge: zeshonderdvijftig euro en tweeëntwintig eurocent) als vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 882,00 (zegge: achthonderd tweeëntachtig euro);
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.400,22 (zegge: duizend vierhonderd euro en tweeëntwintig eurocent)bestaande uit € 650,52 (zegge: zeshonderdvijftig euro en tweeënvijftig eurocent) materiële schadevergoeding en € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits en A. Burgmeijer, griffiers,
en op 25 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.