ECLI:NL:GHSHE:2023:3138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.326.042_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot omgangsregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt de eerdere beschikking te vernietigen en een nieuwe regeling te treffen voor de omgang tussen de vader en hun minderjarige dochter, geboren in 2018. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en de minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar op afwisselende weken, met specifieke tijden en voorwaarden. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is en heeft zorgen geuit over de omgang met de vader, waaronder signalen van de minderjarige die duiden op problemen tijdens de omgang.

De vader heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de moeder al jarenlang het contact tussen hem en de minderjarige tegenwerkt en dat de omgang goed verloopt. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook positief geadviseerd over de huidige zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de omgangsmomenten goed verlopen en dat de vader in staat is om de zorg voor de minderjarige te dragen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De grieven van de moeder zijn verworpen, en het hof heeft benadrukt dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige is. Tevens is er aandacht voor de verbetering van de ouderrelatie en het gezamenlijk opstellen van een ouderschapsplan. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 september 2023
Zaaknummer: 200.326.042/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/365774 / FA RK 19-6061
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie Brabant,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 januari 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verbeterd bij beschikking van 15 februari 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 april 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar op de volgende wijze:
- afwisselend de ene week op vrijdag van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de vader zal eten. De andere week zullen de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur. De vader haalt en brengt [minderjarige] voor en na ieder contactmoment bij de moeder terug.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2023, heeft de vader verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen namens de GI, ingekomen ter griffie op 20 juli 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 januari 2023, verbeterd bij beschikking van 15 februari 2023, heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling in de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar op de volgende wijze:
- Afwisselend de ene week van vrijdag 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de vader zal eten. De andere week zullen de vader en [minderjarige] , naast de vrijdag, tevens gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur, zonder overnachting. De vader zal [minderjarige] op de vrijdagen ophalen en weer terugbrengen bij de moeder. De moeder zal [minderjarige] telkens op de zaterdag naar de vader brengen en weer ophalen bij de vader.
Vanaf 1 augustus 2023:
- afwisselend de ene week van vrijdag 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de vader zal eten. De andere week zullen de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar (met overnachting) van vrijdag 12.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij de vader zorgt draagt voor het halen en wegbrengen van [minderjarige] naar de moeder.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Op 6 juni 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een vonnis in kort geding gewezen met het zaaknummer C/02/407217 / KG ZA 23-102. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling met een overnachting, die in zou gaan per 1 augustus 2023, met ingang van 6 juni 2023 ingaat, waarbij onder regie van de GI een opbouw zal plaatsvinden, op straffe van een dwangsom voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling. Op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld.
3.5.
De moeder voert in het hoger beroep tegen de bestreden beschikking, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte besloten de omgang tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor een uitbreiding van de omgang zonder overnachting waarbij deze uitbreiding door professionele hulpverlening geobserveerd en gemonitord dient te worden. Dit is niet gebeurd. De zorgen van de moeder over [minderjarige] zijn niet minder geworden. [minderjarige] geeft signalen af waaruit blijkt dat zij tijdens de omgang niet bij de vader maar bij oma (vz) verblijft. [minderjarige] is ook regelmatig ziek thuisgekomen van de omgang bij de vader en plast veel in haar broek. Het gedrag van [minderjarige] verandert na de omgang. De moeder verzoekt het hof om geen overnachting te bepalen en de frequentie aan te passen zodat [minderjarige] de ene week op vrijdag en zaterdag en de andere week alleen op zaterdag bij de vader verblijft.
Er hebben inmiddels twee overnachtingen plaatsgevonden, maar de zorgen van de moeder zijn niet afgenomen. De rol van oma is groter dan de vader zegt. Als de vader hier eerlijker over zou zijn, zou acceptatie voor haar makkelijker zijn.
De moeder beschikt daarnaast niet over vervoer en kan [minderjarige] op zaterdag niet wegbrengen en ophalen. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de vader zorg draagt voor het halen en brengen van [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. De moeder werkt al jarenlang het contact tussen hem en [minderjarige] tegen. De vader maakt zich grote zorgen over [minderjarige] omdat het lijkt dat zij in een loyaliteitsconflict zit. Anders dan de moeder stelt heeft [instantie 1] (hierna: [instantie 1]) niet geadviseerd dat er observaties dienen te komen voordat het tot een uitbreiding van omgang komt. Het is wel wenselijk om het slaapritueel van [minderjarige] te observeren. Dit is wenselijk maar niet noodzakelijk. De wenselijkheid van de observatie is naar de mening van de vader bovendien meer ingegeven door het wantrouwen van de moeder dan vanwege zorgen van [instantie 1] over de (opvoed)capaciteiten van de vader. De vader volgt alle adviezen van de betrokken professionals op en er zijn nog nooit zorgen geweest over het handelen van de vader. De overnachtingen zijn goed gegaan en oma is niet blijven slapen. De vader heeft een evaluatie gemaakt en naar de jeugdzorgwerker en de moeder gestuurd. Zowel de professionals, de GI, de raad en de rechtbank zijn van mening dat een regeling met een overnachting in het belang van [minderjarige] is en dat hiervoor geen contra-indicaties zijn. De grieven van de moeder falen.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Aanleiding voor het hiervoor genoemde kort geding was het halen en brengen van [minderjarige] in de periode van opbouw naar de regeling met een overnachting. Op basis van de uitspraak in het kort geding heeft de GI concrete afspraken opgesteld over de uitvoering van de zorgregeling waarbij wordt verwezen naar de e-mail van 12 juli 2023 van de GI aan beide ouders. Tot op heden worden deze afspraken nagekomen door de ouders. De omgang verloopt goed en [minderjarige] geniet van de contacten met haar vader. Verder is het de bedoeling dat de ouders met [instantie 2] een ouderschapsplan gaan opstellen en zo nodig Parallel Solo Ouderschap uitdiepen. Tevens zal er een onderzoek door [instantie 2] binnen de opvoedingsomgeving van [minderjarige] bij de moeder plaatsvinden. De GI acht de huidige zorgregeling op basis van de bestreden beschikking in het belang van [minderjarige] en ziet geen reden om terug te gaan in frequentie en de overnachting stop te zetten zoals de moeder verzoekt.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling tussen [minderjarige] en haar vader zodat zij niet in een loyaliteitsconflict raakt. De raad vindt het positief dat het ouders samen is gelukt om tot omgang met een overnachting te komen. De raad vindt het ook positief als ouders zo nodig hulp inschakelen van het netwerk.
De raad is het met de GI eens en acht de huidige zorgregeling in het belang van [minderjarige] en ziet geen contra-indicaties voor een wekelijkse zorgregeling met daarbij een overnachting een keer per twee weken.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen de ouders is de frequentie en de regeling van het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling in geschil.
3.9.3.
Het hof zal de bestreden beschikking met betrekking tot de zorgregeling bekrachtigen. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.9.4.
Gebleken is dat het startmoment van de omgang met overnachting door de beslissing van de voorzieningenrechter naar voren is gehaald. Daarmee is het bezwaar van de moeder tegen de in de bestreden beschikking bepaalde vervoersregeling in de opbouwfase weggenomen. In de uiteindelijke regeling zorgt de vader immers steeds voor het halen en brengen. Gebleken is verder dat de zorgregeling de afgelopen periode conform de bestreden beschikking door beide ouders is uitgevoerd. De omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader zijn goed verlopen. De GI monitort de omgang en zorgen die moeder heeft ten aanzien van de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader worden niet gedeeld door de GI en [instantie 1]. [minderjarige] geniet van de contacten met haar vader en de vader kan, zo nodig met enige ondersteuning van zijn netwerk, de zorg voor [minderjarige] prima dragen. Het hof acht de huidige zorgregeling dan ook in het belang van [minderjarige] . De grieven van de moeder ten aanzien van de zorgregeling falen.
Het hof zal verder niet oordelen over een eventuele wijziging van de omgangsregeling op de vrijdagen zoals verzocht door de moeder nu zij tegen de wekelijkse omgang op vrijdagmiddag geen grieven tegen heeft gericht. Tot slot is tijdens de mondelinge behandeling ook gesproken over de verbetering van de ouderrelatie en het gezamenlijk opstellen van een ouderschapsplan. De ouders zijn bereid hier aan mee te werken via [instantie 2] of middels Parallel Solo Ouderschap. Het hof acht dit zeer wenselijk zodat wordt voorkomen dat [minderjarige] (in de toekomst) in een loyaliteitsconflict raakt.
3.10.
Het hof zal de proceskosten compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 24 januari 2023, verbeterd bij beschikking van 15 februari 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.