ECLI:NL:GHSHE:2023:3136

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.325.746_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van de rechthebbende na verbetering van haar financiële situatie en geestelijke gezondheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had eerder, op 22 september 2022, verzocht om het bewind op te heffen, dat in 2016 was ingesteld vanwege haar alcoholprobleem en problematische schulden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had dit verzoek op 18 januari 2023 afgewezen, maar de rechthebbende ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. S.J. Nijssen, betoogd dat haar situatie is verbeterd. Ze is inmiddels twee jaar abstinent van alcohol en haar schulden zijn opgelost. De rechthebbende heeft aangegeven dat ze in staat is haar financiën zelf te beheren en heeft zelfs al contact opgenomen met een budgetcoach voor ondersteuning na de opheffing van het bewind.

De bewindvoerder heeft echter tijdens de behandeling aangegeven dat het risico bestaat dat de rechthebbende niet in staat is om haar financiën goed te beheren, gezien het feit dat ze nog steeds een hoger bedrag ontvangt van de bewindvoerder dan haar maandelijkse inkomsten. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de rechthebbende voldoende inzicht heeft in haar financiële situatie en dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen, met ingang van 16 oktober 2023. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 september 2023
Zaaknummer: 200.325.746/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10109892 OV VERZ 22-5983
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S.J. Nijssen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de zoon],
wonende te [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de zoon van de rechthebbende,
en
[de dochter],
wonende te [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de dochter van de rechthebbende,
en
[de bewindvoerder], [bedrijf 1] ,
adres houdende te [adreshoudende] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 14 april 2023, heeft de rechthebbende verzocht – naar het hof begrijpt – voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Nijssen;
- de bewindvoerder.
De zoon en de dochter van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 januari 2023;
- een V-formulier van 8 mei 2023 met bijlagen (het beroepschrift met producties 1 t/m 3) van de advocaat van de rechthebbende;
- een V-formulier van 4 augustus 2023 met bijlage van de advocaat van de rechthebbende.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 12 februari 2016 heeft de kantonrechter te [adreshoudende] over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbende heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ingediend op 22 september 2022, verzocht om het bewind over haar goederen op te heffen.
3.3.
Bij de beschikking van 18 januari 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en bepaald dat het bewind wordt voortgezet op de grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Het bewind is in 2016 ingesteld, omdat de rechthebbende destijds niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van de persoonlijke omstandigheden waarin zij op dat moment verkeerde. Zij kampte met een alcoholprobleem en had problematische schulden. Deze omstandigheden spelen thans niet meer. De rechthebbende is behandeld voor haar alcoholprobleem en zij is inmiddels twee jaar abstinent van alcohol. De problematische schulden van de rechthebbende zijn opgelost. De noodzaak voor het bewind bestaat daarom niet meer.
De rechthebbende is in staat haar financiën nu zelf te beheren. Haar inkomsten bestaan op dit moment uit een bijstandsuitkering (zij wil in loondienst gaan werken als zij is hersteld van haar recente hartoperatie) en een maandelijkse bijdrage van haar zoon die bij haar inwoont. Voor de rechthebbende is duidelijk welke vaste lasten zij heeft. Zij betaalt deze inmiddels zelf van het bedrag dat zij maandelijks van de bewindvoerder ontvangt.
De rechthebbende heeft in het kader van de toeslagenaffaire een compensatie van € 30.000,- ontvangen. Hetgeen hiervan is uitgegeven is verstandig besteed, onder andere voor de aanschaf van een elektrische fiets. De rechthebbende betwist dat sprake is van een te grote uitgavendrang. Voor extra uitgaven heeft zij steeds toestemming gevraagd en gekregen van de bewindvoerder.
De rechthebbende wil na opheffing van het bewind niet direct zonder hulp haar vermogensrechtelijke belangen behartigen. Zij wenst als tussenstap gebruik te maken van een budgetcoach en heeft hiervoor al contact opgenomen met een budgetcoach die werkzaam is bij [bedrijf 2] . Die budgetcoach is bereid haar te ondersteunen nadat het bewind is opgeheven.
3.6.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De bewindvoerder begrijpt dat de rechthebbende zelf haar financiën wil gaan beheren. Daarom is na de mondelinge behandeling in eerste aanleg gekozen voor de huidige vorm, waarin de rechthebbende zelf haar betalingen doet. De bewindvoerder maakt nu een bedrag van € 1.500,- per maand aan de rechthebbende over waarvan zij haar betalingen kan voldoen, maar dat bedrag is meer dan dat de rechthebbende maandelijks aan inkomsten heeft. De rechthebbende heeft dit zelf nog niet ingezien. Van de ontvangen compensatie voor de toeslagenaffaire is inmiddels een derde deel besteed. De bewindvoerder heeft de rem gezet op uitgaven hiervan. De rechthebbende heeft gezegd dat zij met een budgetcoach gaat werken, maar dat is nog niet het geval.
De bewindvoerder vindt het daarom op dit moment een risico als het bewind wordt opgeheven.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.7.3.
Het hof beschikt niet over de instellingsbeschikking van het bewind over de goederen van de rechthebbende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de rechthebbende erkend dat naast problematische schulden, de grond lichamelijke of geestelijke toestand mede tot instelling van het bewind heeft geleid. In hoger beroep is niet in geschil dat de schulden van de rechthebbende inmiddels zijn afgelost. Ter beoordeling ligt voor de vraag of op de grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van de recht-hebbende het bewind moet worden voortgezet of dat het bewind kan worden opgeheven.
3.7.4.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof het volgende gebleken.
Ten tijde van de instelling van het bewind kon de rechthebbende haar financiën onvoldoende overzien (mede) als gevolg van een alcoholprobleem. De rechthebbende is voor haar alcoholprobleem behandeld en is inmiddels twee jaar abstinent van alcohol.
Het afbouwtraject in het kader van het bewind, gericht op zelfredzaamheid van de rechthebbende, loopt sinds de procedure in eerste aanleg. De rechthebbende ontvangt een maandbedrag van de bewindvoerder en verricht de betalingen van haar vaste lasten zelf. Zij heeft weliswaar van de bewindvoerder een maandelijks bedrag ontvangen dat hoger ligt dan haar maandelijkse inkomsten, zoals tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, maar dit acht de rechthebbende zelf niet wenselijk. Wat betreft de extra uitgaven van de rechthebbende die uit de door haar ontvangen compensatie voor de toeslagenaffaire zijn voldaan, heeft de rechthebbende steeds toestemming van de bewindvoerder gevraagd en gekregen. De rechthebbende toont zich bewust van haar extra uitgaven en heeft verklaard dat zij niet verder wil interen op haar vermogen. Er zijn geen schulden meer. Verder is gebleken dat de rechthebbende een budgetcoach heeft benaderd, zodat zij na een opheffing van het bewind op financieel vlak nog ondersteuning houdt.
3.7.5.
Op grond van het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk dat de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende is verbeterd en is het hof er niet van overtuigd dat de noodzaak voor een bewind nog bestaat. De financiële situatie van de rechthebbende is overzichtelijk en financieel inzicht is niet afwezig gebleken. De rechthebbende is vasthoudend in haar wens om zelf haar financiën te beheren en toont zich bereid daarbij hulp te vragen. Alles overziende is het hof van oordeel dat de rechthebbende ten minste het voordeel van de twijfel moet worden gegund.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 16 oktober 2023, zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 18 januari 2023, en opnieuw beschikkende:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1972, en wel met ingang van 16 oktober 2023;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.