ECLI:NL:GHSHE:2023:3134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.324.625_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging voorlopige zorgregeling tussen ouders van minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2017. De vader woont in Italië en reist elke twee weken naar Nederland voor de zorgregeling. De moeder, die in Nederland woont, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 december 2022 aangevochten, waarin de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige was vastgesteld. De moeder betoogt dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is, omdat deze te intensief en te frequent zou zijn. De vader daarentegen pleit voor het behoud van de regeling, omdat hij de band met zijn kind wil onderhouden. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt de huidige regeling en benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en de vader. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en is van oordeel dat de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand moet blijven. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 september 2023
Zaaknummer: 200.324.625/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/289604 / FA RK 21-942
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Holmes,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats vader] (Italië),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vaststelling van een voorlopige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 maart 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover die ziet op de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, en te bepalen dat [minderjarige] voorlopig en totdat daarover nader wordt beslist of totdat de ouders in onderling overleg anders zijn overeengekomen, bij de vader zal verblijven op een hetzelfde adres in [woonplaats moeder] , van zaterdag 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede te bepalen dat eenmaal per twee weken op
woensdag gedurende twintig minuten een (onbegeleid) videobelmoment tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt.
2.2.
Bij verweerschrift, met producties, ingekomen bij het hof op 8 mei 2023, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het procesdossier uit eerste aanleg, ontvangen van de advocaat van de moeder op 29 maart 2023;
- het V6-formulier van 9 mei 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op 10 mei 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en voor wie als tolk is opgetreden [tolk] (tolknummer [tolknummer] );
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [woonplaats vader] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder, de vader en [minderjarige] hebben de Italiaanse nationaliteit.
3.3.
Tussen de ouders is in geschil of zij gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen. De rechtbank dient hier in de tussen de ouders lopende procedure bij de rechtbank nog een beslissing over te nemen.
3.4.
[minderjarige] woont bij de moeder in [woonplaats moeder] . De vader woont in [woonplaats vader] .
3.5.
De moeder is sinds 2012 getrouwd met [partner moeder] .
3.6.
Bij beschikking van 4 mei 2021 heeft de rechtbank, kort gezegd, beslist dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader voorlopig plaatsvindt onder de regie en begeleiding van [hulpverlening] (BOR niveau II) waarbij uitgangspunt is dat er minimaal een keer per maand fysiek contact is en minimaal een keer per maand digitaal contact plaatsvindt.
3.7.
Bij beschikking van 3 januari 2022 heeft de rechtbank de voorlopige voorziening van
4 mei 2021 ten aanzien van de BOR verlengd voor de duur van acht maanden en bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig plaatsvindt onder begeleiding van [hulpverlening] (BOR niveau II).
3.8.
Bij beschikking van 1 april 2022 heeft de rechtbank de voorziening van 4 mei 2021 ten aanzien van de BOR verlengd tot 3 september 2022.
3.9.
Bij beschikking van 11 juli 2022 heeft de rechtbank de voorziening van 4 mei 2021 verlengd voor de duur van vier maanden, gerekend vanaf 3 september 2022, aldus tot 3 januari 2023 en bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader voorlopig zal plaatsvinden
onder regie en begeleiding van [hulpverlening] (BOR II).
3.10.
Bij de bestreden beschikking van 23 december 2022 heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] voorlopig, met ingang van 3 januari 2023 en totdat daarover anders wordt beslist of totdat de ouders in onderling overleg anders zijn overeengekomen, bij de vader zal verblijven:
- in de eerste maand twee keer een zaterdag (om de week) van 10.00 uur tot zaterdag 19.00 uur;
  • in de twee daarop volgende maanden om de week op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 13.00 uur, waarbij de vader met [minderjarige] verblijft op één en hetzelfde adres in [woonplaats moeder] ;
  • in de drie daarop volgende maanden en tot de rechtbank anders heeft beslist of de ouders in onderling overleg anders zijn overeengekomen om de week op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader met [minderjarige] verblijft op één en hetzelfde adres in [woonplaats moeder] ;
  • waarbij de overdrachtsmomenten zullen plaatsvinden tussen de partner van de moeder en de vader;
  • en heeft verder bepaald dat daarnaast iedere woensdag gedurende twintig minuten een (onbegeleid) videobelmoment tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt.
De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van het gezag en de beslissing ten aanzien van de omgangs-/zorgregeling aangehouden.
3.11.
De moeder kan zich met voornoemde beschikking van 23 december 2022 niet verenigen en zij is hiervan op 21 maart 2023 in hoger beroep gekomen.
3.12.
De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft intussen bij vonnis in kort geding van 26 april 2023 de moeder veroordeeld tot nakoming van de omgangs-/zorgregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking, met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder de regeling niet nakomt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 10.000,-.
3.12.1.
De moeder voert in dit hoger beroep– samengevat – het volgende aan. De huidige omgangsregeling is niet in het belang van [minderjarige] , omdat die te frequent is, te lang duurt en te intensief is voor [minderjarige] . Dit tempo is voor [minderjarige] niet bij te houden. Bovendien accepteert de vader niet dat [minderjarige] opgroeit binnen het systeem van de moeder en haar partner. Dit heeft gevolgen voor het gedrag van [minderjarige] . De moeder wil daarom dat de regeling zonder overnachting en minder frequent plaatsvindt.
3.13.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil dat er uitvoering wordt gegeven aan de bestreden beschikking. De vader wil namelijk graag het contact met [minderjarige] blijven houden. Hij betreurt het dat de moeder in februari 2023 de omgang heeft stopgezet, waarna de vader een procedure bij de voorzieningenrechter heeft moeten starten om de omgang af te dwingen. Ook na de kort geding procedure heeft de moeder de contactmomenten nog op het allerlaatste moment afgezegd. De vader betwist dat de contactmomenten zoals ze door de rechtbank in de bestreden beschikking zijn vastgelegd niet in het belang van [minderjarige] zijn. De vader vraagt zich af of de moeder aan [minderjarige] wel de nodige emotionele toestemming geeft voor het contact met zijn vader. Bovendien vraagt de vader zich af of [minderjarige] door de moeder er voldoende van op de hoogte is gebracht dat de vader de biologische vader is van [minderjarige] .
3.14.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De raad staat nog steeds achter het
eerder door de raad gegeven advies ten aanzien van de zorgregeling. [minderjarige] moet gaan leren dat hij leeft in twee werelden en dat hij bij beide ouders mag zijn. Daarbij heeft ook [partner moeder] , als partner van de moeder, een rol in het leven van [minderjarige] . Er is geen enkele contra-indicatie voor het contact tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft laten zien dat hij op een goede manier in staat is de contactregeling uit te voeren en is daarbij zeer geduldig geweest.
De raad benadrukt overigens dat de verandering in het gedrag van [minderjarige] zoals door de moeder is benoemd niet vreemd is, en valt te verklaren door de verandering in de contactregeling met overnachting. De raad vreest ervoor dat de contactregeling opnieuw zal worden stilgelegd indien er nu geen aandacht is voor de systemen waarin [minderjarige] opgroeit en de ouders elkaars zorgen niet horen.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Ook is het Nederlands recht van toepassing.
3.15.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er een -voorlopige-contactregeling dient te zijn tussen [minderjarige] en de vader zoals in de bestreden beschikking is opgenomen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.15.3.
Het is het hof gebleken dat de ouders het eens zijn over het feit dat er contact dient te zijn tussen [minderjarige] en de vader, maar dat zij van mening verschillen over de frequentie daarvan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een voorlopige regeling vastgesteld op grond waarvan [minderjarige] bij de vader verblijft, na een opbouw, om de week op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur op één en hetzelfde adres in [woonplaats moeder] . Niet in geschil is dat de vader, die in [woonplaats vader] woont, hiertoe een appartement heeft gehuurd in [woonplaats moeder] en voor de contact-momenten met [minderjarige] telkens naar Nederland vliegt. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat er iedere woensdag gedurende twintig minuten een (onbegeleid) videobelmoment tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt.
Voorts is gebleken dat de moeder aan voornoemde contactregeling met ingang van 28 januari 2023 geen uitvoering meer heeft gegeven. Dit was op het moment dat de voorlopige weekendregeling uitgebreid had moeten worden met een overnachting. De vader heeft daarop de moeder in kort geding betrokken en de voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 april 2023 de moeder veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de voorlopige zorgregeling op verbeurte van een dwangsom. In dit vonnis is, onder meer, door de voorzieningenrechter overwogen dat de vader er alles aan doet om, ondanks de grote fysieke afstand, een goede band met [minderjarige] op te bouwen en dat de moeder op geen enkele wijze aannemelijk heeft kunnen maken dat de vader de contactregeling op een dusdanige wijze vormgeeft dat [minderjarige] daar enig nadeel van ondervindt.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader verklaard dat sinds het vonnis in kort geding de contactregeling is hervat en dat [minderjarige] en de vader inmiddels zes weekenden samen hebben doorgebracht (inmiddels ook met overnachting). Volgens de vader verlopen
deze weekenden heel goed. Volgens de moeder is het voor [minderjarige] te veel en gaat het te snel.
Over de door de moeder gestelde verandering in het gedrag van [minderjarige] is de raad duidelijk geweest; voor zover er sprake is van een verandering in het gedrag van [minderjarige] , valt die
goed te verklaren omdat [minderjarige] moet wennen aan de nieuwe situatie met overnachting. De
stelling dat de vader de weekenden niet goed zou invullen heeft de moeder niet nader onderbouwd. Uit de stukken is genoegzaam gebleken dat de vader tijdens
de begeleide omgangsmomenten heeft laten zien op een liefdevolle manier met [minderjarige] om te gaan en dat hij de contactmomenten goed kan invullen. Ook de raad heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bij het hof benoemd en aangegeven dat er geen sprake is van een contra-indicatie voor de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft heel veel geduld laten zien, en heeft in de afgelopen jaren aan de begeleide omgangsregeling zijn volledige medewerking verleend en is telkens bereid om de reis vanuit Italië naar Nederland te ondernemen.
De moeder heeft voorts aangevoerd dat het van belang is dat er acceptatie komt vanuit de vader voor het systeem waarin [minderjarige] opgroeit bij de moeder. Daarnaast zijn er door de vader zorgen geuit over de status-voorlichting aan [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat voor zowel de zorgen van de moeder als die van de vader, in de verdere procedure aandacht moet zijn.
De geuite zorgen maken echter niet dat de voorlopige contactregeling, zoals die in de bestreden beschikking is vastgesteld, zou moeten wijzigen, zoals de moeder beoogt.
Het voorgaande betekent dat het hof de verzoeken van de moeder zal afwijzen. De voorlopige contactregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking blijft daarmee in stand. Dit geldt ook voor de videobelmomenten. Het hof ziet geen aanleiding om de frequentie daarvan te verminderen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de moeder zich ervoor in zal spannen om die belmomenten op een goede manier te laten verlopen.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 23 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 28 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.