In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2017. De vader woont in Italië en reist elke twee weken naar Nederland voor de zorgregeling. De moeder, die in Nederland woont, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 december 2022 aangevochten, waarin de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige was vastgesteld. De moeder betoogt dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is, omdat deze te intensief en te frequent zou zijn. De vader daarentegen pleit voor het behoud van de regeling, omdat hij de band met zijn kind wil onderhouden. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt de huidige regeling en benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en de vader. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en is van oordeel dat de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand moet blijven. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.