ECLI:NL:GHSHE:2023:3094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
20-002318-21OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit oplichting en verduistering

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 17 september 2021 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor oplichting en verduistering. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 79.923,93 en een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag, met een gijzeling van maximaal 365 dagen bij niet-betaling. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging voerde verweer tegen de hoogte van het geschatte voordeel, maar het hof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank geen afzonderlijke opgave van de bewijsmiddelen bevatte die ten grondslag lagen aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het geschatte voordeel gelijkgesteld aan de bedragen die de betrokkene had verkregen door de gepleegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene geen vorderingen van benadeelde partijen had voldaan en heeft de betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd. Tevens heeft het hof de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg vastgesteld, maar hieraan geen verdere consequenties verbonden. De duur van de gijzeling is bepaald op 1080 dagen, mocht volledig verhaal niet mogelijk blijken. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002318-21 OWV
Uitspraak : 28 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 september 2021 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-665079-18 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 79.923,93 en heeft aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag.
Tevens heeft de rechtbank het aantal dagen gijzeling dat bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd bepaald op 365 dagen.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweer gevoerd betreffende de hoogte van het geschatte voordeel
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen. Het hof overweegt hierbij dat het vonnis van de rechtbank geen afzonderlijke opgave bevat van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 september 2021 onder parketnummer 02/665079-18 betrokkene onder meer veroordeeld ter zake van, zakelijk weergegeven:
-feit 1 primair: oplichting van [benadeelde 1] voor een bedrag van € 25.000,- gepleegd in de periode van 1 april 2014 tot en met 8 april 2014;
-feit 2: gekwalificeerde diefstal van een geldbedrag van € 10.000,- toebehorende aan [benadeelde 1] , gepleegd op 11 augustus 2014;
-feit 3: verduistering van een geldbedrag van € 6.912,03 toebehorende aan [benadeelde 2] , gepleegd in de periode van 22 januari 2015 tot en met 24 september 2015;
-feit 4: verduistering, meermalen gepleegd in de periode van 25 april 2014 tot en met 10 mei 2016 met betrekking tot:
  • een geldbedrag van (in totaal € 7.345,92) toebehorende aan [benadeelde 3] ;
  • een geldbedrag van (in totaal € 19.537,18) toebehorende aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] ;
  • een geldbedrag van (in totaal € 7.088,52) toebehorende aan [bedrijf] en/of [benadeelde 6] ;
  • een geldbedrag van (in totaal € 4.040,28) toebehorende aan [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] .
Tegen voormeld vonnis heeft de betrokkene hoger beroep ingesteld waarna dit hof op 31 augustus 2023 onder parketnummer 20-002319-21 arrest heeft gewezen. Daarbij heeft het hof zich voor wat betreft voormelde bewezenverklaring en veroordeling verenigd met het vonnis waarvan beroep.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voordeelsbedrag op nihil dient te worden gesteld en heeft ter onderbouwing verwezen naar de verweren die in de onderliggende strafzaak zijn gevoerd. Deze verweren komen er – kort gezegd – op neer dat betrokkene van de hiervoor onder “veroordeling” opgenomen oplichting en verduisteringen dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit standpunt en overweegt daartoe dat dit hof in het arrest van 31 augustus 2023 in de onderliggende strafzaak de verweren van de verdediging heeft verworpen en het hof in deze ontnemingszaak aan het oordeel van de strafrechter is gebonden en ook voor het overige niet is gebleken van omstandigheden die tot een andere beslissing noodzaken.
Schatting van het voordeel
Met de rechtbank stelt het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk aan de bedragen die betrokkene heeft verkregen door de hiervoor onder “
De veroordeling” opgenomen oplichting en verduisteringen. Dit betekent dat het voordeel als volgt wordt geschat:
-feit 1 primair: [benadeelde 1] € 25.000,-
-feit 2: [benadeelde 1] € 10.000,-
-feit 3: [benadeelde 2] € 6.912,03
-feit 4:
  • x Van [benadeelde 3] € 7.345,92
  • x [benadeelde 4] en [benadeelde 5] € 19.537,18
  • x [benadeelde 7] en [benadeelde 8] € 4.040,28
  • x [bedrijf]
Totaal: € 79.923,93
Vorderingen benadeelde partijen
Anders dan de verdediging heeft verzocht brengt het hof de in de onderliggende strafzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen niet in mindering op het voordeel nu niet is gebleken dat betrokkene een of meer van die vorderingen heeft voldaan zoals voorgeschreven in artikel 36 e lid 8 Sr (oud). Sterker, betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard niets aan de benadeelde partijen te hebben betaald.
Samenvattend
Uit het vorenstaande volgt dat het hof met de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op
€ 79.923,93 onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden. Het aanvangsmoment stelt het hof met de rechtbank op 7 juni 2017, zijnde de datum waarop conservatoir beslag op een personenauto van betrokkene werd gelegd (dos. pg. 341). Het einde van de termijn is de datum van het ontnemingsvonnis van de rechtbank, 17 september 2021. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met 2 jaren en 2 maanden overschreden.
De fase in het hoger beroep is aangevangen op 30 september 2021, zijnde de datum waarop door betrokkene hoger beroep is ingesteld en is geëindigd met dit arrest van 28 september 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld niet overschreden.
Het hof volstaat met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en verbindt daaraan geen verdere consequenties in de zin van matiging van de betalingsverplichting. Het hof overweegt daartoe dat de onderliggende strafzaak gelijktijdig met deze ontnemingszaak aanhangig is geweest en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak is verdisconteerd door matiging van de opgelegde straf.
Gijzeling
Het hof zal tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 79.923,93 (negenenzeventigduizend negenhonderddrieëntwintig euro en drieënnegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 79.923,93 (negenenzeventigduizend negenhonderddrieëntwintig euro en drieënnegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 28 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Taalman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.