6.4.[X. B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
De vonnissen waarvan beroep
6.5.1.In het tussenvonnis van 20 mei 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de activiteiten van [X. B.V.] onder de hoofdregel van de werkingssfeerbepaling van artikel 2 lid 1 sub a van de cao vallen en heeft zij de zaak verwezen naar de rol voor aktewisseling over de vraag of [X. B.V.] beschikt over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket of (bedrijfstak-) cao.
6.5.2.In het eindvonnis van 1 juli 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [X. B.V.] geen beroep kan doen op de uitzonderingsbepaling van artikel 2 lid 2 sub a van de cao en heeft zij de gevorderde verklaring voor recht toewezen en [X. B.V.] veroordeeld tot naleving zoals gevorderd, zij het met de toevoeging dat het mag gaan om geanonimiseerde stukken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [X. B.V.] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00. Van de gevorderde schadevergoeding van € 10.000,00 heeft de kantonrechter € 5.000,00 toegewezen en het andere deel afgewezen. Zij heeft [X. B.V.] in de proceskosten veroordeeld. De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis heeft de kantonrechter afgewezen.
6.6.1.FNV heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het bekrachtigen van de bestreden vonnissen (en geen grieven gericht tegen de hiervoor in rov. 6.5.2. genoemde afwijzingen, de maximering van de dwangsom en het toestaan van het overleggen van geanonimiseerde stukken). FNV heeft haar eis vermeerderd met de vordering dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [X. B.V.] veroordeelt tot naleving met terugwerkende kracht van de algemeen verbindend verklaarde cao’s Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen in de perioden van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 en van 29 september 2021 tot en met 31 december 2022, althans tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomsten met [X. B.V.] (zullen) zijn geëindigd, onder overlegging aan FNV van deugdelijke salarisspecificaties en betalingsbewijzen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [X. B.V.] daarmee in gebreke blijft, te rekenen vanaf vier weken na betekening van het arrest, met veroordeling, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, van [X. B.V.] in de kosten van het hoger beroep.
6.6.2.[X. B.V.] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof acht de wijziging van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het zal dus recht doen op de gewijzigde eis.
6.7.1.[X. B.V.] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [X. B.V.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van FNV.
6.7.2.Het hof stelt voorop dat [X. B.V.] geen grief heeft gericht tegen rov. 4.4. van het tussenvonnis. Daarin overweegt de kantonrechter dat uitleg van een werkingssfeerbepaling van een cao dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde cao-norm. Deze houdt in dat een bepaling van een cao naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd. Daarbij zijn in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis. Het komt niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao volgt uit de cao-bepalingen zelf en uit de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, kan daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. In dat geval is de bedoeling namelijk ook kenbaar voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest. Verder kan bij de uitleg acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook het hof zal de werkingssfeerbepaling uitleggen aan de hand van de cao-norm.
6.8.1.Door middel van haar eerste grief betoogt [X. B.V.] dat de kantonrechter in rov. 4.1. van het tussenvonnis de toepasselijkheid van de cao ten onrechte op het niveau van de vennootschap [X. B.V.] en niet op het niveau van het concern als geheel heeft getoetst. Een juridische entiteit kan, zo betoogt [X. B.V.] , meerdere ondernemingen in stand houden, maar omgekeerd kan een onderneming bestaan uit meerdere juridische entiteiten. De kantonrechter heeft miskend, aldus [X. B.V.] , dat het concern waartoe [X. B.V.] behoort als geheel één centraal geleide onderneming in stand houdt. Die onderneming is, zoals de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde presentatie laat zien, onderverdeeld in drie divisies, waarvan [X. B.V.] er een is. De onderneming, aldus op concernniveau bezien, valt volgens [X. B.V.] niet onder de werkingssfeer van de cao.
6.8.2.Het hof volgt [X. B.V.] hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst, aangegaan door een of meer werkgevers of een of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers en een of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, waarbij voornamelijk of uitsluitend worden geregeld arbeidsvoorwaarden, bij arbeidsovereenkomsten in acht te nemen (artikel 1 lid 1 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst). Een cao moet worden uitgelegd met toepassing van de hiervoor in rov. 6.7.2. weergegeven cao-norm. Werkgever in de zin van de cao is iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van de cao (artikel 3 lid 1 van de cao). [X. B.V.] , zoals de kantonrechter in rov. 2.2. van het tussenvonnis heeft vastgesteld, waartegen [X. B.V.] niet heeft gegriefd, haalt producten met vrachtwagens op bij opdrachtgevers, voornamelijk producenten van voedingsmiddelen, en vervoert deze naar de klant van de opdrachtgever, of de producten worden opgeslagen, gekoeld of ingevroren om vervolgens op een later tijdstip te worden vervoerd naar de klant van de opdrachtgever. Daarmee staat vast dat haar onderneming activiteiten verricht die onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 onder a van de cao vallen. [X. B.V.] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat haar werknemers de functie van chauffeur vervullen (en verklaard dat zij voor zover zij weet geen werknemers met een andere functie in dienst heeft).
6.8.3.In het licht van hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.8.2. heeft vastgesteld heeft [X. B.V.] haar betwisting van de stelling van FNV dat [X. B.V.] een rechtspersoon is wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van de cao, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het hof oordeelt met de kantonrechter dat [X. B.V.] een werkgever is met een onderneming die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wwg verricht en/of die tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verricht anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen, als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder a van de cao. De grief faalt.
6.9.1.De grief klaagt over rov. 4.3. van het tussenvonnis, waarin de kantonrechter oordeelt dat FNV aan haar stelplicht heeft voldaan door te verwijzen naar hoe [X. B.V.] zich op haar website en in het handelsregister presenteert en door melding te maken van het aantal Eurovergunningen waarover [X. B.V.] beschikte. Dat is volgens [X. B.V.] strijdig met het – volgens haar wel juiste – oordeel van de kantonrechter dat de feitelijke activiteiten van de onderneming bepalen of deze onder de werkingssfeer van de cao valt.
6.9.2.Het hof overweegt als volgt. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de stelling dat de activiteiten van de onderneming van [X. B.V.] onder de werkingssfeer van de cao vallen, rusten in beginsel op FNV. Zij zal feiten en omstandigheden moeten aanvoeren waaruit blijkt dat de onderneming van [X. B.V.] onder de werkingssfeer van de cao valt. Dat laat echter onverlet dat op [X. B.V.] een verzwaarde motiveringsplicht rust ten aanzien van haar betwisting. Van [X. B.V.] kan worden verlangd dat zij ter onderbouwing van haar betwisting voldoende gegevens verschaft, nu FNV voor het kunnen vaststellen van de feitelijke activiteiten van de onderneming van [X. B.V.] en de beoordeling of deze onder de werkingssfeer van de cao vallen, afhankelijk is van gegevens die zich bevinden in het domein van [X. B.V.] .
6.9.3.Vaststaat dat FNV onderzoek heeft gedaan naar de bedrijfsactiviteiten van [X. B.V.] en dat [persoon A] (“ [persoon A] ”) in het kader daarvan op 15 augustus 2019 een bedrijfsbezoek bij [X. B.V.] heeft afgelegd. [persoon A] heeft bij die gelegenheid aan [X. B.V.] gevraagd om een aantal vragen over haar activiteiten te beantwoorden. [X. B.V.] heeft niet betwist dat zij daartoe niet bereid was, ook niet toen FNV haar de vragenlijst op 26 augustus 2019 nog per e-mail had toegestuurd. FNV heeft haar stellingen vervolgens onderbouwd met de (beperkte) informatie die zij in haar onderzoek had weten te vergaren. Daarmee heeft zij in beginsel aan haar stelplicht voldaan.
6.9.4.Tijdens de mondelinge behandeling heeft [X. B.V.] nog aangevoerd dat zij bereid is om op haar bedrijfslocatie haar activiteiten te laten zien en toe te lichten, maar dat volstaat in dit stadium van de procedure niet (meer). Het was aan [X. B.V.] om gegevens in het geding te brengen om haar betwisting te staven. Hoewel zij daartoe in de gelegenheid was, heeft zij dat nagelaten. De als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde presentatie is niet toereikend. Die heeft enerzijds voor een belangrijk deel betrekking op de activiteiten van andere vennootschappen in het concern en voor zover die ziet op de onderneming van [X. B.V.] , ontkracht die niet dat er sprake is van vergunningplichtig vervoer krachtens de Wwg en/of het tegen vergoeding geheel of ten dele over de weg vervoer verrichten anders dan van personen. Met uitsluitend chauffeurs in dienst kan dat ook bezwaarlijk anders zijn. [X. B.V.] heeft bovendien erkend dat zij zich in elk geval ten dele bezighoudt met beroepsgoederenvervoer. Zie ook de niet betwiste feiten in rov. 2.2. van het tussenvonnis van de kantonrechter. De grief slaagt niet.
6.10.1.Met grief 3 richt [X. B.V.] zich tegen rov. 4.7. van het tussenvonnis, waarin de kantonrechter overweegt dat de cao geen onderscheid maakt tussen beroepsgoederenvervoer (dat onder de werkingssfeer valt) en eigen vervoer (waarvoor dat volgens [X. B.V.] niet geldt). Volgens [X. B.V.] definieert de cao weliswaar niet wat eigen vervoer is, maar moet worden aangesloten bij wat daaronder in het algemeen spraakgebruik moet worden verstaan, met inachtneming van de definitie ervan in de Wwg. [X. B.V.] , zo betoogt zij, verricht eigen vervoer en daarom vallen haar activiteiten niet onder de werkingssfeer van de cao. Die beperkt zich volgens [X. B.V.] tot vergunningplichtig vervoer krachtens de Wwg (het eerste gedeelte van artikel 2 lid 1 onder a, voorafgaand aan “en/of”) en vervoer voor derden, niet zijnde eigen vervoer als bedoeld in artikel 1.1 Wwg (het tweede gedeelte van artikel 2 lid 1 onder a, volgend op “en/of”). Dat is, aldus [X. B.V.] , ook conform de bedoeling van de cao-sluitende partijen: bij een verzoek tot algemeen verbindendverklaring van een voor wat betreft de werkingssfeerbepaling gelijkluidende cao hebben die aan de minister laten weten dat eigen vervoer niet onder de werkingssfeer valt.
6.10.2.De grief faalt. De werkingssfeerbepaling van de cao moet zoals hiervoor in rov. 6.7.2. overwogen met toepassing van de cao-norm worden uitgelegd. [X. B.V.] stelt terecht dat de werkingssfeerbepaling niet het begrip ‘eigen vervoer’ hanteert. Twee soorten vervoer vallen onder de werkingssfeer: vergunningplichtig vervoer krachtens de Wwg en vervoer anders dan van personen tegen vergoeding. Dat [X. B.V.] , zoals zij stelt, aan haar opdrachtgevers geen separate vergoeding voor het vervoer dat zij voor hen verricht in rekening brengt (zie rov. 2.2 van het tussenvonnis, waartegen [X. B.V.] geen grief heeft gericht), is onvoldoende om te betogen dat er geen sprake is van vervoer tegen vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder a van de cao. [X. B.V.] heeft niet althans onvoldoende weerlegd dat de vrachtprijs is verdisconteerd in de prijs die zij voor het geheel van haar dienstverlening aan haar opdrachtgevers in rekening brengt. Ook dan is er sprake van vervoer “tegen vergoeding” en dus niet van eigen vervoer.
6.10.3.Het hof volgt [X. B.V.] niet in haar stelling dat uit het door haar in randnummer 5.13. van de memorie van grieven geciteerde gedeelte van het door haar als productie 5 overgelegde besluit tot algemeen verbindendverklaring van de cao Vrijwillig Vervroegde Uittreding Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen volgt dat de bedoeling van cao-partijen is om eigen vervoer van de werkingssfeer uit te sluiten. Het door [X. B.V.] gemarkeerde citaat (“
Met andere woorden: ondernemingen die eigen vervoer verrichten vallen niet onder de cao.”) is anders dan [X. B.V.] stelt niet een weergave van de bedoeling van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, maar een kennelijke opvatting van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de reikwijdte van de werkingssfeerbepaling. Daaraan komt volgens de cao-norm bij de uitleg geen betekenis toe. Het hof verwerpt de grief.
6.11.1.Grief 4 komt op tegen de beslissing van de kantonrechter in rov. 2.5. van het eindvonnis, dat [X. B.V.] binnen vier weken na betekening van het vonnis deugdelijke salarisspecificaties en betalingsbewijzen aan FNV dient over te leggen waaruit blijkt dat zij de veroordeling tot naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao is nagekomen, op straffe van verbeurte van dwangsommen. Volgens [X. B.V.] is die termijn te kort omdat zij per werknemer een reconstructie moet maken, waarbij veelal medewerking van de werknemers nodig zal zijn omdat zij niet meer over alle gegevens beschikt. Omdat [X. B.V.] afhankelijk is van de medewerking van haar werknemers acht zij voorts een dwangsom niet op zijn plaats. Bovendien is de veroordeling onvoldoende bepaald, nu niet duidelijk is wat een deugdelijke specificatie is, aldus [X. B.V.] .
6.11.2.De grief faalt. Als al juist zou zijn dat [X. B.V.] niet meer beschikt over alle gegevens die zij nodig heeft om de cao na te leven, hetgeen FNV betwist, dan komt dat voor haar risico. [X. B.V.] heeft er, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling bevestigd, bewust voor gekozen om het eindvonnis van de kantonrechter, dat dateert van 1 juli 2021 en waarvan [X. B.V.] dus al twee jaar kennis heeft, tot het hof uitspraak heeft gedaan naast zich neer te leggen. Als die keuze tot gevolg heeft dat zij thans meent niet binnen de termijn van vier weken aan de veroordeling te kunnen voldoen, dan komt ook dat voor haar risico. Dat [X. B.V.] naar huidig inzicht mogelijk (deels) afhankelijk is van haar (oud-) werknemers om aan de veroordeling te voldoen, maakt ook niet dat bij de huidige stand van zaken de veroordeling tot betaling van dwangsommen behoort te worden vernietigd. [X. B.V.] heeft in het licht van het voorgaande haar (on-) mogelijkheden aan een eventuele veroordeling te voldoen onvoldoende onderbouwd. De dwangsom is het enige middel dat FNV in handen heeft om af te dwingen dat [X. B.V.] aan de veroordeling voldoet. De veroordeling is, ook voor wat betreft de deugdelijke salarisspecificaties, voldoende bepaald, te meer nu FNV bij memorie van antwoord heeft verklaard dat de gebruikelijke loonstroken die voldoen aan de wettelijke eisen volstaan.