ECLI:NL:GHSHE:2023:3070

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
20-003973-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling rechtspersoon voor overtreding van de Meststoffenwet met geldboete en schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Meststoffenwet, waarbij het hof de eerdere veroordeling heeft bevestigd, maar de opgelegde straf heeft aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200.000, waarvan € 100.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere geldboete van € 170.000 geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om de geldboete te verlagen naar € 180.000, waarvan € 90.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De zaak betreft de overtreding van de Meststoffenwet, waarbij de verdachte gedurende drie jaar meer pluimvee hield dan toegestaan op basis van het pluimveerecht. Dit leidde tot oneerlijke concurrentie en een negatieve impact op het milieu. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het strafblad van de verdachte, dat geen strafverzwarende invloed had.

Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de straf. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd in de straftoemeting, wat resulteerde in de uiteindelijke beslissing om de geldboete te verlagen. Het hof heeft de eerdere kwalificaties van de rechtbank overgenomen, maar de opgelegde straf aangepast, waarbij het belang van het voorkomen van toekomstige strafbare feiten werd benadrukt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003973-19
Uitspraak : 13 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-995066-18 en 01-995073-19, tegen

[verdachte] ,

statutair gevestigd te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze alle drie gekwalificeerd als: ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.’ De verdachte is daarvoor veroordeeld tot een geldboete van € 200.000,00, waarvan € 100.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 170.000,00 waarvan € 85.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat zal worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de kwalificatie en de opgelegde straf.
Kwalificatie
Het onder parketnummer 01/995066-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het onder parketnummer 01/995066-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder parketnummer 01/995073-19 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
Verdachte heeft gedurende een periode van drie jaren fors meer opfokhennen/leghennen gehouden dan was toegestaan op basis van het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Over de gehele periode was sprake van een overschrijding van bijna 500.000 PE. Door haar handelen heeft verdachte de Meststoffenwet overtreden die tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot door een verdere groei van de (pluim)veestapel in te dammen en daarmee gepaard gaande bescherming van de bodem. Het handelen van verdachte leidt tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad van verdachte heeft daardoor geen strafverzwarende invloed.
Verdachte heeft gedurende een lange periode grote hoeveelheden, jaarlijks gemiddeld omstreeks tweehonderdduizend stuks, pluimvee gehouden. Daartegenover beschikte verdachte in zijn totaliteit slechts over een minimaal pluimveerecht van 6 PE. Feitelijk heeft verdachte jarenlang pluimvee gehouden zonder te beschikken over de rechten, benodigd in het kader van de Meststoffenwetgeving. Reeds om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf of een geheel voorwaardelijke straf. Hoewel de rechtbank het lovenswaardig vindt dat verdachte heeft willen investeren in technologische ontwikkelingen voor mestverwerking, moet de rechtbank ook vaststellen dat de investeringen zijn gedaan door de wettelijk vereiste pluimveerechten te verkopen. Ontheffing voor de pluimveerechten was niet verleend, noch enige andere toestemming om te handelen zoals hij heeft gedaan(toevoeging hof: noch is aannemelijk geworden dat er concrete toezeggingen zijn gedaan dat er ontheffingen zouden worden verleend en evenmin dat het handelen van de verdachte anderszins van overheidswege zou worden gedoogd)
.
De technologie voor mestverwerking en mestverwaarding bevond zich zeker in de eerste jaren nog niet in een voltooide en uitontwikkelde fase. Het ontbreken van de benodigde pluimveerechten heeft derhalve in de fase van ontwikkeling van de technologie een negatieve belasting van het milieu opgeleverd, in ieder geval voor de tijd waarop de mestverwerkingsmachine nog niet in bedrijf was.
Het opleggen van een straf is dan geboden. Dat de investering in de mestverwerkingsinstallatie niet mogelijk was zonder de verkoopopbrengst van de pluimveerechten en dat deze installatie(toevoeging hof: volgens de verdachte)
mede ontworpen is vanuit de wens om de natuur niet of zo min mogelijk te belasten (gelijk aan de doelstelling van de Meststoffenwet), maakt dit niet anders. Door de verkoop van de pluimveerechten zijn immers gelden vrijgemaakt, waarover anders niet kon worden beschikt, en waardoor ook langs die weg een concurrentievoordeel ten opzichte van andere pluimveehouders is verkregen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een forse geldboete, passend is. De rechtbank zal een gedeelte van deze geldboete voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof sluit zich aan bij de hierboven vermelde overwegingen van de rechtbank die tot de door haar opgelegde straf hebben geleid. Het hof neemt die overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden om tot een lagere straf te komen dan de rechtbank. Aanvullend overweegt het hof nog in navolging van de advocaat-generaal dat, door het verkopen van zijn pluimveerechten, ruimte vrijkwam voor andere veehouders/bedrijven om productierechten (bij) te kopen of (bij) te leasen. Een ander (pluimvee)bedrijf zal die rechten vervolgens gebruiken, waardoor per saldo de totale mestproductie kon worden verhoogd en het milieu door de werkwijze van de verdachte juist extra kon worden belast.
Alles afwegende acht het hof, met de rechtbank, oplegging van een geldboete van
€ 200.000,- waarvan € 100.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
In deze zaak is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. De verdachte heeft immers op 19 december 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 13 september 2023 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn is derhalve met ongeveer 21 maanden overschreden. Deze overschrijding valt niet (deels) aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep derhalve verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof, aan de verdachte een geldboete zal opleggen van € 180.000, waarvan € 90.000 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
kwalificeert het onder parketnummer 01/995066-18 onder 1 en 2 en onder parketnummer 01/995073-19 bewezenverklaarde als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 180.000,00 (honderdtachtigduizend euro);
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 90.000,00 (negentigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 13 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.