ECLI:NL:GHSHE:2023:3044

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.329.622_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in hoger beroep tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter, geboren in 2019. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om omgang met zijn dochter gedurende één weekend per drie weken. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelde dat de zorgen over de minderjarige in de weg stonden aan een omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 zijn beide ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een advies uitgebracht, waarin werd gepleit voor contactherstel tussen de vader en de minderjarige, onder professionele begeleiding. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over het welzijn van de minderjarige, die mogelijk verband houden met de omgangsregeling. Het hof oordeelde dat er eerst meer duidelijkheid moet komen over deze zorgen voordat een omgangsregeling kan worden vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vader niet bereid was om een voorlopige regeling te treffen die in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof benadrukte het belang van onbelast contact tussen de minderjarige en beide ouders, maar concludeerde dat de houding van de vader dit contact in de weg stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 september 2023
Zaaknummer: 200.329.622/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/406141 FA RK 23-605
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.Y.M. Thomas.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat in het kort over een voorlopige omgangsregeling (provisionele voorziening ex artikel 223 Rv) ten behoeve van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader omgang heeft met [minderjarige] gedurende één weekend per drie weken van vrijdag (ophalen bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] , tijd flexibel) tot zondag tussen 16.00 uur en 17.00 uur, waarbij de vader haar naar de moeder terugbrengt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2023, heeft de moeder verzocht om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Maas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Thomas;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 11 augustus 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 augustus 2023;

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent het gezag over [minderjarige] uit en [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
De vader heeft uit een eerdere relatie een dochter, [dochter 1] . [dochter 1] woont bij haar moeder en de vader heeft met haar een tweewekelijkse weekendregeling.
3.3.
De moeder heeft uit een eerdere relatie een dochter, [dochter 2] . [dochter 2] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.4.
De vader is bij de rechtbank een bodemprocedure gestart en heeft in de hoofdzaak verzocht:
  • een omgangsregeling te treffen tussen de vader en [minderjarige] van één weekend per twee weken van vrijdag bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] (of later op school) tot zondag tussen 16.00 uur en 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] zal ophalen en terugbrengen naar de moeder;
  • het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te wijzigen in gezamenlijk ouderlijk gezag;
  • de moeder te verplichten om de vader per direct op de hoogte te stellen van de gewichtige aangelegenheden betreffende [minderjarige] ;
  • een bijzondere curator te benoemen.
De moeder heeft in de bodemprocedure verzocht om een raadsonderzoek naar de vraag of en zo ja op welke wijze er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand kan worden gebracht.
3.5.
De vader heeft voorts in eerste aanleg verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening een driewekelijkse omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen van vrijdag bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] tot zondag tussen 16.00 uur en 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] zal ophalen en terugbrengen naar de moeder.
De moeder heeft bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om een raadsonderzoek te gelasten om te bezien of en op welke wijze er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand kan worden gebracht.
3.6.
In het kader van deze provisionele verzoeken heeft de rechtbank bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking de ouders en hun minderjarige dochter [minderjarige] verwezen naar het uniform hulpaanbod (UHA). Aan de raad is verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren ten behoeve van de bodemprocedure, indien het UHA-traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat. Het verzoek van de vader om een voorlopige driewekelijkse omgangsregeling is afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de moeder naar voren gebrachte zorgen over [minderjarige] en het door haar gesuggereerde verband tussen die zorgen en de omgangsregeling, in de weg staan aan een hervatting van de door partijen overeengekomen omgangsregeling. Het niet toekennen van een (voorlopige) omgangsregeling heeft een enorme negatieve impact op het leven van [minderjarige] en van de vader. De zorgen van de moeder over [minderjarige] zijn subjectief, niet controleerbaar en schetsen geen juist beeld van de situatie. De door de moeder ingebrachte verslagen van het kinderdagverblijf van [minderjarige] zijn incompleet en zijn door haar nooit eerder met de vader gedeeld. De moeder heeft zelf in oktober 2022 nog voorgesteld om de lopende omgangsregeling met een jaar te verlengen. De vader had gehoopt dat het UHA een verdere verslechtering van de verstandhouding tussen partijen zou voorkomen, maar hij heeft de indruk dat de moeder in het geheel geen contactherstel tussen de vader en [minderjarige] tot stand wil brengen en dat er van de zijde van de moeder slechts sprake is van een vertragingstactiek. Er is sprake van ouderverstoting en de band tussen [minderjarige] en de vader wordt beschadigd. De vader voelt zich aan de zijlijn staan, terwijl de moeder alle touwtjes in handen heeft. Ten onrechte wordt verder het beeld geschetst dat de vader niet zou willen aansluiten bij het traject bij de kinderpsycholoog. De vader wil graag een genuanceerder beeld schetsen. De vader heeft eerder al een mail hierover gestuurd, maar er is nog niet op gereageerd.
Daargelaten dat de vader nooit een concreet aanbod heeft gehad voor een omgangsregeling van een dagdeel in [woonplaats moeder] , voorziet een dergelijke regeling niet in de behoefte voor wat betreft het contact tussen [minderjarige] en [dochter 1] , de oudere dochter van de vader. De vader is wel akkoord om vier keer onder begeleiding een halve dag in (omgeving) [woonplaats moeder] met [minderjarige] door te brengen, waarbij de kinderpsycholoog een en ander kan monitoren. Als dit goed verloopt, dan ziet de vader niet in waarom bij wijze van voorlopige voorziening de oude regeling niet eens in de drie weken kan worden hervat.
3.9.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Ouders hebben nooit in gezinsverband samengeleefd en de moeder is gedurende de relatie geconfronteerd geweest met geweld en agressie vanuit de vader. Hij stelt zich nu ook dwingend op. Het is echter onjuist dat de moeder aan het contact tussen de vader en [minderjarige] in de weg staat. Zij heeft sinds december 2022 al meermaals aan de vader aangeboden om een dagdeel met [minderjarige] in de omgeving van [woonplaats moeder] iets te ondernemen, teneinde het contact tussen de vader en [minderjarige] in stand te houden. De vader is nooit op dit aanbod ingegaan en wil slechts contact hebben op de wijze die hij voorstelt. De vader is halsstarrig, stelt zich dreigend op en staat niet open voor het bespreken van alternatieven. Hij is niet bereid om met de moeder in gesprek te gaan over de zorgen van de moeder over het gedrag van [minderjarige] . Hiermee stelt hij het welzijn van [minderjarige] niet voorop. De moeder betwist dat er aan haar zijde sprake is van een vertragingstactiek. Het is de vader geweest die zijn medewerking aan het UHA heeft gestaakt door het stellen van voorwaarden. De vader heeft aangegeven alleen een traject van solo-parallel-ouderschap te willen starten. De moeder heeft daar niet mee willen instemmen. Partijen moeten als ouders het gesprek met elkaar aangaan over het welzijn van [minderjarige] .
Na thuiskomst van een omgangsweekend ging het steeds heel slecht met [minderjarige] . Ze staarde voor zich uit, was buiten zichzelf en liep overal tegenaan. De moeder herkende haar gedrag dan niet. Het lukte de moeder niet om daarover met de vader in gesprek te gaan.
[minderjarige] is eind mei 2023 gestart met speltherapie bij een kinderpsycholoog. Er is in ieder geval geconstateerd dat het stressniveau van [minderjarige] erg hoog is, dat [minderjarige] meegaand is en dat zij moeilijk voor haarzelf kan opkomen.
Met het indienen van de verslagen van het kinderdagverblijf heeft de moeder slechts de intentie gehad om haar zorgen enigszins te onderbouwen.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, het volgende advies uitgebracht.
Het is belangrijk dat er zo spoedig mogelijk onder professionele begeleiding contactherstel tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt. Het is voor [minderjarige] schadelijk dat er geen contact tussen haar en de vader is. Daarbij is het van belang dat de contacten kort en frequent zijn. Verder acht de raad het van belang dat er zo spoedig mogelijk contact is tussen de vader en de kinderpsycholoog, [kinderpsycholoog] . De psycholoog kan de vader bijpraten en kan aangeven wat [minderjarige] op dit moment nodig heeft. De raad denkt aan het [instantie] of aan iemand van de psychologenpraktijk om te helpen bij de opstart van het contactherstel. Het is tevens van belang dat de ouders elkaar gaan informeren over [minderjarige] . Het is logisch dat een kind reageert wanneer ouders niet met elkaar communiceren. [minderjarige] is geen pakketje dat van A naar B kan worden gebracht. Ouders moeten leren om als ex-partners met elkaar om te gaan. Het raadsonderzoek gaat in september starten en gedurende het onderzoek zal er al wat informatie boven water komen. Er kan in beginsel dan zo snel mogelijk worden gestart met een regeling van een halve dag per week. Mocht de kinderpsycholoog van mening zijn dat dit niet in het belang van [minderjarige] is en dat dit haar behandeling ondermijnt, dan zal dit opnieuw bekeken moeten worden. De raad kan zonodig regie voeren voor wat betreft het contact.
Het wettelijk kader
3.11.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
De overwegingen van het hof
3.12.
Het hof stelt allereerst vast dat het UHA niet van de grond is gekomen vanwege een patstelling tussen de ouders, waarbij de vader enkel heeft willen inzetten op een traject solo- parallel-ouderschap, terwijl de moeder het reguliere UHA heeft willen doorlopen en heeft willen insteken op de communicatie op ouderniveau. Verder is gebleken dat het raadsonderzoek ten behoeve van de bodemprocedure in september zal starten.
De verzoeken in de bodemprocedure zijn in afwachting van het raadsonderzoek aangehouden, omdat er zorgen over het gedrag en het welzijn van [minderjarige] zijn, terwijl niet duidelijk is waar deze (kindeigen) problematiek vandaan komt en/of deze problematiek verband houdt met de eerdere omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, waarbij deze regeling al dan niet te belastend voor [minderjarige] is geweest. Alvorens een omgangsregeling vast te stellen, dient hier eerst meer duidelijkheid over te komen.
3.13.
Voor zover de vader in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht dat de zorgen van de moeder over [minderjarige] te gemakkelijk voor waar worden aangenomen, gaat het hof aan die stelling voorbij, omdat het raadsonderzoek tot doel heeft om dienaangaande meer duidelijkheid te krijgen. De moeder staat bovendien niet alleen in haar zorgen. Zo zijn er vanuit het kinderdagverblijf eveneens zorgen over [minderjarige] geuit en heeft de huisarts op basis van zijn bevindingen aanleiding gezien om [minderjarige] door te verwijzen naar een kindertherapeut.
Gelet op het verslag van de kinderpsycholoog kan in ieder geval voorlopig worden geconcludeerd dat [minderjarige] bij aanvang van het behandeltraject bepaalde stresssignalen heeft laten zien, waarbij sprake was van een afwijkende en verontrustende manier van ademhalen en [minderjarige] een grote behoefte aan harmonie liet zien. Verder kan worden geconcludeerd dat [minderjarige] zich inmiddels vrijer en zelfverzekerder gedraagt.
Aangezien enerzijds nog niet duidelijk is of deze stresssignalen verband houden met de omgangsregeling en het anderzijds in het belang van [minderjarige] is dat zij onbelast contact kan hebben met beide ouders, is het hof van oordeel, inachtnemende het advies van de raad, dat het contact tussen [minderjarige] en de vader op zorgvuldige wijze dient te worden hersteld.
Dit geldt temeer, omdat het laatste contact tussen [minderjarige] en de vader eind december 2022 heeft plaatsgevonden. Een voorlopige regeling, waarbij er op frequente basis en voor een relatief korte duur een contactmoment tussen [minderjarige] en de vader tot stand wordt gebracht en waarbij dit contact zal worden begeleid door een professionele instantie sluit op dit moment naar het oordeel van het hof het beste aan bij de belangen van [minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de vader niet bereid is om voor een langere periode uitvoering te geven aan een dergelijke regeling, waarbij een halve dag per week in de omgeving van [woonplaats moeder] is voorgesteld. De vader wil dat na vier keer kortdurend contact een weekendregeling wordt opgestart. Evenmin is de vader voldoende bereid gebleken, althans niet zonder voorwaarden van zijn kant, om zijn verzoek op andere wijze in deze voorgestelde richting aan te passen. Het hof betreurt het dat het de vader niet lukt om zijn eigen belang ondergeschikt te maken aan het belang van [minderjarige] en het contactherstel mogelijk te maken, omdat [minderjarige] er juist bij gebaat is om een onbelast contact te hebben met beide ouders.
Door deze houding van de vader ziet het hof geen mogelijkheden om een voorlopige voorziening te treffen.
Afsluitende conclusie
3.14.
Op grond van het voorgaande falen de grieven van de vader en zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en
E.P. de Beij en is op 21 september 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.