ECLI:NL:GHSHE:2023:3043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.329.711_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2023, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De vader voerde aan dat de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet waren voldaan en dat de zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] niet onderbouwd waren. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk bleef, gezien de zorgen over de vader als opvoeder en de huidige situatie van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2023 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en zij heeft aangegeven bij de vader te willen wonen. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de vader en dat de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd moet blijven. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd tot aan haar meerderjarigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 september 2023
Zaaknummer : 200.329.711/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/389830 / JE RK 23-168
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Doorn,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, van 20 februari 2023 en 6 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek van de raad tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2023, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de vader mr. R.G.J. van Kerkhof (waarnemend advocaat voor mr. Van Doorn);
- de moeder (via CMS-verbinding);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het e-mailbericht van de moeder van 31 augustus 2023, inhoudende een verzoek om digitale deelname aan de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot april 2021.
Zij zijn – voor zover hier van belang – de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Naast [minderjarige] zijn zij de ouders van [zus 1] (2004), [zus 2] (2007), [broer] (2012) en [zus 3] (2014)).
3.2.
De moeder en [minderjarige] hebben de Duitse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de verbreking van de relatie woonden de moeder en de vader met de kinderen in [woonplaats/land moeder] .
3.3.
De vader is, zonder toestemming van de moeder, op 3 juni 2021 met [minderjarige] en [zus 1] uit [woonplaats/land moeder] vertrokken en heeft met hen op verschillende plekken in Europa verbleven.
De moeder heeft op 26 augustus 2021 aangifte gedaan tegen de vader wegens kinderontvoering van [minderjarige] en [zus 1] .
3.4.
Bij beschikking van een rechtbank in [woonplaats/land moeder] d.d. 8 december 2021 is het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] gewijzigd naar eenhoofdig gezag door de moeder. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij die beschikking bij de moeder bepaald.
3.5.
[zus 1] is in mei 2022 teruggekeerd naar [woonplaats/land moeder] buiten weten van de vader om. Zij heeft begin november 2022 in [woonplaats/land moeder] aangifte gedaan van seksueel misbruik door de vader.
3.6.
[minderjarige] is op 5 oktober 2022 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) in Nederland, op het woonadres van de vader.
3.7.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant, op verzoek van de raad, [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van drie maanden, tot 28 februari 2023. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van drie maanden, tot 28 februari 2023.
3.8.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 20 februari 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van vier maanden, tot 20 juni 2023. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier maanden, tot 20 juni 2023.
De beslissing op het verzoek ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
3.9.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 6 juni 2023 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 juni 2023 tot aan de datum van haar meerderjarigheid, te weten [geboortedatum] 2023.
Daarnaast heeft de rechtbank bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 20 juni 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot [geboortedatum] 2023.
3.10.
[minderjarige] heeft vanaf 30 november 2022 op de opname- en observatiegroep van [instantie] in [vestigingsplaats] verbleven. Zij verblijft sinds april 2023 op [instantie] in [plaats] .

4.Omvang van het geschil

4.1.
De vader kan zich met de beslissing van 6 juni 2023 niet verenigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.2.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten voor een machtiging tot uithuisplaatsing is niet voldaan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] zijn op het moment dat zij bij haar vader gaat wonen. Louter wordt overwogen dat vanwege een nog niet afgerond [woonplaats/land moeder] politieonderzoek eventuele zorgen niet kunnen worden bevestigd noch ontkracht. Dit onderzoek naar seksueel misbruik van de oudere zus van [minderjarige] door de vader ligt langdurig stil en heeft zich op geen moment gericht op de contacten tussen [minderjarige] en de vader.
[minderjarige] wil bij de vader wonen. Zij is op grond van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst op een voor haar ongeschikte plek en zij geeft zelf duidelijk aan zich niet met de plaatsing te kunnen verenigen. Over enkel maanden wordt zij achttien jaar en zal zij terugkeren bij de vader. De afgelopen periode is onder begeleiding van de gezinsvoogd [vertegenwoordiger van de GI] het contact tussen de vader en [minderjarige] opgebouwd en [minderjarige] verblijft op dit moment twee keer per week zonder begeleiding bij de vader. Zij gaat ook overnachten bij de vader, een keer per veertien dagen (voor het eerst in de week dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden). De vader en [minderjarige] komen steeds de gemaakte afspraken na. De gewenste situatie is dat [minderjarige] nu volledig bij de vader kan wonen, zonder machtiging uithuisplaatsing. De ondertoezichtstelling is voor die situatie voldoende. Indien de moeder als gezaghebbende ouder het in dat geval niet eens is met een verblijf van [minderjarige] bij de vader, dan is het aan haar om daartegen (gerechtelijke) stappen te zetten.
4.3.
De raad is het eens met de bestreden beslissing van de rechtbank. Hij voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De raad blijft bij hetgeen hij in de raadrapportage van 10 februari 2023 heeft overwogen.
Daarin heeft de raad onderbouwd dat er, naast het strafrechtelijk onderzoek dat tegen de vader loopt, nog andere redenen zijn waarom een machtiging uithuisplaatsing nodig is. De moeder, die alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent, is het niet eens is met een verblijf van [minderjarige] bij de vader. Verder zijn er ernstige zorgen over het functioneren van de vader als opvoeder. De raad gaat uit van de expertise en visie van de rechtbank in [woonplaats/land moeder] , de raad voor de kinderbescherming in [woonplaats/land moeder] en een psycholoog. Zij hebben reeds geconcludeerd dat de vader geen geschikte plek is voor [minderjarige] om te wonen en hij niet geschikt is om beslissingen over haar te nemen. De raad in [woonplaats/land moeder] is bang dat [minderjarige] slachtoffer zal zijn van geweld en grensoverschrijdend gedrag van de vader. [minderjarige] heeft volgens die raad in haar leven te maken gehad met geweld van lichamelijke, geestelijke, seksuele en latente aard van de zijde van de vader. De vader ontkent deze zorgen en heeft hiervoor geen hulpverlening gehad. De vader en [minderjarige] aanvaarden nog steeds geen hulpverlening. Het is voor de GI niet mogelijk om aan de eerder gestelde doelen te werken.
De raad kan de huidige visie en werkwijze van de GI, om, gezien de naderende meerderjarigheid van [minderjarige] , [minderjarige] op die situatie voor te bereiden en geleidelijk aan naar een plaatsing van [minderjarige] bij de vader te werken, volgen. De raad acht een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds nodig, vanwege de ernstige zorgen die er zijn en zodat de GI de regie kan houden.
4.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Na de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing werd [minderjarige] afgesneden van haar vader en is enkel sprake geweest van begeleid contact tussen hen. Getracht is om tot contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder te komen, eerst door de GI zelf en vervolgens met professionele hulp, maar dit is niet tot stand gekomen omdat [minderjarige] niet wil meewerken. De GI heeft met [minderjarige] besproken dat zij na haar meerderjarigheid begeleid kan (blijven) wonen, maar dat wil [minderjarige] niet. Zij wil perse bij de vader wonen.
De GI is, nu [minderjarige] bijna achttien jaar wordt, begonnen met het verruimen van het contact van [minderjarige] met de vader. In samenspraak met de groepsleiding zijn hiervoor afspraken gemaakt. [minderjarige] komt die afspraken na en de contacten tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed. [minderjarige] gaat nu ook overnachten bij de vader. Als zij meer bij de vader verblijft, geeft dat ook de kans om te zien hoe [minderjarige] zich in die situatie ontwikkelt. De GI zal als gezinsvoogd voor de belangen van [minderjarige] blijven opkomen.
4.5.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] moet in stand blijven. De moeder heeft grote zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de vader, gelet op het handelen van de vader in het verleden. De moeder ziet geen reden dat de vader richting [minderjarige] nu anders zou handelen. De strafzaak met betrekking tot de aangifte van [zus 1] tegen de vader loopt nog.
De moeder vindt het ook zorgelijk dat de vader de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] niet stimuleert en dat hij het contact tussen [minderjarige] en haar zussen en broer niet stimuleert.
Als [minderjarige] openstaat voor contactherstel met haar, dan komt de moeder daarvoor naar Nederland.
5. Motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en dat Nederlands recht van toepassing is.
Machtiging uithuisplaatsing
5.2.
Het hof stelt vast dat het hoger beroep niet is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Ter beoordeling ligt (enkel) voor de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van 20 juni 2023 tot [geboortedatum] 2023.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] over de periode van 20 juni 2023 tot aan haar meerderjarigheid ( [geboortedatum] 2023) noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [minderjarige] nu niet bij de moeder, die alleen het gezag over [minderjarige] heeft, kan verblijven. Reeds op die grond is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk.
Het hof constateert verder dat er ernstige en onderbouwde zorgen zijn over de vader als opvoeder, die hebben geleid tot de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Die zorgen zijn niet weggenomen. De vader heeft [minderjarige] langdurig onttrokken aan het ouderlijk gezag van de moeder, wat naast het contactverlies met de moeder ook gevolgen heeft voor het contact van [minderjarige] met haar zussen en broer in [woonplaats/land moeder] . Er heeft tot op heden geen contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder plaatsgevonden. [minderjarige] staat hier niet voor open en accepteert daarvoor geen hulpverlening. Met haar zussen en broer in [woonplaats/land moeder] heeft zij beperkt contact (met name via Snapchat). De politieonderzoeken naar huiselijk geweld van de vader naar de moeder en de kinderen (gestart in 2021) en naar seksueel geweld van de vader naar [zus 1] (gestart in 2022) lopen nog. Niet gebleken is dat deze onderzoeken inmiddels zijn afgerond. Het hof heeft de vader ter zake niet kunnen bevragen, omdat hij wegens ziekte tijdens de mondelinge behandeling afwezig was.
Op grond van het voorgaande acht het hof een machtiging tot uithuisplaatsing onverminderd noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De omstandigheid dat de GI het verblijf van [minderjarige] bij de vader nu geleidelijk opbouwt, omdat [minderjarige] bijna meerderjarig wordt en zij dan bij de vader wil gaan wonen, staat aan de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet in de weg. De GI kan in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing de stappen zetten die haar gerade voorkomt.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.J.M. van Engelen en K. Boshouwers en is op 21 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.