ECLI:NL:GHSHE:2023:3042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.328.900_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 16 mei 2023 aangevochten, waarin aan de gecertificeerde instelling (GI) een voorwaardelijke machtiging is verleend voor gesloten jeugdhulp. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking en om een thuisplaatsing van [minderjarige]. De GI heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 29 mei 2019 onder toezicht staat van de GI en sinds 19 mei 2022 verblijft in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 29 mei 2024 en een voorwaardelijke machtiging verleend tot 15 november 2023. De moeder heeft aangevoerd dat de machtiging niet noodzakelijk is en dat [minderjarige] thuis kan worden geplaatst, maar het hof oordeelde dat de huidige situatie en de ontwikkeling van [minderjarige] vereisen dat hij nog in de gesloten setting blijft.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de voorwaarden voor de voorwaardelijke machtiging zijn vervuld. De ontwikkeling van [minderjarige] is positief, maar er zijn nog zorgen over zijn opvoeding en opgroeien. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat het noodzakelijk is dat [minderjarige] eerst verdere positieve stappen maakt voordat een thuisplaatsing kan worden overwogen. De GI heeft aangegeven te werken naar een plaatsing op een open groep in november 2023, wat het hof als een positieve ontwikkeling beschouwt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 september 2023
Zaaknummer : 200.328.900/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/315972 / JE RK 23-544
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [accommodatie] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. R. Engwegen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover het de aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp betreft en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.1.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek gewijzigd, in die zin, dat zij
primairverzoekt om een thuisplaatsing van [minderjarige] waarbij het verzoek van de GI tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp alsnog dient te worden afgewezen en zij
subsidiairverzoekt om [minderjarige] met een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp thuis te plaatsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. V. de Roo, waarnemend voor mr. Berendse-de Gruijl;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Engwegen.
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief d.d. 6 juli 2023 bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • productie 5, zijnde het hulpverleningsplan van 25 april 2023, ingekomen ter griffie op 18 juli 2023;
  • de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper d.d. 12 mei 2023, ingekomen ter griffie op 18 juli 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 29 mei 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds 19 mei 2022 binnen de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [accommodatie] te [plaats] . Medio mei 2023 is [minderjarige] overgeplaatst naar de groep [groep] op het terrein van [accommodatie] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 29 mei 2024.
3.4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder aan de GI een voorwaardelijke machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 15 november 2023 onder de voorwaarden die aan [minderjarige] in het hulpverleningsplan van 25 april 2023 zijn gesteld.
3.4.2.
De voorwaarden waaraan [minderjarige] zich volgens het hulpverleningsplan van 25 april 2023 dient te houden zijn, kort gezegd:
[minderjarige] stelt zich behandelbaar en begeleidbaar op;
Hij houdt zich aan de huisregels en afspraken;
Hij heeft een zinvolle dag-invulling in de vorm van onderwijs en/of stage en werk en gaat hier ook naartoe;
Hij gebruikt geen fysieke en (forse) verbale agressie richting anderen;
Hij houdt zich aan zijn dagstructuur met betrekking tot voeding en persoonlijke verzorging;
Hij handelt niet in drugs en gebruikt geen middelen (drugs/alcohol);
Hij staat te allen tijde in contact.
3.5.
De moeder kan zich met de door de rechtbank aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend. Artikel 6.1.4. Jeugdwet (Jw) biedt geen gronden om een machtiging tot uithuisplaatsing te toetsen. Voornoemd artikel geeft alleen de voorwaarden voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. De kinderrechter kan een machtiging tot uithuisplaatsing toetsen op grond van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De GI gebruikt artikel 6.1.4. Jw als grondslag voor het inleidend verzoekschrift waarin om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt verzocht. De kinderrechter is om deze reden niet bevoegd om te toetsen of er gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp is bovendien niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . [minderjarige] loopt niet weg en hij wordt niet door anderen aan jeugdhulp onttrokken. Ook voor het afwenden van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp niet noodzakelijk. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank oordeelt dat een thuisplaatsing van [minderjarige] tot een te groot risico leidt. [minderjarige] is het meest gebaat bij een verblijf bij zijn moeder. [minderjarige] wil dit zelf ook. De moeder beschikt over voldoende verzorgings- en opvoedingsvaardigheden. Zij kan [minderjarige] ook thuis kaders en structuur bieden. [minderjarige] en de moeder hebben een hecht contact, zij spreken elkaar dagelijks, maar dit is niet problematisch. De moeder staat open voor hulpverlening en zij geeft erkenning voor bereikte resultaten. Zij heeft echter onvoldoende vertrouwen in de therapie die [minderjarige] bij [accommodatie] wordt aangeboden. De moeder wil dat er andere hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingezet. De GI toont onvoldoende betrokkenheid. Binnen [accommodatie] ontbreekt het [minderjarige] aan onderwijs; er is slechts sprake van dagbesteding. [minderjarige] wil onderwijs volgen en hij heeft een toekomstvisie. Het niveau van de dagbesteding bij [accommodatie] is te laag voor [minderjarige] . Er moet een nieuwe intelligentietest bij hem worden afgenomen. [minderjarige] zit niet op zijn plek op de groep [groep] . [minderjarige] heeft geen aansluiting op de groep en de andere jongeren vertonen irritatie richting [minderjarige] . Hij is sterk beïnvloedbaar door de andere jongeren op de groep; [minderjarige] wordt door hen tot dingen aangezet die niet mogen. Door de problemen op de groep kan [minderjarige] zich op de dagbesteding minder goed concentreren.
Een verblijf binnen [groep] als tussenstap is niet noodzakelijk. De moeder kan [minderjarige] thuis voldoende ruimte bieden om de huidige positieve ontwikkelingen door te zetten. Ook uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper blijkt dat [minderjarige] veel groei heeft laten zien. [minderjarige] heeft laten zien dat hij los is gekomen van de moeder en dat zijn eigenheid is versterkt. Hij kan goed aangeven welke problemen hij ervaart en hij kan nu zelf keuzes maken. Door een thuisplaatsing zal [minderjarige] juist meer vrijheden en mogelijkheden hebben om zichzelf verder positief te ontwikkelen. Er is sprake van een stabiele thuissituatie, mede door de aanwezigheid van de huidige partner van de moeder. Daarbij zorgt de voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing er wellicht voor dat [minderjarige] te veel druk ervaart en minder intrinsiek wordt gemotiveerd. [minderjarige] wil een perspectief op zijn thuisplaatsing hebben. Hij ervaart dat hij grote stappen heeft gezet, maar dat hij er niets voor terug krijgt. Als hij nu niet naar huis kan, dan kan hij beter nu worden geplaatst op een open groep.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
Zowel in het (recente) verleden als op dit moment is er veel hulpverlening betrokken (geweest). De ingezette hulpverlening loopt herhaaldelijk stuk op het commitment van de moeder en de invloed van de moeder op [minderjarige] . [minderjarige] verblijft op basis van de bestreden beschikking op de groep [groep] binnen [accommodatie] . Deze groep/plek is een tussenstap van een gesloten groep naar een open groep. De ontwikkeling van [minderjarige] , alhoewel positief binnen het gesloten kader, is niet zodanig dat een verblijf op een open groep nu al mogelijk is. Er bestaan nog steeds forse zorgen over de opvoeding en het opgroeien van [minderjarige] . De huidige kaders en structuur binnen [groep] zijn voor [minderjarige] nog steeds noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Op dit moment bestaat het onverminderd risico dat [minderjarige] zich op een open groep of bij de moeder thuis zal onttrekken aan de jeugdhulp, dan wel door anderen aan de jeugdhulp wordt onttrokken. Dit maakt dat is voldaan is aan de voorwaarden voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.4. van de Jw). [minderjarige] is uit huis geplaatst na een rechterlijke toets zodat er voldoende wettelijke basis is voor een verblijf binnen [groep] . Gezien de inhoud van het hulpverleningsplan (waarin is opgenomen dat [minderjarige] naar de huidige groep gaat) en de inhoud van de bestreden beschikking is een machtiging uithuisplaatsing voor het verblijf van [minderjarige] op [groep] niet nodig. De moeder geeft aan dat zij hulpverlening accepteert en dat zij toestemming verleent voor zaken, maar zij sluit niet meer aan bij overleggen en evaluaties. De GI is op dit moment bezig om per november 2023 een plaatsing op een open groep voor [minderjarige] te realiseren. De GI heeft een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] bij de rechtbank ingediend. De GI is van mening dat een thuisplaatsing van [minderjarige] niet meer aan de orde is.
3.8.
[minderjarige] voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] kan zich niet verenigen met de door de rechtbank aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Primair is [minderjarige] van mening dat er geen sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Subsidiair is [minderjarige] van mening dat hij zich niet aan jeugdhulp onttrekt of door anderen hieraan wordt onttrokken. Meer subsidiair is hij van mening dat de termijn van de aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp moet worden verkort tot drie maanden. Iedereen is het erover eens dat [minderjarige] binnen [accommodatie] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. [minderjarige] heeft een langdurige gesloten plaatsing achter de rug en het gaat nu goed met hem. Een gesloten plaatsing is een ultimum remedium. Minder zware middelen zijn op dit moment passend.
Op enig moment moet door de GI de mogelijkheid van een thuisplaatsing worden onderzocht. Dat heeft de GI onvoldoende gedaan. Ook niet nu [minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zowel aan de zijde van de moeder als aan de zijde van [minderjarige] is er sinds de gesloten plaatsing in mei 2022 veel gebeurd. De situatie van de moeder is stabiel geworden. Zij heeft een nieuwe partner. De GI komt niet met argumenten waarom een thuisplaatsing van [minderjarige] niet mogelijk is. Er moet ook gekeken worden naar wat [minderjarige] graag wil. Hij wil graag naar huis omdat hij een hechte band met zijn moeder heeft. Het perspectief van [minderjarige] ligt thuis, althans een thuisplaatsing zou op zijn minst geprobeerd moeten worden. Er is nog steeds sprake van een ondertoezichtstelling. De GI kan dan actie ondernemen wanneer dit nodig is, bijvoorbeeld door het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder wanneer zij niet zou meewerken. De GI kiest daar echter niet voor. Verder loopt het verblijf van [minderjarige] op de groep [groep] niet lekker. De onderwijsmogelijkheden binnen [accommodatie] zijn beperkt. [minderjarige] wil graag onderwijs volgen en daarin wordt hij nu beperkt. Hij heeft een doel voor ogen dat hij nu niet kan realiseren.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
De omvang van het geschil
3.9.1.
Het hoger beroep van de moeder is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
In hoger beroep ligt alleen de door de rechtbank aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp aan het hof voor.
Het subsidiaire verzoek in hoger beroep
3.9.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep mondeling een subsidiair verzoek (zoals reeds onder rechtsoverweging 2.1.1. van deze beschikking is weergegeven) aan het reeds bij het beroepschrift gedane verzoek toegevoegd.
Het hof zal dit subsidiaire verzoek niet in behandeling nemen en afwijzen, omdat dit verzoek niet op schrift is gesteld en tevens op een zodanig laat tijdstip in de onderhavige procedure in hoger beroep is gedaan dat naar het oordeel van het hof sprake is van strijd met de goede procesorde.
Het wettelijk kader
3.9.3.
Op grond van artikel 6.1.4. lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2. lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.4.
Artikel 6.1.4. lid 2 Jw bepaalt dat een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
3.9.5.
Ingevolge artikel 6.1.4. lid 3 Jw behoeft het verzoek de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.6.
Op grond van artikel 6.1.4. lid 4 Jw verleent de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging slechts indien een hulpverleningsplan wordt overgelegd.
3.9.7.
Ten slotte volgt uit de leden 6 en 8 van artikel 6.1.4. Jw dat de rechter slechts
een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan verlenen, indien de jeugdige de
jeugdhulp overeenkomstig het hulpverleningsplan aanvaardt en zich bereid heeft verklaard
tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden
zullen worden nageleefd. In lid 5 van genoemd artikel staat dat het plan vermeldt welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De formele vereisten van artikel 6.1.4. Jw
3.9.8.
Het hof stelt vast dat aan de formele voorwaarden van artikel 6.1.4 lid 1 Jw jo 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a Jw en artikel 6.1.4 lid 3, lid 4, lid 5, lid 6 en lid 8 Jw is voldaan. [minderjarige] staat onder toezicht van de GI, de gedragswetenschapper heeft op 12 mei 2023 een instemmings-verklaring afgegeven en in het dictum van de bestreden beschikking wordt verwezen naar de inhoud van het hulpverleningsplan van 25 april 2023 waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaraan [minderjarige] zich dient te houden. Deze voorwaarden zijn hiervoor in deze beschikking omschreven onder rechtsoverweging 3.4.2.
[minderjarige] heeft het hulpverleningsplan van 25 april 2023 met de daarin opgenomen voorwaarden voor akkoord ondertekend. Hieruit kan worden afgeleid dat hij de jeugdhulp heeft aanvaard en hij zich bereid heeft verklaard tot naleving van de daarin opgenomen voorwaarden. In het plan staat voorts dat de heer H. Wijgergangs, directeur [accommodatie] , bevoegd is tot het nemen van het besluit van de plaatsing naar de geslotenheid.
De inhoudelijke beoordeling
3.9.9.
De vraag die vervolgens ter beoordeling aan het hof voorligt, is of is voldaan aan de (materiële) gronden voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, zoals genoemd in artikel 6.1.4 lid 2 Jw. Dit artikel vormt de grondslag voor de toetsing van de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De grief van de moeder, voor zover die ziet op het door de rechtbank in de bestreden beschikking gebruikte toetsingskader, gaat dan ook niet op.
3.9.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de (materiële) gronden van artikel 6.1.4. lid 2 Jw wordt voldaan.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.11.
Uit de stukken (waaronder de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 12 mei 2023) en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er ten tijde van de gesloten plaatsing in mei 2022 bij [minderjarige] sprake was van ernstige oproei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmerden. [minderjarige] kampt met gedragsproblemen die voortkomen uit kindfactoren en uit systemische problematiek. Er was onder meer sprake van zeer ernstig fysiek agressief gedrag van [minderjarige] richting zijn moeder, zus en grootmoeder. Ook heeft er een incident plaatsgevonden bij [instantie] waarbij [minderjarige] met een mes heeft gedreigd. In mei 2022 bestond de zorg dat [minderjarige] door de rol, de houding en de invloed van de moeder ten opzichte van de hulpverlening en het feit dat hij onvoldoende opgewassen was tegen de moeder werd onttrokken aan de noodzakelijke jeugdhulp. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is verder gebleken dat [accommodatie] tijdens de gesloten plaatsing met [minderjarige] hard heeft gewerkt om ervoor te zorgen dat genoemde ontsporingen niet meer plaatsvinden. Het hof stelt vast dat iedereen het erover eens is dat [minderjarige] de afgelopen periode op dat vlak een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
3.9.12.
Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat dit niet tot een vernietiging van de aan de GI verleende voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp dient te leiden.
Het traject dat [minderjarige] eerst binnen de gesloten groep van [accommodatie] heeft doorlopen krijgt nu een logisch vervolg op [groep] met de daaraan verbonden voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. [minderjarige] krijgt op deze groep stapsgewijs meer vrijheden, zodat hij zijn binnen de gesloten setting verworven vaardigheden op [groep] in de praktijk verder kan uitbouwen en stabiliseren. Ook constateert het hof dat het door [accommodatie] op de [groep] ingezette traject met [minderjarige] eerst (verder) dient te worden bestendigd. Uit het overgelegde evaluatie Trajectplan JeugdzorgPlus (hierna: het Trajectplan) volgt namelijk dat [minderjarige] op [groep] nog niet is uitgeleerd. Zo blijkt dat [minderjarige] op [groep] weinig aansluiting lijkt te vinden met zijn groepsgenoten. Door zijn gedrag en de reactie die daarop wordt gegeven ontstaan er regelmatig conflictsituaties tussen [minderjarige] en de andere jongeren. De groepsleiding ziet hierin een wisselwerking tussen [minderjarige] en zijn groepsgenoten. [minderjarige] vindt het moeilijk om zich in sociale situaties te positioneren en heeft daarin nog veel te leren.
Verder volgt uit het Trajectplan dat het sinds de overstap naar [groep] ook minder goed gaat op school. [minderjarige] is minder geconcentreerd tijdens de lessen en hij heeft weinig motivatie om te werken op school. [minderjarige] vraagt in de groep veel aandacht en hij doet dit op een negatieve manier. Ook vindt [minderjarige] het lastig om de uitleg van de groepsleiding vast te houden.
Uit het Trajectplan leidt het hof af dat [accommodatie] de komende periode met genoemde punten met [minderjarige] aan de slag gaat. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [minderjarige] eerst nog een verdere positieve ontwikkeling dient door te maken, alvorens een volgende stap richting een open groep/ accommodatie gemaakt kan worden. Een minder vergaande maatregel is derhalve naar het oordeel van het hof thans nog niet aan de orde. Dit vormt een te groot risico dat de prille positieve vooruitgang teniet wordt gedaan.
3.9.13.
Het hof voegt daar tot slot nog aan toe dat de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat de GI toewerkt naar een plaatsing van [minderjarige] op een open groep met ingang van november 2023. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat door de GI op een bij [minderjarige] passend tempo wordt toegewerkt naar het omgaan met meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de GI de intentie heeft om de huidige situatie van [minderjarige] , met de daarmee voor [minderjarige] gepaard gaande beperkingen, zo kort mogelijk te laten voortduren.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken door E.M.D.M. van der Linden op 21 september 2023 in tegenwoordigheid de griffier.