ECLI:NL:GHSHE:2023:2981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
200.314.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij de koop van een tweedehandsauto door het niet melden van bekende schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], een professionele autoverkoper, tegen [geïntimeerde], een consument, naar aanleiding van de koop van een Hyundai i20. De auto werd op 28 november 2020 verkocht voor € 7.805,-, met een garantie-/onderhoudspakket van € 695,-, totaal € 8.500,-. Na de aankoop viel de auto stil en bleek dat deze eerder total loss was verklaard na een ongeluk. [geïntimeerde] ontdekte dit pas later en heeft de koopovereenkomst op 19 april 2021 vernietigd wegens dwaling, omdat [appellante] de schade niet had gemeld, ondanks dat [geïntimeerde] hiernaar vroeg tijdens het verkoopgesprek.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat de koopovereenkomst op goede gronden was vernietigd, maar heeft de schadevergoeding van [geïntimeerde] afgewezen. [appellante] ging in hoger beroep en voerde aan dat de kantonrechter onjuist had geoordeeld over de vernietiging van de koopovereenkomst en dat er geen sprake was van dwaling. Het hof oordeelde echter dat [appellante] wel degelijk onjuist had voorgelicht over de staat van de auto en dat [geïntimeerde] de auto niet zou hebben gekocht als hij op de hoogte was geweest van de eerdere schade. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de schadevergoeding betrof en kende [geïntimeerde] een schadevergoeding van € 1.843,64 toe, te vermeerderen met wettelijke rente.

Het hof oordeelde verder dat [appellante] in de proceskosten werd veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de verplichting van verkopers om kopers volledig te informeren over de staat van het voertuig, vooral als het gaat om eerdere schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.314.692/01
arrest van 19 september 2023
in de zaak van
[de B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.J. van Bergen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 maart 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9414162 \ CV EXPL 21-4124)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de akte rectificatie van [appellante].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

de feiten
In de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht. Die feiten vormen daarom ook voor het hof het uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.
3.1.
[appellante] is een professionele autoverkoper. [geïntimeerde] is een consument als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 onder a BW.
3.2.
[geïntimeerde] heeft op 28 november 2020 een Hyundai model i20 (hierna: de auto) gekocht van [appellante] voor een bedrag van € 7.805,-, alsmede een garantie-/onderhoudspakket voor € 695,- (in totaal € 8.500,-). Bij het verkoopgesprek waren [geïntimeerde] , de partner van [geïntimeerde] , [persoon A] (hierna: [persoon A] ), en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) namens [appellante] aanwezig. De auto is dezelfde dag geleverd.
3.3.
Op 30 maart 2021 is de auto stilgevallen. [persoon A] reed op dat moment in de auto.
Op een gegeven moment merkte [persoon A] dat ze geen gas meer kon geven en dat de motor stopte met draaien. De ANWB is ter plaatse gekomen en zij heeft de auto naar een Hyundai-dealer gebracht. De Hyundai-dealer heeft een schaderapport opgesteld (productie 3 bij inleidende dagvaarding).
3.4.
[geïntimeerde] heeft de auto laten vervoeren naar een tijdelijke opslagplaats en de auto is vervolgens gestald geweest bij een caravanstalling.
3.5.
Op 5 april 2021 heeft [geïntimeerde] van de familie [---] uit [plaats] (Duitsland), de eerdere
eigenaren van de auto, vernomen dat zij met de auto op 29 oktober 2020 een ongeluk hadden gehad, waarna de auto total loss is verklaard. Zij zouden de auto als wrak hebben verkocht aan [persoon C] voor € 1.850,00.
3.6.
In verband met de import van de auto is een waarde-taxatierapport opgemaakt op 20 november 2020 (productie 2 bij conclusie van antwoord).
3.7.
Bij brief van 19 april 2021 heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst vernietigd en de koopsom teruggevraagd met een vergoeding voor de door de Hyundai-dealer gemaakte kosten. Vervolgens hebben partijen over en weer met elkaar gecommuniceerd, maar dat
heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.
het geschil in eerste aanleg
3.2.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"1. te verklaren voor recht dat eiser op goede gronden de koopovereenkomst van 28 november 2020 heeft ontbonden en
2. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te betalen:
a. de koopsom van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2020 tot de dag der algehele voldoening;
b. de schade tot een totaalbedrag van € 1.843,64 met bijrekening van de wettelijke rente over deze beide bedragen vanaf heden en te berekenen tot de dag der algehele voldoening.
c. de kosten van deze procedure."
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat, nadat de auto was stilgevallen, is gebleken dat de auto een opgelapte schadeauto is. [appellante] heeft dat tijdens het verkoopgesprek niet aan [geïntimeerde] medegedeeld, niet uit eigen beweging en ook niet nadat [geïntimeerde] daarnaar had gevraagd. Als [geïntimeerde] had geweten dat het een opgeknapte schadeauto was, zou hij de auto niet hebben gekocht. [geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op dwaling.
Naast teruggave van de koopsom vordert [geïntimeerde] ook schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad. [geïntimeerde] voert daartoe aan dat [appellante] wist dat er sprake was van een opgeknapte schadeauto, hetgeen [appellante] schadeplichtig maakt. De schade bestaat uit de kosten van de Hyundai-dealer van € 229,10, de kosten van € 239,99 voor het vervoer van de auto naar de dealer, de stallingskosten van € 305,- en de advocaatkosten van € 1.069,64.
3.2.3.
[appellante] heeft in de eerste plaats ten verwere aangevoerd dat [geïntimeerde] (primair) een beroep op dwaling doet maar ontbinding van de koopovereenkomst heeft gevorderd. De vordering mist dus een deugdelijke grondslag en moet daarom worden afgewezen.
Verder betwist [appellante] dat er sprake is van dwaling of een onrechtmatige daad. [appellante] voert aan dat zij heeft medegedeeld wat zij wist en kon weten en dat zij geen nader onderzoek hoefde te doen. [geïntimeerde] heeft niet gezegd dat het wel of niet aanwezig zijn van schade voor hem van doorslaggevend belang was, aldus [appellante].
3.2.4.
Rechtsoverweging 1.3 van het bestreden vonnis luidt:
"Tijdens de zitting heeft [geïntimeerde] aangegeven dat in de dagvaarding abusievelijk is gevraagd om voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, in plaats van dat de koopovereenkomst is vernietigd. De kantonrechter neemt aan dat er sprake is van een verschrijving."
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst van 28 november op goede gronden heeft vernietigd (wegens dwaling) en is [appellante] veroordeeld tot (terug)betaling aan [geïntimeerde] van € 8.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2020 tot de voldoening.
De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding (de kosten van de Hyundai-dealer, de vervoerskosten, de stallingskosten en advocaatkosten) heeft de kantonrechter afgewezen. Volgens de kantonrechter kan niet worden vastgesteld dat [appellante] daadwerkelijk heeft geweten dat de auto meer dan normale gebruiksschade had en dat zij dat op onrechtmatige wijze heeft verzwegen.
het geschil in hoger beroep
3.3.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog geheel afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] . In incidenteel hoger beroep heeft Siebel één grief aangevoerd. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij zijn schadevergoeding is afgewezen en tot het alsnog toewijzen van die vordering.
de grieven
3.4.1.
De grieven I, II en III in principaal hoger beroep hangen met elkaar samen. [appellante] heeft met die grieven aangevoerd dat rechtsoverweging 1.3 van het bestreden vonnis (hiervoor geciteerd) onjuist is (grief I), dat de kantonrechter in rechtsoverweging 3.1 van dat vonnis ten onrechte heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] vordert voor recht te verklaren dat hij op goede gronden de koopovereenkomst heeft vernietigd wegens dwaling (grief II) en dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] onjuist heeft weergegeven: [geïntimeerde] heeft geen vernietiging, maar ontbinding van de koopovereenkomst wegens dwaling gevorderd (grief III).
[appellante] voert ter ondersteuning van deze grieven aan dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] ten onrechte verbeterd heeft gelezen. [geïntimeerde] heeft ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd (geen vernietiging) en die vordering (die een deugdelijke grondslag ontbeert) had dan ook beoordeeld dienen te worden. [appellante] is, zo voert zij aan, in haar verdediging geschaad doordat onduidelijk was tegen welke vordering en tegen welke grondslag zij zich had te verweren.
3.4.2.
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding heeft aangevoerd (de punten 5.1, 6.1 en 6.5) dat hij een beroep doet op dwaling en dat hij de koopovereenkomst bij brief van 19 april 2022 op die rechtsgrond heeft vernietigd. In die brief (productie 6 bij inleidende dagvaarding) is in punt 9 uitdrukkelijk vermeld dat [geïntimeerde] de overeenkomst vernietigt en dat hij het betaalde bedrag van € 8.500,- terugvordert. Gelet op een en ander moest het [appellante] naar het oordeel van het hof duidelijk zijn dat [geïntimeerde] een beroep deed op dwaling en dat [appellante] zich daartegen moest verweren. En [appellante] heeft ook daadwerkelijk daartegen verweer gevoerd.
Aan het voorgaande doet niet af dat [geïntimeerde] - per abuis - heeft gevorderd voor recht te verklaren dat hij de overeenkomst bij brief van 19 april 2022 heeft ontbonden, in plaats van vernietigd. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving, en dat het ook voor [appellante] duidelijk is geweest dat daarvan sprake was. De grondslag van de vordering was onmiskenbaar dwaling. In punt 1 van haar conclusie van antwoord vermeldt [appellante] uitdrukkelijk dat de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] dwaling is. Uit hetgeen [appellante] bij conclusie van antwoord verder heeft aangevoerd blijkt dat het [appellante] ook daadwerkelijk duidelijk was dat sprake was van een vergissing. In haar verdedigingsbelang is [appellante] niet geschaad.
Bovendien heeft [geïntimeerde] in punt 1.3 van zijn memorie van antwoord/grieven zijn vordering geherformuleerd. Dat stond [geïntimeerde] gezien artikel 130 jo. 353 Rv zonder meer vrij. In ieder geval thans in hoger beroep kan er geen misverstand meer over bestaan wat de vordering van [geïntimeerde] inhoudt en wat de grondslag daarvan is.
3.4.3.
Onjuist is het standpunt van [appellante] (punt 4.3 memorie van grieven) dat sprake zou zijn van een primaire en een subsidiaire (grondslag van de) vordering van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] vordert - zo heeft de kantonrechter terecht verbeterd gelezen - vernietiging van de koopovereenkomst, en daarnaast schadevergoeding. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, is het niet zo dat uit de stellingen van [geïntimeerde] blijkt dat de schadevordering van [geïntimeerde] volgt uit, of anderszins is gekoppeld aan de vordering tot vernietiging wegens dwaling.
3.4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de grieven I¸ II en III niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
3.5.1.
Grief IV is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] [geïntimeerde] op een wezenlijk punt onjuist heeft voorgelicht en dat [geïntimeerde] de auto niet zou hebben gekocht indien hij had geweten dat het om een herstelde schadeauto ging. Volgens [appellante] had zij geen enkele aanleiding te vermoeden dat de auto ernstige schade had gehad en is de schade die wel aanwezig was (de auto is betrokken geweest bij een aanrijding) kundig en afdoende hersteld.
3.5.2.
Ingevolge artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW is een overeenkomst vernietigbaar als deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet (of niet op dezelfde voorwaarden) zou zijn gesloten en de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
3.5.3.
[appellante] heeft erkend dat [geïntimeerde] haar voorafgaand aan de koop heeft gevraagd naar het schadeverleden van de auto, ook al was dat volgens [appellante] een slechts terloopse vraag (punt 9 conclusie van antwoord). [appellante] heeft daarop volgens haarzelf geantwoord dat de auto een lichte voorschade heeft gehad. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] geantwoord dat de auto geen schade had gehad.
Uit het in opdracht van [appellante] opgemaakte taxatierapport (productie 2 bij conclusie van antwoord), dat ongeveer een week vóór de aankoop van de auto door [geïntimeerde] , namelijk op 20 november 2020, is opgesteld, blijkt evenwel dat de auto 'meer dan normale gebruiksschade' had. Ook wordt in dat rapport gesproken van een schadebedrag van € 3.440,--. Vaststaat dat [appellante] dit taxatierapport [geïntimeerde] niet ter hand heeft gesteld.
Naar het oordeel van het hof had het zonder meer op de weg van [appellante] gelegen om van de inhoud van het taxatierapport aan [geïntimeerde] mededeling toe doen, ook indien het zo is dat [geïntimeerde] , naar [appellante] stelt, slechts terloops zou hebben gevraagd naar het schadeverleden van de auto. Zonder nadere toelichting van [appellante], die ontbreekt, valt niet in te zien dat de constatering in het taxatierapport dat sprake is (geweest) van meer dan normale gebruiksschade en van een schadebedrag van € 3.440,-- valt te rijmen met het standpunt van [appellante] dat er slechts sprake is geweest van een lichte voorschade. Gevraagd naar het schadeverleden van de auto heeft [appellante] daarom naar het oordeel van het hof niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het garantie- en onderhoudsboekje waarin immers geen informatie omtrent de schade aan de auto en de door/zijdens [appellante] uitgevoerde reparatie is opgenomen. Voor zover [appellante] stelt dat zij niet alleen daarnaar heeft verwezen maar ook [geïntimeerde] heeft geantwoord dat er slechts sprake was geweest van een lichte voorschade, is zulks naar het oordeel van het hof niet voldoende. Door [geïntimeerde] geen mededeling te doen van de gegevens omtrent het schadeverleden die [appellante] bekend waren uit het taxatierapport, heeft [appellante] naar het oordeel van het hof een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. De omstandigheid dat die schade inmiddels was gerepareerd, maakt dat niet anders.
De stellingen van [appellante] dat zij [geïntimeerde] heeft medegedeeld wat zij wist en kon weten (punt 10 conclusie van antwoord), dat zij niets verborgen heeft gehouden (punt 5.3 memorie van grieven), dat zij alle inlichtingen die zij kon verstrekken heeft verstrekt (punt 5.6 memorie van grieven) en dat [appellante] de vraag van [geïntimeerde] naar het schadeverleden heeft beantwoord met de kennis die zij op dat moment had (punt 5.12 memorie van grieven), zijn dus hoe dan ook onjuist. [appellante] was immers bekend met het taxatierapport en heeft de inhoud van het taxatierapport verzwegen. [appellante] had als professionele autohandelaar moeten begrijpen dat die informatie voor [geïntimeerde] van belang was.
Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat [geïntimeerde] de auto niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gekocht indien hij had geweten van de informatie omtrent het schadeverleden van de auto zoals die blijkt uit het taxatierapport, namelijk dat sprake was van een herstelde schadeauto en van een schadebedrag van € 3.440,--. [geïntimeerde] heeft daarom terecht een beroep gedaan op dwaling. Grief IV in principaal hoger beroep faalt.
3.6.1.
Met grief V in principaal hoger beroep voert [appellante] aan dat zij [geïntimeerde] heeft aangeboden om de motor te repareren. Indien [geïntimeerde] dat aanbod had aanvaard, zou het nadeel voor [geïntimeerde] - voor zover daarvan sprake was - zijn opgeheven, zodat [geïntimeerde] geen beroep op dwaling meer toekomt, aldus [appellante].
Het hof verwerpt dit standpunt. Vervanging van de motor zou er niet aan hebben afgedaan dat [geïntimeerde] ten tijde van de aankoop van de auto heeft gedwaald ten aanzien van het feit dat de auto meer dan normale gebruiksschade had, zodat [geïntimeerde] onverminderd een beroep op dwaling toekomt.
3.6.2.
Verder voert [appellante] met grief V in principaal hoger beroep aan dat de kantonrechter de vordering tot terugbetaling van het aankoopbedrag ten onrechte integraal heeft toegewezen. [appellante] betoogt dat [geïntimeerde] niet kan voldoen aan zijn ongedaanmakingsverbintenis, omdat [geïntimeerde] een goed rijdende auto met een goed functionerende motor heeft gekregen, terwijl de auto thans een defecte motor heeft. Met die omstandigheid heeft de kantonrechter ten onrechte geen rekening gehouden, zodat in ieder geval de aan de reparatie van de motor verbonden kosten (€ 3.015,--) in mindering moeten worden gebracht op de verplichting van [appellante] om de aankoopprijs terug te betalen, aldus [appellante].
Het hof verwerpt ook dit standpunt. De vernietiging van de koopovereenkomst werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht (artikel 3:53 BW). Dat betekent dat de geldigheid van de voor de levering van de auto benodigde titel met terugwerkende kracht is vervallen, waardoor geen levering heeft plaatsgevonden en de eigendom van de auto achteraf bij [appellante] is gebleven. [geïntimeerde] heeft daarom in beginsel recht op terugbetaling van de koopprijs.
Er is geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Op zichzelf is juist dat [geïntimeerde] de auto niet meer kon teruggeven in de staat waarin deze zich bevond toen hij deze geleverd kreeg, maar voor zover in zoverre sprake is van een tekortkoming kan deze [geïntimeerde] niet worden toegerekend, althans dat is het hof niet gebleken. Door [geïntimeerde] is gemotiveerd betwist dat in dit geval een waarschuwingslampje is gaan branden, zodat de stelling van [appellante] dat het “klaarblijkelijk” negeren daarvan door [geïntimeerde] / [persoon A] in dit geval tot de schade aan de motor heeft geleid niet kan worden gevolgd. In ieder geval blijkt niet uit het door [geïntimeerde] in het geding gebrachte schaderapport van de Hyundai-dealer (productie 3 bij inleidende dagvaarding) dat [geïntimeerde] een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de defecte motor.
Verder overweegt het hof dat [geïntimeerde] na de aankoop van de auto daarmee slechts relatief korte tijd en weinig kilometers heeft gereden. Daarom kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde] ten koste van [appellante] ongerechtvaardigd wordt verrijkt door geen vergoeding voor dat gebruik te moeten betalen.
3.7.1.
Met zijn grief in incidenteel hoger beroep voert [geïntimeerde] aan dat de kantonrechter ten onrechte zijn schadevordering heeft afgewezen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] onrechtmatig jegens hem gehandeld en is [appellante] daarom gehouden zijn schade te vergoeden.
3.7.2.
De grief slaagt. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellante] de inhoud van het taxatierapport voor [geïntimeerde] verzwegen, met name voor zover daarin staat dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade en daarin een schadebedrag van € 3.440,- wordt genoemd. Naast het feit dat dit grond is voor vernietiging wegens dwaling, heeft [appellante] daarmee naar het oordeel van het hof ook onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld, zodat [appellante] op die grond schadeplichtig is.
Nu [appellante] de hoogte van de door [geïntimeerde] gevorderde schade als zodanig niet heeft betwist, is de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar. Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar nu [appellante] daartegen op zichzelf geen verweer heeft gevoerd.
3.8.
Gelet op het voorgaande falen de grieven in principaal hoger beroep en slaagt de grief in incidenteel hoger beroep. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij de schadevordering van [geïntimeerde] is afgewezen en die vordering alsnog toewijzen.
3.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellante] in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de schadevordering van [geïntimeerde] is afgewezen en wijst die vordering alsnog toe als volgt:
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen € 1.843,64 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2021 tot de dag van voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,- aan griffierecht en op € 1.254,-- (1,5 punt x tarief I) aan salaris advocaat;
verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Z.D. van Heesen-Laclé, P.P.M. Rousseau en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 september 2023.
griffier rolraadsheer