ECLI:NL:GHSHE:2023:2969

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
20-001553-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een fiets-/kabelslot

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende woon- of verblijftplaats, was eerder vrijgesproken van zware mishandeling, maar veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd en een schadevergoeding van €3.334,60 aan de benadeelde partij toegewezen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van acht maanden, alsook een hogere schadevergoeding van €4.834,60. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk poging tot zware mishandeling, heeft begaan. De verdachte heeft met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, wat heeft geleid tot letsel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en de schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op €3.834,60, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001553-23
Uitspraak : 19 september 2023
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-237906-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
zonder bekende woon- of verblijftplaats hier te lande,
laatst bekende adres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (zware mishandeling) en ter zake van poging tot zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 3.334,60 (bestaande uit
€ 2.334,60 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. Ten aanzien van het meergevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde en hem voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.834,6‬0, waarvan € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft gevorderd ter zake van dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Oss aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer sneeën en/of littekens in het gezicht en/of op het hoofd, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Oss [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer sneeën en/of littekens in het gezicht en/of op het hoofd ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft – met de advocaat-generaal – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2017 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina’s 21 en 22), met als bijlage foto’s op dossierpagina’s 23-26, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op zaterdag 27 mei 2017 was ik samen met een vriend van mij [getuige 1] in het centrum van Oss. Op enig moment werd ik vanuit het niets geslagen op mijn gezicht, door één van de twee Syrisch uitziende mannen. Ik viel op de grond en ben denk ik rond de 10 à 15 seconden buiten bewustzijn geweest. Op het moment dat ik mijn ogen opende zag ik sterretjes. Ik werd in ieder geval geraakt op mijn hoofd. Het ambulancepersoneel heeft mij vervolgens nagekeken en ik moest mee naar het Bernhoven ziekenhuis in Uden. [getuige 1] is met mij meegegaan naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis vertelde [getuige 1] dat hij zag dat ik buiten bewustzijn ben geweest. Tevens vertelde hij mij dat ik met een fietsslot was geslagen.
In het ziekenhuis werd er geconstateerd dat ik een gat in mijn hoofd heb, dat is
uiteindelijk gelijmd. Daarnaast zijn mijn wenkbrauwen op 3 plaatsen gelijmd.
Vanochtend voelde ik mij nogal duizelig toen ik opstond.
[getuige 1] heeft de man die mij heeft geslagen aangewezen aan een collega van u.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina 27), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik liep op 27 mei 2017 omstreeks 03.35 uur met mijn vriend [slachtoffer] , op de Eikenboomgaard te Oss in de richting Koornstraat. Plotseling was er een drietal jongens, buitenlanders, die in het Engels riepen: "We Fight for Israël." Ik zag dat een van de jongens, gekleed in zwarte kleding met een fietsslot een zwaaiende beweging maakte en mijn vriend tegen het hoofd raakte. Ik zag dat hij gewond raakte aan het hoofd.
Ik heb de verdachte aangewezen
(het hof begrijpt: aan de politie).
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina 28 en 29), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik was in de nacht van 26 op 27 mei 2017, omstreeks 03.30 uur, samen met een aantal vrienden in Café het lokaal, gelegen aan de Eikenboomgaard te Oss. Ik zag en hoorde daar binnen dat een groepje jongens ruzie aan het zoeken was met mij en mijn vrienden. Mijn vrienden en ik hadden geen zin in ruzie dus wij hebben het café verlaten. Ik zag dezelfde ruzie zoekende jongens weer aan komen lopen. Ik zag dat ze bij mij en mijn vrienden kwamen staan. Ik hoorde ze in het Engels spraken tegen ons. Ik zag plots dat een van de uitlokkende jongens met een fietsslot op het hoofd van een andere jongen sloeg. Ik zag dat de geslagen jongen daardoor op de grond viel. Ik zag dat de geslagen jongen bloedde vanuit zijn hoofd. Ik zag dat de geslagen jongen op de grond lag. Ik zag dat er politie op het plein kwam. Tevens zag ik dat er een ambulance was gekomen welke
(het hof begrijpt: waarvan de ambulancemedewerker(s))de geslagen jongen verzorgde(n) en welke de geslagen jongen meenam in de ambulance. Ik zag dat de politie een van de jongens aanhield.
Ik kan u verklaren dat de aangehouden jongen, de jongen is welke met een
fietsslot op het hoofd van de, door de ambulance, afgevoerde jongen heeft geslagen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 juni 2017 (dossierpagina 30 en 31), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Op zaterdag 27 mei 2017 was ik met mijn vrienden op stap in een café genaamd "Het Lokaal
" (het hof begrijpt: te Oss). Mijn vrienden zijn genaamd [naam 1] , [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte)en [naam 2] . Zij wonen allemaal bij mij te Oss. Toen ik rond 6.00 uur aankwam bij mijn woning hoorde ik dat [verdachte] ruzie had gehad en was opgepakt door de politie. Ik heb van [verdachte] gehoord dat hij in een gevecht is terechtgekomen, dat hij gearresteerd werd en dat de andere jongen naar het ziekenhuis moest.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina’s 34 en 35) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op zaterdag 27 mei 2017, omstreeks 03.37 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van het centrale meldcentrum te ‘s-Hertogenbosch de opdracht om te gaan naar de parkeerplaats aan de Eikenboomgaard te Oss. Op genoemde dag kwamen wij, verbalisanten, omstreeks 03.44 uur ter plaatse. Wij zagen dat een man strompelend in onze richting kwam. Wij zagen dat het gezicht van de man onder het bloed zat. De man vertelde desgevraagd dat hij door een buitenlander met een soort ketting tegen zijn hoofd was geslagen. De man bleek te zijn [slachtoffer] . Ik, [verbalisant 2] , zag dat boven beide wenkbrauwen van de man een flinke zwelling zichtbaar was en dat er tevens een bloedende wond boven de wenkbrauw zichtbaar was. Ook zag ik dat boven het linker oor een bloedende wond zat van enkele centimeters lang. [slachtoffer] heeft zich vervolgens onder behandeling gesteld van de ter plaatse gekomen ambulance
(het hof begrijpt: van het ambulancepersoneel).
Later kreeg ik, [verbalisant 2] , van het ambulancepersoneel de informatie dat [slachtoffer] vervoerd ging worden naar het Bernhoven ziekenhuis te Uden voor het hechten van de wonden boven zijn wenkbrauwen en boven zijn linker oor.
Ik, [verbalisant 1] , ben de parkeerplaats opgelopen. Ik kwam daar een persoon tegen die later opgaf te zijn genaamd [getuige 1] . Desgevraagd deelde hij mij mede dat dat zijn vriend [slachtoffer] kort daarvoor was mishandeld.
Ik, [verbalisant 1] , heb [getuige 1] gevraagd door wie [slachtoffer] mishandeld was. [getuige 1] wees hierop in de richting van een groep personen die iets verderop op de parkeerplaats van de Eikenboomgaard stonden. Ik, [verbalisant 1] , vroeg aan [getuige 1] met mij mee naar de personen te lopen en de dader aan te wijzen. Aangekomen bij dit groepje personen zag ik dat [getuige 1] voor een jonge man ging staan. De jongen waar [getuige 1] voor ging staan betrof een licht getinte jongeman met een zwarte volle baard. De jongen had een stevig postuur en droeg hoofdzakelijk donkere kleding.
Ik, [verbalisant 1] , heb aan een jonge man, die ook in het groepje mensen stond, gevraagd of hij gezien had wie er allemaal geslagen had en wie er geslagen was. De jongen, [getuige 2] , deelde mij, [verbalisant 1] , mede dat de jongen die op dat moment achter ons stond, met een soort ketting en slot andere jongens geslagen had.
De jongen die op dat moment achter ons stond, was de jongen met getint uiterlijk en zwarte volle baard. De jongen met getint uiterlijk en zwarte volle baard is vervolgens door collega [verbalisant 3] ter plaatse aangehouden en overgebracht naar het bureau van politie te Oss.
6.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina’s 10 en 11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , verklaar het volgende:
Op zaterdag 27 mei 2017 omstreeks 04:00 uur, hield ik op de locatie Eikenboomgaardplein, Oss, als verdachte aan:
[verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1997
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2017 (dossierpagina 36), met als bijlage een foto van het bij de verdachte aangetroffen fietsslot (dossierpagina 37), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op 27 mei 2017, omstreeks 4.05 uur hadden wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , verdachte [verdachte] overgebracht naar het bureau van politie te Oss vanaf het Eikenboomgaardplein te Oss.
Aan het bureau van politie te Oss had ik, verbalisant [verbalisant 5] , een
insluitingsfouillering gedaan bij verdachte. Ik zag in de broek bij de kruisstreek van de verdachte een zwartkleurig kabelslot waarvan het slotgedeelte was verwijderd. Ik, had dit kabelslot in beslag genomen welke in bezit was van de verdachte.
8.
De foto op dossierpagina 37, gevoegd als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2017 (bewijsmiddel 7), waarop het hof waarneemt een kabelfietsslot met een metalen uiteinde.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt dat de verdachte – door met een kabelfietsslot met daaraan een metalen uiteinde en met een zwaaiende beweging, derhalve met kracht, op het hoofd/gezicht van aangever (in de nabijheid van zijn ogen) te slaan – bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door tijdens een uitgaansavond met een fiets-/kabelslot tegen het hoofd van aangever te slaan. Met zijn handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Hoewel het hof van oordeel is dat er juridisch gezien geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit het dossier – en ook uit hetgeen ter terechtzitting door het slachtoffer naar voren is gebracht – dat het slachtoffer gedurende langere tijd negatieve gevolgen van verdachtes handelen heeft ondervonden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Zij gaan bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen als vertrekpunt van denken voor de op te leggen straf uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, gaan de oriëntatiepunten uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Het hof ziet in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde aanleiding om bij deze vertrekpunten – dus een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf – aansluiting te zoeken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van een poging tot zware mishandeling waarbij gebruik is gemaakt van een kabelfietsslot.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Blijkens de verdachte betreffende uittreksels uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) Portugal d.d. 23 oktober 2014, 27 maart 2015 en 20 augustus 2015, is de verdachte in het Verenigd Koninkrijk wel eerder onherroepelijk veroordeeld wegens geweldsdelicten, waaronder vernieling en mishandeling.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.134,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.334,60, bestaande uit € 2.334,60 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meergevorderde is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij naar voren gebracht dat hij zich aansluit bij het standpunt van de advocaat-generaal, inhoudende dat de aanvankelijk gevorderde materiële schade wordt toegewezen met uitzondering van de niet teruggevonden gouden armband ter waarde van € 800,00. Het hof begrijpt hieruit dat de benadeelde partij de vordering ter zake van de materiële schade in hoger beroep heeft bijgesteld tot een bedrag van € 2.334,60, te weten € 3.134,60 (oorspronkelijke vordering ter zake van materiële schade) minus € 800,00 (armband).
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het hof acht het aannemelijk dat de door de benadeelde partij gevorderde schadeposten met betrekking tot de kleding (€ 29,99), pijnstillers (€ 28,68), fysiotherapie (€ 198,75), eigen risico (€ 385,00), ouderschapsverlof (€ 653,76), verlies onregelmatigheidstoeslag (€ 1.012,21) en reiskosten (€ 26,21) in rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling en acht de hoogte van de gevorderde kosten niet bovenmatig of onredelijk. Deze gevorderde posten à € 2.334,60 zullen derhalve worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de benadeelde partij is immers letsel toegebracht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als vergoeding van rechtstreeks als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het alsnog inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van het resterende deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van € 3.834,60. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2017 ten aanzien van de immateriële schade en vanaf 27 maart 2018 (de datum van het indienen van de vordering) ten aanzien van de materiële schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.834,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2017 ten aanzien van de immateriële schade en vanaf 27 maart 2018 (de datum van het indienen van de vordering) ten aanzien van materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.834,60 (drieduizend achthonderdvierendertig euro en zestig cent) bestaande uit € 2.334,60 (tweeduizend driehonderdvierendertig euro en zestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.834,60 (drieduizend achthonderdvierendertig euro en zestig cent) bestaande uit
€ 2.334,60 (tweeduizend driehonderdvierendertig euro en zestig cent) materiële schade en
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente van de materiële schade op 27 maart 2018 en van de immateriële schade op 27 mei 2017.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 19 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het deels doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Oost Brabant, Team Maasland, registratienummer PL2100-2017109391 met sluitingsdatum 11 juni 2017, (deels) doorgenummerde pagina's 1 tot en met 42 en daarachter ongenummerde pagina’s (digitaal in totaal 57 pagina’s). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.