1.4.Contante gelden
Uit informatie van de Belastingdienst bleek dat er in de nog ter beschikking zijnde aangiften Inkomstenbelasting geen opgave was gedaan van de aanwezigheid van enig contant geld. Van enige erfenis was geen informatie beschikbaar bij de Belastingdienst.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hieraan ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het geld dat hij heeft aangewend voor de aanschaf van de voertuigen die op de tenlastelegging staan, welke verklaring door het openbaar ministerie onvoldoende is onderzocht of weerlegd. Daarom kan niet zonder meer worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag waarop de verdenking ziet uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder, het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het toetsingskader bestaat op basis van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad uit de volgende zes stappen. Als eerste wordt vastgesteld dat er geen direct bewijs is voor (een) brondelict(en) (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Toegepast op deze zaak, geldt het volgende.
Stap 1 – geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict
In deze zaak is geen bewijs voorhanden dat de auto’s op de tenlastelegging onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit een aantoonbaar concreet brondelict.
Stap 2 – Vermoeden van witwassen
De verdachte heeft in 2017 in een tijdsbestek van ongeveer 10 maanden vier verschillende voertuigen aangeschaft, waarbij hij contant grote bedragen heeft bijbetaald. In totaal heeft hij in dit kader en in dit tijdsbestek € 78.800,00 contant betaald bij de verschillende garages, waar hij de voertuigen aanschafte. Zo heeft de verdachte de Bentley met kenteken [kenteken 1] aangekocht met inruil van een Mercedes CLA200, die niet op naam van de verdachte stond, en met bijbetaling van € 32.000,00 contant. Tussen de aankoop van deze Bentley en de Bentley met kenteken [kenteken 2] die de verdachte kocht met inruil van eerder genoemde Bentley zat nog geen 3,5 maand en werd bovendien weer een contant bedrag van € 26.000,00 bijbetaald. In de tussentijd, namelijk op 19 oktober 2017, kocht de verdachte nog een Mercedes, namelijk de Mercedes met het kenteken [kenteken 3] via Marktplaats, waarvan de verdachte de aankoopprijs (van € 3.800,00 volgens de verkoper) contant heeft betaald. De Mercedes Benz met kenteken [kenteken 4] kocht hij zeven maanden daarvoor op 25 februari 2017, waarbij hij een andere auto inruilde en € 17.000,00 contant bijbetaalde. Bovendien was het de verdachte die betaalde en met de auto wegreed, maar moest een andere naam op de factuur worden vermeld.
De verdachte is kennelijk steeds met deze grote contante bedragen op pad gegaan, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat het vervoeren van grote bedragen in contanten (in een personenauto) een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en bovendien zeer ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat deze grote contante uitgaven van de verdachte niet in verhouding staan tot het bekende en legale inkomen van de verdachte. Zijn contante inkomsten in 2017 uit inruil van auto’s zou € 11.150,00 bedragen, terwijl zijn legale inkomen in 2017 slechts € 16.029,96 bedroeg (SVB uitkering, zorgtoeslag en huurpenningen). Over de jaren 2009 tot en met 2017 zou de verdachte in totaal € 133.012,25 meer contant hebben uitgegeven (in totaal € 195.622,00) dan hij contant beschikbaar zou hebben gehad (in totaal € 62.610,00). Dit volgt uit de door de politie opgestelde zogenaamde eenvoudige kasopstelling. Het hof stelt vast dat de in de kasopstelling opgenomen posten en bedragen door de verdediging voor het overgrote deel niet zijn betwist. De vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd rechtvaardigen dan ook een redelijk vermoeden van witwassen.
Stap 3 – verklaring verdachte
De verdachte verklaarde op 24 en 25 februari 2018 bij de politie dat hij ongeveer € 1.500,00 netto per maand verdiende met de zorg voor zijn moeder en dat dit ongeveer € 20.000,00 per jaar is. Andere bronnen van inkomsten zou de verdachte niet hebben. Over zijn contante inkomsten verklaarde de verdachte in de eerste plaats dat hij toen hij 18 werd de erfenis van zijn vader kreeg en dat dit – ongeveer - 25.000 gulden was. Dit zou de verdachte contant hebben ontvangen van zijn moeder toen hij 18 werd. In hoger beroep heeft de verdediging toegelicht dat dit omgerekend in totaal € 15.000,00 zou zijn, inclusief spaargeld uit het verleden. In de tweede plaats verklaarde de verdachte op 25 februari 2018 dat zijn moeder hem € 650,00 per maand contant betaalde voor huur en vaste lasten (van zijn woning aan [adres] waar zijn moeder mocht wonen) en dat hij kwitanties voor de huur uitschreef die in het bezit zouden zijn van zijn boekhouder [betrokkene 2] . In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte over de gehele periode van 2009 tot en met 2017 € 46.731,84 contant van zijn moeder heeft gekregen, hetgeen een optelsom zou zijn van alle kasopnames van de moeder van de verdachte over de jaren 2010 tot en met 2017 en zoals deze zouden blijken uit bijlage 21 van het dossier. Ten derde verklaarde de verdachte tijdens de zitting in eerste aanleg dat hij maandelijks ook nog een bedrag tussen € 300,00 en € 400,00 ontving van mevrouw [ex-partner] (de verdediging gaat uit van gemiddeld € 350,00 per maand) waarmee hij haar rekeningen betaalde. Dit zou over de gehele periode van 2009 tot en met 2017 een bedrag van € 37.800,00 zijn.
Hiermee zou volgens de verdediging voor het grootste deel, namelijk voor een bedrag van € 99.513,00, een verklaring zijn gegeven voor het bedrag van € 133.012,25 dat de verdachte volgens het onderzoek van de politie meer contant zou hebben uitgegeven dan hebben ontvangen over de jaren 2009 tot en met 2017. Het verschil dat dan nog resteert en niet door bovenstaande contante inkomsten kan worden verklaard is een bedrag van € 33.499,00, dat zou zien op de gehele onderzoeksperiode van 2009 tot en met 2017 (108 maanden) en zou nu door de verdachte niet meer kunnen worden verklaard. Dit zou onder meer bestaan uit contante bedragen die de verdachte ontving voor bijvoorbeeld het betalen van verkeersboetes voor familieleden.
Stap 4 – concreet, verifieerbaar en niet hoogst onwaarschijnlijk
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de verdachte voor zover die zien op de maandelijks contant ontvangen gelden van zijn moeder voor de huur en vaste lasten en de maandelijks contant ontvangen gelden van zijn ex-partner om haar te helpen haar rekeningen te betalen voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Dit geldt niet voor de verklaring van de verdachte dat hij een erfenis van zijn vader contant heeft ontvangen van zijn moeder. Het hof overweegt hiertoe dat de verdachte deze stelling onvoldoende heeft geconcretiseerd en hierover wisselend heeft verklaard. Zo heeft de verdachte enerzijds verklaard dat hij de erfenis kreeg toen hij 18 werd (dat zou in 2004 moeten zijn geweest), maar anderzijds dat hij de erfenis in het guldentijdperk kreeg en deze 25.000,00 gulden zou hebben bedragen (dat zou dan vóór 2002 moeten zijn geweest). Omgerekend zou dit bovendien slechts € 11.340,00 zijn en geen € 15.000,00. Voor het overige geeft de verdachte geen enkele concrete informatie aan de hand waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd. De enkele in enige mate bevestigende verklaring van [getuige] , een familielid van de verdachte, over de erfenis van vader acht het hof in dit verband van onvoldoende gewicht, te meer omdat onduidelijk is wat de redenen van wetenschap van deze neef zijn. Daarnaast is het tijdstip waarop de verdachte de erfenis zou hebben gekregen strijdig met de verklaring van de verdachte zelf. Het hof acht de verklaring van de verdachte dan ook onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar. Ten aanzien van het restant verschil van € 33.499,00 stelt het hof tot slot vast dat de verdachte daarvoor nagenoeg geen verklaring geeft en de verklaring die hij ervoor geeft onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar is.
Stap 5 – onderzoek Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat hij maandelijks € 650,00 van zijn moeder zou hebben ontvangen overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij voor de huur kwitanties uitschrijft voor zijn boekhouding, dat hij die zelf heeft en dat hij een boekhouder heeft die de huurinkomsten via zijn moeder bijhield. De boekhouder heet [betrokkene 2] , maar verdachte weet geen achternaam. Hij zou bij de politie een kaartje achterlaten. Het hof stelt vast dat de verdachte dit kennelijk niet heeft gedaan. De politie heeft onderzoek gedaan naar deze stelling door de contante opnames te onderzoeken van de bankrekening van de moeder van de verdachte ( [betrokkene 1] ). De politie kwam tot de conclusie dat de gegevens over de door de moeder gedane contante opnames van haar bankrekening niet overeenkomen met de verklaring van de verdachte. De contante opnames zijn niet maandelijks en vertegenwoordigen gemiddeld een lager bedrag dan de gestelde € 650,00. De raadsman van de verdachte heeft bij de politie kwitanties overgelegd van de gestelde contante betalingen. De politie heeft vastgesteld dat dit kopieën betroffen en dat de onderzochte kwitanties erg op elkaar leken, op de datum van afgifte na. Het leek er volgens de politie op dat dezelfde pen was gebruikt en dat deze kwitanties vermoedelijk achter elkaar waren uitgeschreven. Ten einde hier een beter inzicht in te krijgen werd gevraagd het originele kwitantieboekje te overhandigen, hetgeen niet meer is gedaan. De verdachte verklaarde hierover ter zitting in eerste aanleg dat hij dat boekje niet meer in zijn bezit had en het ‘puur voor zijn eigen boekhouding bijhield’. Dat maakt dat van belang is om de boekhouder van de verdachte hierover te kunnen horen. De politie heeft geen onderzoek kunnen doen bij de boekhouder omdat de verdachte enkel de voornaam [betrokkene 2] heeft genoemd en verdere gegevens – ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep- niet bekend zijn geworden. Het hof stelt derhalve vast dat het uitgevoerde onderzoek de verklaring van de verdachte niet kan bevestigen.
Ten aanzien van de verklaring van de verdachte dat hij contante gelden van zijn ex-partner ( [ex-partner] ) ontving, waarmee hij haar rekeningen betaalde, oordeelt het hof daarnaast nog als volgt. Naar aanleiding van deze stelling van de verdediging is door het openbaar ministerie eerst onderzoek gedaan naar de contante opnames van [ex-partner] en de betalingen ten name van [ex-partner] gedaan vanaf de rekening van de verdachte. Uit dit onderzoek is weliswaar gebleken dat door [ex-partner] contante opnames zijn gedaan, maar het hof overweegt dat hiermee nog niet kan worden vastgesteld dat [ex-partner] contant geld aan de verdachte gaf. Eerder gaf de verdachte namelijk aan dit geld op zijn eigen rekening te storten, maar in hoger beroep is hierop door de verdediging terug gekomen. De verdachte zou dit geld contant hebben gehouden en de rekeningen van het geld dat op zijn bankrekening stond hebben betaald. Dit zou dan moeten blijken uit de overschrijvingen vanaf de rekening van de verdachte, maar uit het in opdracht van het openbaar ministerie uitgevoerde onderzoek naar de specificaties blijkt niet dat er overschrijvingen hebben plaatsgevonden die te herleiden zijn tot rekeningen ten name van [ex-partner] . Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het uitgevoerde onderzoek niet heeft kunnen bevestigen dat de verdachte contant geld heeft ontvangen van zijn ex-partner, laat staan om welk bedrag het dan zou gaan.
Uit het uitgebreide onderzoek dat door justitie is uitgevoerd, is niet gebleken dat de verdachte op legale wijze de beschikking heeft gekregen over de hoeveelheid contanten die hij in onderzochte periode heeft uitgegeven. Aangezien de verdachte hier zelf ook geen concrete en verifieerbare verklaring voor heeft weten te geven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van de bedragen die hij zou hebben ontvangen. Voorts heeft de verdachte geen huurinkomsten opgegeven bij de belastingdienst, maar ook geen aangifte gedaan van een hoeveelheid contant (spaar)geld die zijn verklaring hieromtrent zou kunnen ondersteunen.
Het hof acht de resultaten van het door justitie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd en dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de tenlastegelegde voertuigen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op de aard, omvang en duur hiervan acht het hof bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Gelet op de bewezenverklaring en de overwegingen van de politierechter die onmiskenbaar leiden tot de navolgende kwalificatie, waarmee het hof zich verenigt, wordt het bewezenverklaarde dienovereenkomstig gekwalificeerd als: