ECLI:NL:GHSHE:2023:2951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
20.000223.23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak met wapens en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 25 januari 2023 was vrijgesproken van feit 5, maar was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor de feiten 1 tot en met 4. De rechtbank had ook een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waarbij de verdachte 557 dagen moest ondergaan. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in strijd met de wet heeft gehandeld door de beslissing op de vordering tot herroeping niet op te nemen in het vonnis. Het hof heeft de vordering tot herroeping gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 500 dagen moet ondergaan. De verdachte is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie, mishandeling en het beschadigen van eigendom. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en het justitiële verleden van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000223-23
Uitspraak : 12 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-139242-22, alsmede tegen de beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling van 25 januari 2023 met v.i. zaaknummer 99-001034-31 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans verblijvende in P.I. [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 5 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het onder de feiten 1 tot en met 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2⁰’
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’
  • ‘mishandeling’
  • ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling – in een aparte beslissing – toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 557 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang en ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van 25 januari 2023 de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 557 dagen, alsnog geheel door de verdachte moet worden ondergaan, nu de verdachte zich niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden algemene voorwaarde dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 27 januari 2023 en de daaraan gehechte bijzondere volmacht is namens de verdachte hoger beroep ingesteld
tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht met parketnummer 03-139242-22, alsmede tegen de beslissing met v.i.-zaaknummer 99/001034-31 (parketnummers 16-660126-17 en 16-706035-18), inzake de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 557 dagen, op 25 januari 2023 gewezen [cursivering hof].
Op grond van artikel 6:6:21, eerste lid sub b, van het Wetboek van Strafvordering, in samenhang bezien met artikel 6:6:22, eerste lid 1, sub b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – zoals deze bepalingen in de onderhavige zaak op grond van het overgangsrecht van de Wet straffen en beschermen (Wet van 24 juni 2020, Stb. 220, 224) van toepassing zijn – is slechts hoger beroep mogelijk tegen een beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, voor zover deze beslissing deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van een ander strafbaar feit. Dat laatste is hier niet het geval nu de rechtbank in een afzonderlijke beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft beslist. Gelet op het – eveneens op grond van het hiervoor bedoelde overgangsrecht – op de onderhavige zaak van toepassing zijnde artikel 361a Sv had echter het veroordelend vonnis van de rechtbank die beslissing op de vordering moeten inhouden.
Het hof zal gelet op het voorgaande de afzonderlijke beslissing van de rechtbank op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling opvatten als zijnde ‘onderdeel uitmakend’ van het vonnis waarvan beroep in de zin van de artikelen 361a Sv en 6:6:22, eerste lid, sub b, Sv, zodat – gelet op de artikelen 404 en 407 Sv – in hoger beroep ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling opnieuw aan de orde is.
Het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis waarvan beroep is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder feit 5 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, alsmede de afzonderlijke beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de vrijspraak van het onder feit 5 tenlastegelegde, het onder de feiten 1 tot en met 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen en de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel zal herroepen.
Door de raadsman van de verdachte is uitsluitend verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, in die zin dat is verzocht de voorwaardelijke invrijheidsstelling slechts deels te herroepen.
Het vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis, alsmede de afzonderlijke beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zal worden vernietigd, reeds omdat de rechtbank in strijd met het op de zaak van toepassing zijnde artikel 361a Sv, de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet onderdeel heeft laten uitmaken van het vonnis ter zake van het tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2022 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (getransformeerd) automatisch geweer van het merk Tula, model AK47, kaliber 7.62X39 millimeter, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2022 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, munitie van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten 2 kogelpatronen van het kaliber 7.62X39 millimeter, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 25 kogelpatronen van het kaliber 7.62X39 millimeter, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 4 juni 2022 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en/of te schoppen;
4.
hij op of omstreeks 4 juni 2022 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander, toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 4 juni 2022 te Hoensbroek een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd automatisch geweer van het merk Tula, model AK47, kaliber 7.62X39 millimeter, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 4 juni 2022 te Hoensbroek munitie van categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten 2 kogelpatronen van het kaliber 7.62X39 millimeter, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 25 kogelpatronen van het kaliber 7.62X39 millimeter, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 4 juni 2022 te Hoensbroek [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan;
4.
hij op 4 juni 2022 te Hoensbroek opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onder 2.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een getransformeerd automatisch geweer en 27 kogelpatronen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] en beschadiging van diens scooter. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht, alsook diens eigendomsrecht geschonden en hem schade berokkend. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Bovendien heeft de verdachte de onderhavige feiten gepleegd toen hij nog in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling liep van een tweetal veroordelingen van de rechtbank Midden-Nederland in 2018 waarbij ook sprake was van geweld of bedreiging daarmee en van vuurwapens. Deze eerdere veroordelingen tot forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en de daaropvolgende voorwaardelijke invrijheidstelling hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij inmiddels bijna 15 maanden in voorarrest zit en hij, na zijn detentie, weer bij zijn moeder gaat wonen, bij wie ook zijn
12-jarige zoon woonachtig is.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en het justitiële verleden van de verdachte niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden geboden met aftrek van de tijd die de verdachte in de zaak in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2018 onder parketnummer 16-660126-17 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest. Bij vonnis van 21 september 2018 van de rechtbank Midden-Nederland onder parketnummer 16-706035-18 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Na afwijzing van een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de rechtbank bij beslissing van 9 maart 2021 de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling vastgesteld op 10 maart 2021. De verdachte is vervolgens voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten pleegt. Daarnaast is een aantal bijzondere voorwaarden verbonden aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het gedeelte van de bij voormelde vonnissen opgelegde gevangenisstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, betreft 557 dagen. De proeftijd bedraagt eveneens 557 dagen.
Met een wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 21 april 2022 zijn de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden aangepast.
De officier van justitie heeft hierna, op 16 juni 2022, een vordering tot gehele herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Limburg wegens het niet naleven van de aan de invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde, te weten het niet plegen van strafbare feiten.
Deze vordering is in eerste aanleg geheel toegewezen en is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling schuldig heeft gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten en derhalve de algemene voorwaarde heeft overtreden. De verdachte was een gewaarschuwd man en wist wat hem boven het hoofd hing, maar heeft desondanks wederom (soortgelijke) strafbare feiten gepleegd. Het hof acht daarom, in beginsel, evenals de rechtbank een volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling passend. Het hof ziet echter in het procesverloop in hoger beroep en als gevolg daarvan de duur van de reeds in de nieuwe strafzaak ondergane voorlopige hechtenis, aanleiding om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts gedeeltelijk, te weten voor de duur van 500 dagen, toe te wijzen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, alsmede de afzonderlijke beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 25 januari 2023 met v.i. zaaknummer 99-001034-31, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2018 en 21 september 2018 onder de parketnummers 16-660126-17 en 16-706035-18 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van
500 (vijfhonderd) dagen, wordt ondergaan;
wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 12 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Taalman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.