ECLI:NL:GHSHE:2023:2934

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.310.473_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij de appellant, eigenaar van een Volkswagen Scirocco, de geïntimeerde, eigenaar van een Daewoo Kalos, aansprakelijk houdt voor de schade aan zijn auto. De aanrijding vond plaats op [datum] in Breda, en de appellant vorderde een schadevergoeding van € 2.786,29, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter had de vorderingen van de appellant afgewezen, wat leidde tot hoger beroep.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant zijn stellingen over de toedracht van de aanrijding voldoende heeft onderbouwd met schriftelijke verklaringen van getuigen, terwijl de geïntimeerde zijn versie van de toedracht heeft onderbouwd met een verklaring van zijn bijrijdster en een rapport van DEKRA. Het hof oordeelt dat de conclusies van DEKRA niet doorslaggevend zijn en dat de appellant recht heeft op bewijslevering. Het hof heeft een plaatsopneming gelast en getuigenverhoren gepland om de toedracht van de aanrijding verder te onderzoeken.

De zaak is complex door de verschillende versies van de toedracht en de betrokken bewijsstukken. Het hof heeft de partijen verzocht om getuigen op te geven en heeft de mogelijkheid van een deskundigenonderzoek overwogen. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan op 12 september 2023, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot de bewijslevering heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.473/01
arrest van 12 september 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.E. Thiescheffer te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 juli 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer zaak-/rolnummer 9258957 / CV EXPL 21-2012 tussen [appellant] als eiser en
[geïntimeerde] als gedaagde gewezen vonnis van 16 maart 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 juli 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 oktober 2022;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

Kern van de zaak
Tussen partijen heeft een aanrijding plaatsgevonden. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] op onzorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en houdt [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade aan zijn auto. Partijen twisten over de toedracht van de aanrijding.
De feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] is eigenaar van een Volkswagen Scirocco, met [kenteken] (hierna: de Volkswagen), verzekerd bij verzekeringsmaatschappij SAA.
[geïntimeerde] is eigenaar van een Daewoo Kalos, met [kenteken] (hierna: de Daewoo), verzekerd bij verzekeringsmaatschappij Inshared.
Op [datum] , omstreeks [tijdstip] , heeft in Breda een aanrijding plaatsgevonden tussen de Volkswagen (bestuurd door [appellant] ) en de Daewoo (bestuurd door [geïntimeerde] ).
[appellant] heeft naar aanleiding van de aanrijding zijn auto laten herstellen voor een bedrag van € 2.786,29.
De vorderingen van [appellant] en de procedure bij de rechtbank
6.3.1.
In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellant] – samengevat – betaling door [geïntimeerde] van € 2.786,29, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
6.3.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
De procedure in hoger beroep
6.4.
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
De beoordeling van de grief
6.2.
[appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij de door hem gestelde toedracht van de aanrijding onvoldoende heeft onderbouwd en dat aan nadere bewijslevering niet wordt toegekomen. Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] zijn stellingen voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd en [geïntimeerde] deze voldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat [appellant] , overeenkomstig zijn aanbod, zal worden toegelaten tot bewijslevering. Het volgende is daarvoor redengevend.
6.3.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat volgens de in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde hoofdregel de bewijslast rust op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Overeenkomstig deze hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht – en bij voldoende betwisting door [geïntimeerde] – ook de bewijslast van de stelling dat [geïntimeerde] op onzorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en daardoor tegen de auto van [appellant] is gereden, op [appellant] .
6.4.
Het hof gaat uit van het volgende. De aanrijding heeft zich afgespeeld op, dan wel in de nabijheid van de kruising [straatnaam] / [straatnaam] in Breda. De [straatnaam] loopt – globaal gesproken – van west naar oost en eindigt aan de oostelijke zijde in een T-kruising met de [straatnaam] . De [straatnaam] loopt – globaal gesproken – van noord naar zuid.
De toedracht volgens [appellant]
6.5.
Volgens [appellant] was de toedracht van de aanrijding als volgt.
De aanrijding heeft plaatsgevonden in de [straatnaam] , direct vóór de T-kruising. [appellant] reed op de [straatnaam] , in oostelijke richting, op de T-kruising af. Hij was voornemens linksaf te slaan naar de [straatnaam] , om zijn weg in noordelijke richting te vervolgen. [geïntimeerde] kwam van de [straatnaam] , uit noordelijke richting, en sloeg rechtsaf op de T-kruising, de [straatnaam] in. [geïntimeerde] nam de bocht te ruim en met te hoge snelheid, en kwam op de weghelft van [appellant] terecht. Hij corrigeerde naar links (vanuit [appellant] gezien), maar kon [appellant] niet meer ontwijken, zodat hij met de linker achterkant van zijn Daewoo de linker voorkant van de Volkswagen van [appellant] raakte.
6.5.1.
[appellant] heeft de door hem geschetste toedracht onderbouwd met schriftelijke verklaringen van twee omstanders, [getuige 1] en [getuige 2] , die zich op het moment van de aanrijding op het trottoir bevonden.
De toedracht volgens [geïntimeerde]
6.6.
[geïntimeerde] betwist de toedracht zoals door [appellant] gesteld. Volgens hem was de toedracht van de aanrijding als volgt.
De aanrijding heeft weliswaar plaatsgevonden in de [straatnaam] , echter niet direct vóór de T-kruising, maar een eindje van de T-kruising verwijderd in westelijke richting. Op die plaats maakt de [straatnaam] een bocht naar links (vanuit de T-kruising gezien). [geïntimeerde] kwam van de [straatnaam] , uit zuidelijke richting. Hij was op de T-kruising linksaf de [straatnaam] ingeslagen. Een eindje verderop in de [straatnaam] kwam [appellant] uit de bocht. [appellant] nam de bocht te ruim en kwam op de weghelft van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] probeerde een aanrijding te voorkomen en week uit naar de parkeerhavens aan de rechterzijde van de straat (vanuit [geïntimeerde] gezien). Hij kon echter niet geheel uitwijken, zodat [appellant] met de linker voorzijde van zijn Volkswagen de linker achterzijde van de Daewoo van [geïntimeerde] raakte.
6.6.1.
[geïntimeerde] heeft de door hem geschetste toedracht onderbouwd met de schriftelijke verklaring van zijn bijrijdster in de Daewoo op het moment van de aanrijding, [persoon A] . Daarnaast heeft hij een ongevallenanalyserapport van DEKRA Investigatons (hierna: DEKRA) ingebracht.
Het rapport van DEKRA
6.7.
DEKRA heeft, aan de hand van de schades aan beide voertuigen, de stootrichtingen van de Volkswagen en de Daewoo bepaald. DEKRA definieert de stootrichting als "de richting van waaruit het beschadigde voertuig is geraakt".
6.7.1.
DEKRA heeft bepaald dat de stootrichting van waaruit de Volkswagen door de Daewoo is geraakt, ongeveer "1 uur" betreft. DEKRA heeft vastgesteld dat uit de situatieschets van [appellant] een stootrichting volgt van ongeveer "10 uur"
.
6.7.2.
DEKRA concludeert dat de door haar bepaalde stootrichting niet overeenstemt met de situatieschets van [appellant] :
Op bovenstaande afbeelding genummerd met 5[hof: de situatieschets op het door [appellant] ingebrachte schadeformulier]
hebben wij met de rode pijl de stootrichting aangegeven zoals volgens het schadebeeld aan de Volkswagen af te lezen valt. Dit komt niet overeen met de geschetste toedracht van de tegenpartij[ [appellant] ]
.
6.7.3.
In haar rapport komt DEKRA tot de volgende slotsom:
"Naar aanleiding van ons onderzoek, welk een onderzoek betreft van de tot op 16-06-2021 aanwezig zijnde dossierstukken, kunnen wij concluderen dat op basis van alle aanwezige stukken en schadebeelden de meest aannemelijke toedracht is zoals verzekerde[ [geïntimeerde] ]
schetst. De toedracht zoals de tegenpartij[ [appellant] ]
verklaart komt niet overeen met de schadebeelden aan beide voertuigen."
6.8.
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de door [appellant] opgestelde situatieschets, weergegeven op het door [appellant] ingebrachte aanrijdingsformulier. De rechtbank is voorbijgegaan aan de, voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg door [appellant] ingenomen stelling dat de situatieschets op het door hem ingebrachte aanrijdingsformulier onjuist is, en de door [appellant] ingebrachte nieuwe situatieschets.
De rechtbank heeft de conclusies van DEKRA overgenomen. [appellant] heeft geen contra-expertise laten uitvoeren en de door [appellant] ingebrachte schriftelijke getuigenverklaringen zijn volgens de rechtbank onvoldoende overtuigend om het rapport van DEKRA te weerleggen. Op grond van het rapport van DEKRA is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat [appellant] de door hem geschetste toedracht onvoldoende heeft onderbouwd en dat aan nadere bewijslevering niet wordt toegekomen.
6.9.
[appellant] betoogt dat de situatieschets op het aanrijdingsformulier slechts een algemene weergave van de situatie ter plaatse en de rijrichtingen van de betrokken auto's betreft, opgesteld door zijn verzekeringstussenpersoon, en niet een exacte weergave is van het moment van de aanrijding. Het formulier is ook niet ondertekend door hem en/of [geïntimeerde] . De nieuwe situatieschets geeft weer hoe de toedracht volgens [appellant] is geweest, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
6.9.1.
Het hof stelt vast dat [appellant] ten aanzien van de toedracht van de aanrijding niets heeft gesteld of verklaard dat in tegenspraak is met de nieuwe situatieschets. Het hof ziet daarom geen reden om [appellant] te houden aan de situatieschets op het aanrijdingsformulier.
6.9.2.
Het hof stelt vervolgens vast dat DEKRA bij haar onderzoek is uitgegaan van de door [appellant] opgestelde situatieschets bij het aanrijdingsformulier en heeft geconcludeerd dat die situatieschets niet overeenstemt met de door haar vastgestelde stootrichtingen en schadebeelden van de auto's. DEKRA beschikte bij haar onderzoek niet over de nieuwe situatieschets en heeft zich daarom niet uitgelaten over de vraag of de door haar bepaalde stootrichtingen wel of niet overeenkomen met de door [appellant] geschetste toedracht, zoals gevisualiseerd in de nieuwe situatieschets. Gelet op het hiervoor onder 6.9.1. overwogene, kan het rapport van DEKRA niet zonder meer gelden als onderbouwing voor (enkel) de door [geïntimeerde] geschetste toedracht en niet (ook) voor de door [appellant] geschetste toedracht.
6.10.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen aan de zijde van [appellant] overweegt het hof dat, ongeacht wie de tekst van de verklaringen feitelijk op papier heeft gezet, (als onbetwist) vast staat dat de getuigen de schriftelijke tekst hebben ondertekend. Daarmee hebben zij vooralsnog verklaard overeenkomstig hetgeen schriftelijk is weergegeven. Naar het oordeel van het hof zijn de schriftelijke getuigenverklaringen van de zijde van [appellant] daarnaast niet op voorhand aan te merken als in tegenspraak met de conclusies van DEKRA met betrekking tot de schadebeelden aan de auto's. Gelet op het voorgaande kunnen de schriftelijke verklaringen dan ook dienen ter onderbouwing van de toedracht zoals door [appellant] gesteld.
Slotsom
6.11.
Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] de door hem gestelde toedracht voldoende heeft onderbouwd met de door hem ingebrachte schriftelijke verklaringen van Van Alphen en Horn. [geïntimeerde] heeft de door [appellant] gestelde toedracht voldoende gemotiveerd betwist met de door hem ingebrachte schriftelijke verklaring van [persoon A] . Het rapport van DEKRA komt geen doorslaggevende betekenis toe. Gelet op deze stand van zaken en nu [appellant] ten aanzien van de door hem gestelde toedracht een specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, zal hij tot bewijslevering worden toegelaten.
Overwegingen ten aanzien van de bewijslevering
6.12.
Indien [appellant] gebruik wenst te maken van de mogelijkheid tot bewijslevering door middel van het horen van getuigen (enquête) en [geïntimeerde] daarna getuigen wenst te horen in een tegenverhoor (contra-enquête), verdient het om proceseconomische redenen de voorkeur dat de getuigen in de contra-enquête direct aansluitend aan de enquête worden gehoord. Zowel [appellant] als [geïntimeerde] dienen dan de naam en woonplaats van de namens hen te horen getuigen op te geven.
6.13.
Indien [appellant] en (eventueel) aansluitend [geïntimeerde] getuigen willen horen, acht het hof het wenselijk dat de raadsheer-commissaris – voorafgaand aan de getuigenverhoren – de situatie ter plaatse van de [straatnaam] / [straatnaam] in Breda bezichtigt. Het hof zal (in dat geval) daartoe een gerechtelijke plaatsopneming (descente) gelasten. Op diezelfde dag (aansluitend aan de descente) zullen de getuigen worden gehoord in de enquête en contra-enquête. Het hof verzoekt de advocaten van beide partijen om gezamenlijk te zorgen voor een daarvoor geschikte ruimte in de nabijheid van de [straatnaam] / [straatnaam] in Breda. Indien het verloop van de descente of het getuigenverhoor daartoe aanleiding geeft, kan de rechter-commissaris tevens bezien of een schikking mogelijk is.
6.14.
[appellant] heeft uitdrukkelijk verzocht om de onderzoeker die het rapport van DEKRA heeft opgesteld te laten horen. [appellant] wil met het horen van deze onderzoeker aantonen dat de schadebeelden aan de auto's wel overeenkomen met de door hem geschetste toedracht en de door hem ingebrachte schriftelijke verklaringen. Uit deze toelichting volgt dat [appellant] de onderzoeker niet wil horen met betrekking tot hetgeen aan hem uit eigen waarneming bekend is (artikel 163 Rv), maar hem wil bevragen met betrekking tot zijn deskundige mening. Het hof gaat er daarom ervan uit dat het verzoek van [appellant] is bedoeld als een verzoek overeenkomstig artikel 200 Rv.
6.14.1.
Ingevolge artikel 200 Rv kan een partij de rechter verzoeken om een, niet door de rechter benoemde, (partij)deskundige te horen, met betrekking tot een van tevoren in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van deze (partij)deskundige. De rechter kan dit verzoek toestaan, maar is daartoe niet verplicht.
6.14.2.
Het hof zal het verzoek van [appellant] niet honoreren. Wat [appellant] blijkens de door hem gegeven toelichting beoogt, is niet de onderzoeker van DEKRA te bevragen over het door hem verrichte onderzoek en de conclusies zoals weergegeven in het door hem opgestelde (en in het geding gebrachte) schriftelijke rapport, maar hem – mondeling – aanvullend te laten rapporteren aan de hand van nieuwe gegevens (de nieuwe situatieschets) en ter zitting te formuleren vragen. Dat schiet echter het doel van artikel 200 Rv voorbij; om aan te tonen dat de schadebeelden aan de auto's overeenkomen met de door hem geschetste toedracht, had [appellant] een contra-expertise door een eigen (partij)deskundige kunnen inbrengen, dan wel een voorlopig deskundigenbericht kunnen entameren.
6.15.
Uit het dossier blijkt voorts nog het bestaan van camerabeelden, die afkomstig zijn van [geïntimeerde] en waarover tussen partijen is gecommuniceerd (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Met toepassing van artikel 22 Rv beveelt het hof partij [geïntimeerde] deze camerabeelden met een schriftelijke toelichting daarop in het geding te brengen, zoals hierna vermeld. [appellant] krijgt de gelegenheid daarop te reageren, naar zijn keuze ofwel bij afzonderlijke antwoordakte voorafgaand aan de descente/het getuigenverhoor, ofwel bij conclusie na enquête.
6.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen de door hem gestelde toedracht van de aanrijding tussen partijen op 29 juli 2020, zoals hiervoor weergegeven onder 6.5,
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 oktober 2023voor:
- uitlating door [appellant] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
- uitlating door [geïntimeerde] of hij, in het geval [appellant] bewijs wil leveren door het horen van getuigen, getuigen wil laten horen in contra-enquête,
in het geval [appellant] getuigen wil laten horen
descente
gelast een plaatsopneming en bezichtiging van de (omgeving van de) T-kruising [straatnaam] / [straatnaam] in Breda;
bepaalt dat mr. F.C. Alink-Steinberg, raadsheer van dit hof, vergezeld van de griffier, op een nader te bepalen datum en tijdstip de hiervoor genoemde plaats zal bezichtigen;
bepaalt dat partijen, bijgestaan door hun advocaten, ter plaatse aanwezig dienen te zijn voor, onder meer, het verstrekken van inlichtingen;
verstaat dat partijen bij deze bezichtiging in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken;
bepaalt dat het proces-verbaal van de plaatsopneming en bezichtiging binnen vier weken nadien ter griffie van het hof moet zijn neergelegd;
getuigenverhoor
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. F.C. Alink-Steinberg als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden op een nader te bepalen plaats, direct aansluitend aan de hiervoor genoemde plaatsopneming;
bepaalt dat beide partijen uiterlijk op de rol van
24 oktober 2023schriftelijk opgave dienen te doen van de namen van de getuigen in enquête en contra-enquête, en van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de getuige(n) voor de maanden november 2023 tot en met februari 2024, steeds per twee aaneengesloten dagdelen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na laatstgenoemde roldatum dag en uur van de descente met aansluitend de enquête en contra-enquête zal vaststellen;
overig
bepaalt dat [appellant] , indien hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, die stukken direct in het geding moet brengen;
beveelt [geïntimeerde] de onder 6.16. bedoelde camerabeelden, voorzien van een schriftelijke toelichting daarop, uiterlijk op de rol van
10 oktober 2023ter griffie van het hof te deponeren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, F.C. Alink-Steinberg en M.C. Schepel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 september 2023.
griffier rolraadsheer