ECLI:NL:GHSHE:2023:2920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-002375-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het aanwezig hebben van ongeveer 359 gram heroïne en 39 gram cocaïne. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, maar de verdachte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, dan wel een lichtere straf.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 september 2018 in een kleine kamer in Heerlen samen met een medeverdachte werd aangetroffen, waar verdovende middelen en verpakkingsmateriaal zichtbaar aanwezig waren. De verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van deze middelen en heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad.

Uiteindelijk heeft het hof het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg, wat heeft geleid tot een lichtere straf dan oorspronkelijk door de politierechter was opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002375-22
Uitspraak : 8 september 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-700361-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1994,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis van de politierechter zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat wordt volstaan met een voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2018 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 359 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 39 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2018 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 359 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 39 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, registratienummer PL2300-2018140521, sluitingsdatum 5 oktober 2018, pagina 1 tot en met 166, nader te noemen: het politiedossier. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal aanleiding d.d. 13 september 2018 (pg. 11 en 12), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 13 september 2018 omstreeks 11.30 uur vergezelde ik het Flexteam met een controle in het kamerverhuurpand gelegen aan de [adres 2] .
Tijdens de controle van het pand kwam het Flexteam uit bij [adres 2] . De aanwezige personen bleken verdachten [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1994 en [medeverdachte] , geboren [geboortedag 2] 1997. Volgens de bevolkingscontroleur was [medeverdachte] ingeschreven op voornoemd adres.
Vanuit de deuropening zag ik dat achter de deur een luchtbed op de grond lag. Ik zag dat deze beslapen was. Ik zag dat rechts naast dit luchtbed een bed stond. Ik zag dat daar een voor mij onbekende persoon in lag. Ik zag en merkte dat door het luchtbed de deur niet geheel open kon. Ik zag dat het een kamer van ongeveer drie bij twee meter betrof. Ik zag dat op het zwarte dressoir drie kleine hoeveelheden vermoedelijke verdovende middelen lagen, te weten: een bruinkleurig brokje, qua kleur en verschijningsvorm vermoedelijk hasj, een gripzakje inhoudende qua geur en verschijningsvorm vermoedelijk hennep en zes pillen qua kleur en vergelijkingsvorm lijkende op XTC.
Ik deelde het Flexteam en beide personen mede dat ik het vermoeden had van overtreding van de Opiumwet en dat de bestuurlijke controle werd beëindigd.
2.
Het proces-verbaal doorzoeking d.d. 13 september 2018 (pg. 15 en 16), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 13 september 2018 opende ik, [verbalisant 1] , in opdracht van rechter-commissaris mr. [verbalisant 5] , de zoeking in het kamerverhuurpand gelegen aan [adres 2] .
Beschrijving kamer
Wij zagen dat het een kamer van ongeveer twee bij drie meter betrof.
Door mij, [verbalisant 2] , werden de navolgende goederen aangetroffen:
- In het dressoir, in een doos met de opdruk van een tandenborstel:
een bruinkleurige plak, qua kleur en verschijningsvorm vermoedelijk heroïne. Later na weging bleek dit 350 gram te zijn; positief getest middels MMC op heroïne.
- In het dressoir, in een doos met de opdruk van een tandenborstel:
een bruinkleurige substantie, qua kleur en verschijningsvorm vermoedelijk heroïne. Later na weging bleek dit 9 gram te zijn; positief getest middels MMC op heroïne.
- In het dressoir, in een doos met de opdruk van een tandenborstel:
een lichtkleurige substantie, qua kleur en verschijningsvorm vermoedelijk cocaïne. Later na weging bleek dit 39 gram te zijn; positief getest middels MMC op cocaïne.
- In het dressoir. Eén weegschaal.
- In het dressoir tussen kledingstukken:
215 Euro aan biljetten;
2100 Euro aan biljetten.
- Rechts naast het bed:
een rugzak met verpakkingsmateriaal.
3.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 september 2018 (pg. 59 en 60), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] (
het hof begrijpt: [adres 2]) ,
Heerlen
Datum: 13 september 2018
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1994
Volgnummer 2
Goednummer: PL2300-2018140521-1110611
Object: Verdovende mid (heroïne)
Totale hoeveelheid: 350 g
Bijzonderheden: 350 gram heroïne, partij 5
Volgnummer 3
Goednummer: PL2300-2018140521-1110613
Object: Verdovende mid (heroïne)
Totale hoeveelheid: 9 g
Bijzonderheden: 9 gram heroïne, partij 6
Volgnummer 4
Goednummer: PL2300-2018140521-1110614
Object: Verdovende mid (cocaïne)
Totale hoeveelheid: 39 g
Bijzonderheden: 39 gram cocaïne, partij 7
4.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 september 2018 (pg. 61 en 62), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] (
het hof begrijpt: [adres 2]) ,
Heerlen
Datum: 13 september 2018
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1994
Volgnummer 1
Goednummer: PL2300-2018140521-1110660
Object: Verdovende mid (heroïne)
Totale hoeveelheid: 8,5 g
Spoor identificatienr.: AAKZ3688NL
Bijzonderheden: monster van partij 5, goednr: 1110611 (350 gr)
Volgnummer 2
Goednummer: PL2300-2018140521-1110663
Object: Verdovende mid (heroïne)
Spoor identificatienr.: AAKZ3689NL
Bijzonderheden: monster van partij 6, goednr: 1110613 (9 gr)
Volgnummer 3
Goednummer: PL2300-2018140521-1110665
Object: Verdovende mid (cocaïne)
Totale hoeveelheid: 5 g
Spoor identificatienr.: AAKZ3690NL
Bijzonderheden: monster van partij 7, goednr: 1110614 (39 gr)
5.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 16 oktober 2018, zaaknummer 2018.10.08.089 (aanvraag 001), opgemaakt door de NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.G.A. Sprong (pg. 165 en 166), voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:
Resultaten en conclusie
Kenmerk
Omschrijving
Conclusie
AAKZ3688NL
Monster beige brok
Bevat heroïne
AAKZ3689NL
Monster beige poeder
Bevat heroïne
AAKZ3690NL
Monster wit poeder en brokjes
Bevat cocaïne
Aanvullende informatie
Heroïne is vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.
Cocaïne is vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2018 (pg. 92 t/m 95), voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 15 september 2018 werd binnengetreden in de woning aan [adres 2] .
Overige bevindingen in [adres 2]
Wij zagen nog steeds de resten verpakkingsmateriaal verspreid over de kamervloer liggen. Dit betroffen dezelfde restanten verpakkingsmateriaal als aangetroffen op de doorzoeking op 13 september 2018. Deze werden door ons wat meer verspreid om hier een duidelijkere foto van te maken. Opvallend is dat dit soortgelijke doorzichtige folie betrof als de folie waarin de aangetroffen heroïne werd aangetroffen op 13 september 2018. De aangetroffen heroïne was hetzelfde verpakt namelijk aan de binnenkant doorzichtige folie omringd door donkerkleurige tape. (…) Door mij, [verbalisant 3] , werden er restanten aanwezig op enkele folie MMC getest. Ik zag dat de restanten positief reageerden op de aanwezigheid van heroïne.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de verdovende middelen in de kamer. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet de huurder van de kamer was, dat niet uit het dossier blijkt hoe het verpakkingsmateriaal is aangetroffen in de kamer en dat de berichten in de telefoon van de verdachte niet aan de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen zijn te koppelen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de voorhanden zijnde stukken volgt dat de verdachte op 13 september 2018 in de ochtend ten tijde van een gemeentelijke controle samen met de medeverdachte en volgens het bevolkingsregister op dat moment huurder van de kamer, [verdachte] [medeverdachte] , wordt aangetroffen in [adres 2] aan de [adres 2] . De verdachte en de medeverdachte hebben direct voorafgaand aan die controle kennelijk allebei in de kamer geslapen, gezien het feit dat één van hen aldaar liggend in het bed werd aangetroffen en het andere aanwezige (lucht)bed in de kamer beslapen was. De kamer is klein, twee bij drie meter groot; bij het opendoen van de deur lag het luchtbed in de weg en blokkeerde de deur. Op een in die kamer aanwezig dressoir worden een hoeveelheid hasj, een hoeveelheid hennep en zes vermoedelijke XTC pillen open in het zicht aangetroffen. Tijdens de daarop ingestelde doorzoeking zijn naast de hiervoor genoemde verdovende middelen tevens verpakkingsmaterialen voor verdovende middelen op de grond in de kamer aangetroffen. Voorts zijn tijdens de doorzoeking in dozen in het dressoir ongeveer 359 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 39 gram van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen.
Het hof stelt vast dat uit pagina 92 van het politiedossier volgt dat het in de kamer aanwezige verpakkingsmateriaal verspreid is aangetroffen tijdens de eerste doorzoeking op 13 september 2018. Het hof is niet in staat vast te stellen hoe het verpakkingsmateriaal exact lag, maar wel dat dit bij de eerste doorzoeking al verspreid over de kamervloer lag. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat hieruit volgt dat in elk geval sprake was van zichtbaar aanwezige verpakkingsmaterialen in een hele kleine ruimte, waardoor het niet anders kan dan dat deze materialen voor de in de kamer aanwezige verdachte en diens medeverdachte zichtbaar aanwezig waren. Voorts stelt het hof vast dat verbalisant [verbalisant 1] direct al bij het openen van de deur van de kamer drie kleine hoeveelheden (vermoedelijk) verdovende middelen heeft zien liggen op het dressoir in de kamer.
Gezien het vorenstaande, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op grond hiervan wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van verdovende middelen in de kamer en minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad ten aanzien van de in het dressoir aangetroffen verdovende middelen. Gelet op de voor hem zichtbaar aanwezige verpakkingsmaterialen en de voor hem eveneens zichtbaar aanwezige verdovende middelen op het dressoir heeft verdachte door niettemin in die kleine kamer aanwezig te zijn en te (blijven) slapen, in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op de aanwezigheid van (nog andere dan de op het dressoir aanwezige) verdovende middelen, welke mogelijk nog verpakt zouden gaan of moeten worden. Het hof kent hierbij tot slot betekenis toe aan het feit dat, gezien het feit dat zowel verdachte als diens medeverdachte in de kamer hebben geslapen, hun aanwezigheid in de kamer van een dusdanige duur is geweest dat ze zich van de bezwarende omstandigheden voldoende rekenschap hebben kunnen geven.
Op grond van het voorgaande en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met zijn in dezelfde kamer aanwezige medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de in de kamer aangetroffen verdovende middelen.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft het navolgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 359 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 39 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Harddrugs brengen, eenmaal in de handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers met zich mee, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij die straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor het aanwezig hebben van 200 – 500 gram harddrugs, in onderhavige zaak ongeveer 359 gram van een materiaal bevattende heroïne, is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Voor het aanwezig hebben van 10 – 50 gram harddrugs, in onderhavige zaak ongeveer 39 gram van een materiaal bevattende cocaïne, is het uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch langer geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In beginsel is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 13 september 2018. Op die datum is de verdachte in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 10 oktober 2022 vonnis heeft gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 2 jaren. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het in aanmerking nemen van een andere termijn in eerste aanleg is het hof niet gebleken.
Nu niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdachte en/of zijn raadsman is te wijten, is het hof dan ook van oordeel dat deze overschrijding verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegende is het hof, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Beslag
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen is voor het hof niet genoegzaam vast komen te staan wie in juridische zin als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Geld Nederlands - EUR 2100,- (ibn 13-09-18) 1110667;
2. Geld Nederlands - EUR 215,- (ibn 13-09-18) 1110669.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 8 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.