ECLI:NL:GHSHE:2023:2918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-000094-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 250,00 toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, dan wel de straf zou aanpassen naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de bedreigingen, zoals tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte had onder andere de woorden "Ik ga je slopen" geuit, wat in de context van de situatie als bedreiging werd beschouwd.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld en de immateriële schade vastgesteld op € 350,00, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij. Het hof heeft de beslissing van de politierechter ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij vernietigd en in zoverre opnieuw recht gedaan. De overige onderdelen van het vonnis zijn bevestigd. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreigingen en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000094-22
Uitspraak : 8 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-271760-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de verdediging het hof primair verzocht de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair dat het hof die vordering zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden, behoudens de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof heeft geconstateerd dat de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het vonnis van de politierechter, op onderdelen aanvulling behoeven in de volgende zin.
I.
In bewijsmiddel 3 (pg. 5 van het vonnis), een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , wordt ingevoegd voorafgaand aan de in het vonnis vermelde inhoud:
(pg. 11)
Op 9 oktober 2021 was ik werkzaam bij Veel Voorkomende Criminaliteit van het team [plaats] Centrum. Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden.
Naam van het bestand was VID-20211008-WA0016.mp4. Ik zag dat het filmpje was gemaakt voor de ingang van een winkelcentrum. Ik zag dat boven de ingang het logo ‘ [winkel 1] ’ hing. Ik zag dat het filmpje op een afstand van ongeveer drie meter was gefilmd.
Verstreken tijd: 00.00
Ik zag dat een donkere man voor twee blanke mannen stond.
II.
In bewijsmiddel 4 (pg. 5 van het vonnis), een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , wordt ingevoegd voorafgaand aan de in het vonnis vermelde inhoud:
(pg. 5)
Op 8 oktober 2021 liep ik de [winkel 2] uit gelegen aan [adres 2] . (…) Op een gegeven moment komt er een donkere man op een blauwe
fiets aangereden. (…) Ik zag dat de man schreeuwend naar de ingang van de [winkel 2] liep. (…) Ik hoorde dat de man bleef schreeuwen en de beveiliging uitschold. Ik zag dat de beveiliger in het blauwe pak die volgens mij [getuige 2] heet de politie aan het bellen was.
III.
In bewijsmiddel 5 (pg. 5 van het vonnis), een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , wordt ingevoegd voorafgaand aan de in het vonnis vermelde inhoud:
(pg. 7)
Op 8 oktober 2021 ging ik richting de [winkel 2] aan [adres 2] .
IV.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 augustus 2023, voorzover inhoudende:
“Ik ga je slopen” heb ik wel gezegd. Ik bedoelde dat we dan gaan vechten. Ik voelde me op dat moment gediscrimineerd. Ik was behoorlijk boos inderdaad.
Verbetering van de bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat de bewijsoverweging van de politierechter, zoals opgenomen op pagina 6 van het vonnis, op onderdelen verbetering behoeft. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de bewijsoverweging in zijn geheel vervangen in de volgende zin.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet “Ik steek je neer waar de politie bij is”, “Ik schiet je neer” en “Je zult nooit meer gevonden worden” heeft gezegd tegen aangever. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte wel “ik sloop jou helemaal” heeft gezegd tegen aangever, maar dat dit geen bedreiging oplevert als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het hof overweegt daartoe dat de bewijsmiddelen tezamen ruim voldoende wettig bewijs vormen dat de verdachte de bewoordingen zoals tenlastegelegd of woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft geuit in de richting van aangever. Het uiten van de bewoordingen “Ik sloop jou helemaal” volgt uit de aangifte van [benadeelde] , de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en uit de van het incident gemaakte camerabeelden waarvan in proces-verbaal verslag is gedaan. Dat niet alle ten laste gelegde bewoordingen op de camerabeelden te horen zijn, sluit niet uit dat de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen anders dan “Ik sloop jou helemaal”, wel degelijk heeft geuit. Dit kan er bijvoorbeeld mee te maken hebben dat niet het gehele voorval is vastgelegd. Dat de verdachte de overige ten laste gelegde uitingen aan het adres van aangever heeft gedaan acht het hof wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van aangever [benadeelde] en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , in onderling verband beschouwd, waarin de verdachte aangever toevoegt dat hij hem gaat neersteken, dat hij hem gaat neerschieten en dat hij nooit meer gevonden zal worden. Het hof is, anders dan de verdediging, voorts van oordeel dat het uiten van de bewoordingen “Ik sloop jou helemaal” in de gegeven situatie, waarin de verdachte de aangever op zeer korte afstand en kennelijk boos en op luide, agressieve toon eveneens de overige ten laste gelegde woorden heeft toegevoegd, wel degelijk bij de geadresseerde de vrees kon opwekken dat hem zodanig geweld zou worden aangedaan, dat hij daarbij het leven zou verliezen. De verdachte is boos geworden omdat hij zich gediscrimineerd voelde nu hij, naar eigen zeggen, niet bij [winkel 2] door de beveiligers werd binnengelaten en anderen, die na hem in de rij stonden, wel. Vanuit die boosheid heeft hij zich afgereageerd op de beveiligers. Deze uitlatingen onder dergelijke omstandigheden gedaan, leveren op een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft tot slot, gezien deze context en gezien het feit dat de verdachte behoorlijk boos was, de overtuiging dat de verdachte met deze bewoordingen ook de bedoeling heeft gehad om aangever te bedreigen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat deze vordering weer in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij door de bedreiging van de verdachte bang is geworden en zich nog steeds niet lekker in zijn vel en veilig voelt, waardoor hij zich niet meer (goed) kan concentreren op zijn werk.
Gelet op de indringendheid, aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die [benadeelde] rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 350,00. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente van 8 oktober 2021, zijn de het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 350,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 oktober 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 8 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.