ECLI:NL:GHSHE:2023:2908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-000906-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met minderjarige, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 maart 2023. De verdachte, geboren in 1956, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank had bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder toezicht door de reclassering en begeleiding van de veroordeelde. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank was toegewezen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis. De raadsman van de verdachte voerde een strafmaatverweer. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld met de bekennende verklaring van de verdachte, die tijdens de zitting in hoger beroep zijn daden heeft erkend. Het hof heeft de straf en de motivering van de rechtbank bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de ontuchtige handelingen, en heeft de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld tot betaling van materiële schade en de kosten van de benadeelde partij. De verdachte is ook verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ter vergoeding van immateriële schade, met de mogelijkheid van gijzeling indien verhaal niet mogelijk blijkt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000906-23
Uitspraak : 4 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-128062-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijke strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden verbonden, samengevat weergegeven:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling door [psychiatrisch ziekenhuis] of een soortgelijke zorgverlener;
  • een alcoholverbod.
De reclassering is daarbij opgedragen toezicht te houden op de naleving van die voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met de opmerking dat in hoger beroep sprake is van een volledig bekennende verdachte, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende beslissing op de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult de bewijsmiddelen aan met de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof op 21 augustus 2023:
U, voorzitter, vraagt mij of ik blijf bij hetgeen is bewezenverklaard. Ja. Ik heb het initiatief genomen, ik heb mijn kleindochter gevraagd mijn penis vast te pakken en ik heb haar gezegd dat ze niks tegen haar ouders mocht vertellen.
Aanvulling van de strafmotivering
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank opgelegde straf en strafmotivering.
In aanvulling daarop overweegt het hof nog het navolgende.
Het hof heeft bij de op te leggen straf het volgende in acht genomen. De verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie het bewezenverklaarde ontkend. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte de ontucht weliswaar bekend, maar wees hij [slachtoffer] aan als degene van wie het initiatief tot de ontuchtige handelingen was uitgegaan. Ook in hoger beroep heeft de aanvankelijk woorden in de mond genomen als “ik had het nooit mogen toestaan” en “ondanks de drank, ik ben er niet 100% bij geweest, had ik het moeten voorkomen”. Pas na een confronterende ondervraging heeft de verdachte volledig bekend en verklaard zoals hiervoor is opgenomen. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte het nog steeds lastig vindt om de verantwoordelijkheid voor zijn handelen volledig op zich te nemen en het laakbare van zijn handelen niet volledig inziet.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij inmiddels als gevolg van de gepleegde ontucht gescheiden is van zijn vrouw en heeft moeten verhuizen en dat hij nog steeds, ten gevolge van zijn in 2022 geamputeerde been, aan het revalideren is. De verdachte heeft voorts te kennen gegeven dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hem zowel lichamelijk als psychisch niet goed zal doen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, ziet het hof vanwege de ernst van het door hem gepleegde feit geen redenen om daartoe anders te beslissen.
Gelet op het vorenstaande en hetgeen de rechtbank heeft overwogen, bevestigt het hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, nu het hof, met de rechtbank van oordeel is dat deze straf passend en geboden is. Het hof bevestigt daarmee ook de door de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.796,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten;
€ 217,92, bestaande uit verlofuren van de ouders
€ 78,48, bestaande uit reiskosten
€ 2.500,00, bestaande uit immateriële schade
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Post i
Met betrekking tot de vergoeding van de opgenomen verlofuren van zowel vader als moeder, is het hof van oordeel dat dit geen verplaatste schade betreft zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof zal de vordering in zoverre afwijzen.
Post ii
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten ten behoeve van bezoek aan de rechtbank in verband met het bijwonen van de strafzitting
(een bedrag van € 1,74)is het hof van oordeel dat deze schade niet is aan te merken als schade die rechtstreeks door het strafbare feit is geleden, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering nu de benadeelde partij daar werd bijgestaan door Slachtofferhulp. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Deze kosten komen ook niet in aanmerking voor toewijzing als proceskosten, nu de benadeelde partij werd bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland.
De gevorderde reiskosten voor het verhoor in Eindhoven en de gesprekken met Slachtofferhulp Nederland
(een bedrag van € 76,74)betreffen evenmin schade die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door het strafbare feit, in aanmerking komt. Het hof zal de benadeelde partij ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Post iii
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is. Het hof ziet voldoende causaal verband tussen de ontuchtige handelingen en de psychische gevolgen die dit heeft gehad voor de benadeelde partij.
Alles overziend is de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 2.500,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022, tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 217,92 (tweehonderdzeventien euro en tweeënnegentig cent) aan materiële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogte 35 (vijfendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 4 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.