ECLI:NL:GHSHE:2023:2906

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-002322-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.F.M. van Krieken
  • A.J.A.M. Nieuwenhuizen
  • S. Taalman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing maatregel kostenverhaal ex. art. 13d Opw.

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 september 2022. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 220 uren. De rechtbank had de vordering van het openbaar ministerie tot kostenverhaal op basis van artikel 13d Opiumwet afgewezen. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het hof vroeg om de kosten van de vernietiging van de hennepstekkerij, die door de verdachte was opgezet, toe te wijzen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof over de vordering tot kostenverhaal. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de verdachte verplicht tot betaling van € 367,72 aan de Staat ter vergoeding van de kosten van de vernietiging van de hennepstekkerij. Het hof heeft de strafoplegging van de rechtbank bevestigd, waarbij het de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, maar geen aanleiding zag om van de strafmaat af te wijken. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002322-22
Uitspraak : 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-168304-22 tegen:

[verdac] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van:
feit 1a:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 1b
: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 220 uren subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis.
De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot kostenverhaal als bedoeld in artikel 13d Opiumwet afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering tot kostenverhaal als bedoeld in artikel 13d Opiumwet, en deze vordering ten bedrage van € 367,72 zal toewijzen.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft omtrent de vordering tot kostenverhaal aangegeven dat verdachte het thans gevorderde bedrag redelijk vindt.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering tot kostenverhaal als bedoeld in artikel 13d Opiumwet.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De advocaat-generaal heeft zich achter dit oordeel geschaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een andere strafmodaliteit moet worden gekozen waarbij de taakstraf komt te vervallen en wordt volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de rechtbank heeft opgelegd. Daartoe is aangevoerd dat het verdachte op dit moment allemaal te veel is. Verdachte heeft een verslechterde gezondheidssituatie en staat er helemaal alleen voor bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn onlangs overleden moeder.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent de strafoplegging het navolgende overwogen (p. 5 van het vonnis):
“Wat heeft de verdachte gedaan?
De verdachte heeft in zijn woning een hennepstekkerij van 4213 hennepstekken in bedrijf gehad. Daarnaast stonden in de garage 76 (moeder)hennepplanten. De elektriciteitsmeter was ten behoeve van deze hennepkwekerij gemanipuleerd, met als doel de registratie van de afgenomen energie in het voordeel van de verdachte te beïnvloeden.
Een hennepstekkerij is een elementair onderdeel voor de productie van hennep: het staat aan het begin van de productieketen. De verdachte was in feite bezig om 4213 nieuwe hennepplanten op de markt te brengen. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Afgezien van het feit dat hennepteelt verboden is, kan het ook gevaarlijke situaties - zoals brandgevaar - opleveren.
De verdachte is ook daaraan voorbijgegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij uit financiële nood is begonnen met de stekkenkwekerij. Dit betekent dat hij zijn eigen gewin belangrijker vond dan de gezondheid en veiligheid van anderen.
Met welke omstandigheden houdt de rechtbank rekening?
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte - weliswaar in een ver verleden - eerder met justitie in aanraking is gekomen voor hennepteelt.
De rechtbank rekent het de verdachte voorts aan dat hij ter terechtzitting een ongeloofwaardige alternatieve verklaring heeft afgelegd om zijn verantwoordelijkheid op die manier te ontlopen.
Welke straf is passend?
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich nog steeds in een zorgelijke financiële positie bevindt, die zelfs zorgelijker is dan toen hij met zijn stekkerij begon. De rechtbank acht het gevaar voor herhaling dan ook aanwezig. Van de straf zal dan ook een belangrijke preventieve werking moeten uitgaan.
De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting georiënteerd op de voor soortgelijke strafbare feiten gebruikelijke straffen. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is voor het telen van 100 tot 1.000 hennepplanten de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Gelet op deze oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken aan verdachten worden opgelegd vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie niet passend. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het weliswaar om ruim 4.000 planten gaat maar dat dit grotendeels stekken betroffen en geen volgroeide planten. De rechtbank acht dit van belang omdat de financiële opbrengsten aan het einde van de productieketen veel omvangrijker zijn dan die aan het begin.”
Het hof heeft geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan neemt vorenstaande overwegingen over en maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend het volgende.
In hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de gezondheidstoestand en verdere persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding tot een andere strafoplegging dan de rechtbank te komen. Daartegen verzet zich allereerst de ernst van de feiten en in de tweede plaats kan bij de uitvoering van een taakstraf rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van een verdachte.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste straf aan verdachte heeft opgelegd en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Verplichting tot betalen kosten vernietiging
Algemeen
In artikel 13d van de Opiumwet wordt de mogelijkheid gecreëerd om degene die is veroordeeld wegens een feit dat is strafbaar gesteld in de artikelen 10, 10a lid 1, 11 lid 1-5 en de artikelen 11a of 11b van de Opiumwet de maatregel op te leggen tot het betalen van de kosten van de vernietiging van de inbeslaggenomen door opneming in Lijst I of II bij de Opiumwet strafbaar gestelde middelen.
In deze wetsbepaling komt tot uitdrukking dat degene die strafbare feiten pleegt ook de verantwoordelijkheid draagt voor de kosten van het ongedaan maken van de gevolgen van deze strafbare gedragingen voor de leefomgeving en de volksgezondheid.
De kosten die op deze wijze kunnen worden verhaald zijn de kosten die ten laste komen van de staat, in verband met de vernietiging van voorwerpen ten aanzien waarvan de maatregel tot onttrekking aan het verkeer is opgelegd of had kunnen worden opgelegd maar waarvoor door het OM een machtiging tot vernietiging is verleend of waarvan door de beslagene afstand is gedaan. Onder de kosten vallen zowel de kosten van de vernietiging als de kosten in verband met de vernietiging en dus ook de kosten voor het verzamelen, de opslag en het transport en de daarmee samenhangende personeelskosten.
Beslissing rechtbank
De officier van justitie heeft zijn vordering tot kostenverhaal gebaseerd op een schriftelijk stuk van het parket-generaal van het openbaar ministerie van 9 augustus 2022 met aangehecht een business case (Landelijke werkwijze m.b.t. het “strafrechtelijk” ontmantelen en vernietigen (ruimen) van hennepkwekerijen). Door de officier van justitie is een bedrag gevorderd van € 1.8141,60.
De rechtbank heeft deze vordering tot kostenverhaal afgewezen en heeft daartoe overwogen (p. 12 van het vonnis):
“Op grond van vorenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat:
-de officier van justitie, door uit te gaan van de gemiddelde kosten van een ruiming van een hennepkwekerij in Nederland in 2022 niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de daadwerkelijke kosten zijn voor de vernietiging van de hennepstekkerij in deze zaak;
-de officier van justitie de rechtbank heeft gevraagd om een schatting te maken van de organisatie-/personele kosten, terwijl uit de Memorie van Toelichting blijkt dat dit niet kan;
-de officier van justitie onder de organisatie-/personele kosten bovendien werkzaamheden schaart die niet direct met de vernietiging van de hennepstekkerij samenhangen.
Gelet hierop kan de rechtbank niet beoordelen welk deel van de door de officier van justitie
gevorderde kosten in redelijkheid kan worden verhaald op de verdachte en om die reden zal
de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie afwijzen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in het hoger beroep een nieuw stuk van het parket-generaal van het openbaar ministerie overgelegd van 4 augustus 2023 en heeft een bedrag gevorderd van € 367,72. Ter onderbouwing is in genoemd stuk aangegeven dat in deze zaak de ruimer ervoor heeft gekozen om niet te factureren volgens het normbedrag voor ruimingen maar te factureren op basis van verrichtingen en tijd. Deze afwijkende vorm van factureren kan worden toegepast voor ruimingen die bijzonder groot of bijzonder klein zijn. Het gevorderde bedrag is – zakelijk weergegeven - als volgt samengesteld:
-kosten ruimer volgens pro forma factuur (aangehecht): € 271,72
-kosten aannemen ruimopdracht en afwikkeling: 0,5 uur per ruiming: € 29,-
-ruimlijsten controleren/verwerken/verzamelfactuur controleren etc: 1 uur per ruiming :
€ 67,-
De verdediging heeft zich voor wat betreft het gevorderde bedrag van kostenverhaal gerefereerd.
Het hof is van oordeel dat de kosten die zijn opgenomen in het door de advocaat-generaal ingebrachte stuk van 4 augustus 2023 voldoende zijn onderbouwd en zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 13d Opiumwet.
Anders dan de rechtbank zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 13d Opiumwet.
Gijzeling
Het hof zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot kostenverhaal en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ter vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 13d Opiumwet een bedrag van
€ 367,72 (driehonderdzevenenzestig euro en tweeënzeventig eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
7 dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 31 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.